Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, een onderzoek van de Vereniging voor Alcohol- en andere Drugproblemen (VAD) uit 2013 wees uit dat bijna 5 procent van de studenten af en toe gebruikmaakt van rilatine als een middel om de concentratie te verhogen of om langer door te blokken in de examenperiode. Enkele weken geleden werden we ook geconfronteerd met een hele reeks artikels met als teneur dat studenten massaal pepmiddelen nemen, wat natuurlijk wel een beetje overdreven zal zijn.
Rilatine is een middel dat geregeld wordt voorgeschreven aan personen met ADHD, en studenten geven het middel wellicht aan elkaar door. Overdreven gebruik zonder medische begeleiding of zonder voorschrift is echter zeker niet aan te raden. Volgens professor Harris van de Universiteit van Manchester zou rilatinegebruik in sommige gevallen tot 10 procent verbetering van het concentratievermogen kunnen opleveren. Men zou het middel dus kunnen beschouwen als een vorm van studeerdoping, maar zeker niet alle dokters zien rilatine als prestatiebevorderend bij examens.
Minister, dat het middel ongecontroleerd wordt gebruikt in deze context, lijkt echter hoe dan ook niet wenselijk. Vandaar mijn vragen. Is het gebruik van stimulerende medicatie door studenten echt in opmars? Blijkt dat ook cijfermatig uit recent onderzoek? Hoe staat u tegenover die evolutie? Op welke wijze wordt aan universiteiten en hogescholen gewerkt met betrekking tot gezondheidsopvoeding en preventie? Komt rilatine in die bewustmaking aan de orde? Worden artsen binnen en buiten de studentengezondheidscentra betrokken bij voorlichtingscampagnes? Zijn artsen en begeleiders zich er voldoende van bewust dat voorgeschreven medicatie ook bij niet-patiënten terechtkomt? Hoe kan dat oneigenlijk gebruik worden tegengegaan?
Minister Crevits heeft het woord.
Voorzitter, geachte leden, eerst en vooral wil ik benadrukken dat het oneigenlijk gebruik van medicatie volledig uit den boze is. Het is nooit een goede oplossing om jezelf te bedriegen. Iedereen probeert dat wel eens, maar echt fantastische oplossingen biedt dat niet, behalve een tijdelijke toestand van tevredenheid. Op langere termijn is iedere vorm van doping nefast, of het nu gaat om fysieke of mentale inspanningen. Als je dat dan specifiek bij examens gaat gebruiken, dan verraadt dat ook een foute visie op de vormende waarde die examens moeten hebben: het gaat erom aan te tonen wat je hebt geleerd, niet om het presteren voor het presteren op het moment zelf.
We hebben een beperkt aantal onderzoeken naar stimulerende medicatie bij studenten. Een studie uit 2010 toont aan dat het gebruik van stimulerende medicatie, waaronder rilatine, al in de jaren 60 gekend was onder studenten. Door strengere regels met betrekking tot voorschriften daalde het gebruik van rilatine en kwamen er dan andere middelen. Sinds we, wellicht door de evolutie van de geneeskunde en de wetenschap, iets frequenter met ADHD worden geconfronteerd, is rilatine ‘herontdekt’ en stijgt het gebruik opnieuw. De onderzoekers concludeerden dus dat het gebruik van stimulerende medicatie, met pieken tijdens de examenperiodes, helaas niet nieuw is in Vlaanderen. Anderzijds wezen ze er ook op dat het gebruik niet zo verontrustend is, op een heel kleine risicogroep na.
Recenter is er het onderzoek onder impuls van de VAD. Mijnheer De Meyer, u verwees naar dat onderzoek en naar de cijfers uit 2013. We hebben niets recenters. Sinds 2005 wordt het onderzoek wel om de vier jaar uitgevoerd. Er komt dus een vierde bevraging, in 2017. De voorbereidingen hiervoor zijn aan de gang en de resultaten zijn eind 2017 te verwachten.
Daarnaast zijn de vijf Vlaamse universiteiten onder leiding van professor Paul Van Royen van de Universiteit Antwerpen in 2016 met een onderzoek gestart naar het oneigenlijke gebruik van ADHD-medicatie als ‘leerpil’. Zij willen de problematiek breed in kaart brengen en onder andere uitvlooien hoe de studenten aan rilatine komen, aangezien je dat enkel op voorschrift kunt verkrijgen. Ze willen ook de rol die huisartsen en apothekers daarbij spelen, nader bekijken. Dat betekent dus dat we op relatief korte termijn vanuit twee bronnen nieuwe cijfergegevens zullen krijgen.
Hogescholen en universiteiten kunnen voor een beleid met betrekking tot gezondheidsopvoeding en preventie de sociale toelage aanwenden die ze krijgen om het hele studentenbeleid uit te bouwen. Binnen dat sociaal beleid zetten ze onder andere in op deze problematiek. Dat blijkt ook uit hun deelname aan dat VAD-onderzoek in 2013 en dat van 2017. Mochten ze daar geen belangstelling voor hebben, dan zouden ze niet zo massaal deelnemen. Ook de samenwerking in het kader van het project onder leiding van de Universiteit Antwerpen geeft aan dat ze naast het huidige ontradingsbeleid ook op zoek zijn naar meer effectieve manieren om het gebruik te detecteren en tegen te gaan.
Universiteiten en hogescholen werken in eerste instantie samen met de eigen interne medische diensten of de externe medische centra waar ze voor hun gezondheidsbeleid een beroep op doen. Via die weg en via algemene voorlichtingscampagnes worden artsen dus inderdaad betrokken.
Over het voorschrijfgedrag van artsen heb ik geen specifieke informatie. Maar dit is een belangrijke vraag die in het onderzoek van professor Van Royen aan bod zal komen. Ik kijk dan ook heel fel uit naar de resultaten van dat onderzoek en ondertussen stimuleren we onze onderwijsinstellingen om ontradend te blijven werken.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, ik onthoud: het probleem is niet nieuw. We moeten de situatie niet overdrijven maar zeker ook niet onderschatten, maar wel alert volgen. Het is goed dat er in 2017 nieuw onderzoek gebeurt. We kijken samen met u uit naar de resultaten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.