Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, er bestaan momenteel geen erkende speciale scholen voor hoogbegaafde kinderen. Er zijn wel een aantal scholen met projecten voor hoogbegaafde leerlingen of met kangoeroeklassen waar hoogbegaafde leerlingen 2 tot 4 uur per week samen aan specifieke projecten werken.
Afgelopen jaar kwam het thema hoogbegaafdheid bij leerlingen een aantal keer onder de aandacht in de pers. Het gaat om individuen die geld inzamelen om privéonderwijs te organiseren voor leerlingen die te weinig uitdagingen krijgen in gewone klassen. Ik verwijs naar de privéschool voor hoogbegaafde kinderen in Tervuren en Herentals, naar de pi-klas in de lagere school van het Sint-Michielscollege in Brasschaat en het privé-initiatief Talentvol, een bedrijfje waarin een leerkracht bijles geeft aan hoogbegaafde jongeren om hen beter te leren kennen.
In het Vlaamse onderwijs investeren we veel in sterk onderwijs voor minder begaafde leerlingen, maar het uitdagen van hoogbegaafde leerlingen blijft een langer aangehaald knelpunt. Ook de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) heeft daar in 2003 nog naar verwezen.
Hoogbegaafde leerlingen kunnen zonder al te grote inspanningen veel leerinhoud oppikken. Zij denken snel, ze weten veel, ze hebben weinig behoefte aan herhaling, ze zijn leergierig en ze zijn heel gemotiveerd door uitdagende taken. Omdat zij leerstof heel gemakkelijk verwerken, ontwikkelen ze echter weinig of geen leer- en studievaardigheden.
Een bijkomend probleem doet zich voor wanneer ze op hun honger blijven, waardoor ze hun intrinsieke kwaliteiten naar beneden halen, andere kinderen gaan pesten, zich vervelen of de motivatie voor het klassikale aanbod verliezen.
In de commissie Onderwijs van 24 september 2015 kwam deze problematiek uitvoerig aan bod. Minister, wat hoogbegaafdheid betreft, onderschreef u toen het belang van het bijbrengen van kennis en vaardigheden inzake specifieke onderwijsbehoeften aan leerlingen in de lerarenopleiding. U gaf ook aan dat er gewerkt wordt aan goede diagnostische protocollen die de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s) en scholen kunnen hanteren bij specifieke leerproblematieken. Voor hoogbegaafdheid werd al zo’n protocol uitgewerkt in 2011. U gaf ook aan bereid te zijn om na te gaan in hoeverre scholen nog beter geïnformeerd kunnen worden.
Minister, wat is uw standpunt over het oprichten van aparte klassen voor hoogbegaafde kinderen? Welke stappen hebt u al ondernomen om de kennis en vaardigheden inzake hoogbegaafdheid in de lerarenopleiding te versterken? Hebt u, wat het protocol voor hoogbegaafdheid betreft, intussen informatie over de betrouwbaarheid van de diagnoses? Bent u bereid om onderzoek te doen naar de kennis en de toepassing van de protocollen? Welke stappen hebt u gezet om na te gaan in hoeverre scholen nog beter geïnformeerd kunnen worden over de begeleiding van hoogbegaafde leerlingen? Welke bijkomende maatregelen acht u nodig om hoogbegaafde kinderen te ondersteunen en te begeleiden? Bent u bereid om overleg te plegen met de gespecialiseerde sector inzake hoogbegaafde leerlingen en onderwijs?
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Krekels, scholen zijn vrij in de wijze waarop zij zich organiseren en waarop ze hun groepen en klassen indelen, in de werkvormen die ze aanbieden enzovoort.
Persoonlijk ben ik geen voorstander van segregatie, op eender welke wijze en zeker niet omdat we al een hele tijd pogingen doen om ons onderwijs iets inclusiever te maken. Ik vind dat de situatie van hoogbegaafde leerlingen daar geen uitzondering op is.
Wat de kennis en vaardigheden betreft, verwijs ik naar mijn antwoord op vragen die op 24 september 2015 zijn gesteld. Het beroepsprofiel en de basiscompetenties van de leraar bevatten ook competenties die te maken hebben met aandacht voor en het leren omgaan met diversiteit in de leerlingenpopulatie. Er is wel aandacht voor specifieke onderwijsbehoeften over de drie jaren van de opleiding heen. Vandaag richt de prioritaire nascholing zich vooral op het M-decreet, maar sommige van die opleidingen reiken ook competenties aan die dienstig zijn om jongeren met hoogbegaafdheid te benaderen.
Het handelingsgericht diagnostisch protocol bij vermoeden van hoogbegaafdheid bevat diagnostische fiches die de CLB’s in staat stellen om een betrouwbare diagnose van hoogbegaafdheid te stellen. De koepels van de CLB’s worden jaarlijks ondersteund met vier extra personeelsleden. Die worden zowel voor het luik ontwikkeling ingezet als voor de implementatie van de handelingsgerichte diagnostische protocollen in de centra. Over de inzet van de middelen wordt gerapporteerd.
Wat mijn acties betreft: in de loop van de maand september vindt er een overleg van mijn kabinet met de overleggroep van ouders van normaal- en hoogbegaafde kinderen met specifieke leer- en/of ontwikkelingsstoornissen plaats. In dat overleg zal de situatie van de verschillende subdoelgroepen aan bod komen. We willen hierbij niet zozeer komen tot specifieke maatregelen en maatregeltjes per subdoelgroep, dat zou een eindeloze oefening zijn. We willen ervoor zorgen dat scholen op een adequate manier omgaan met diversiteit, waar leerlingen, ouders en scholen hun verwachtingen op elkaar kunnen afstemmen. Samen met mevrouw Meuleman was ik aanwezig op een bijeenkomst in Oost-Vlaanderen, die interessant was. Het betreft een project waaraan alle leraren van een aantal basisscholen meewerken. Ik ben nu even vergeten waar precies, maar ik heb er geleerd dat de methodiek om om te gaan met diversiteit toegepast op hoogbegaafde kinderen ervoor zorgt dat die kinderen zich goed voelen én dat andere kinderen meer aandacht kunnen krijgen, want leerkrachten zeggen dat ze voor dat laatste meer tijd hebben.
De leerstoel hoogbegaafdheid van de Universiteit Hasselt startte in 2014 met een onderzoek naar de begeleiding van hoogbegaafde leerlingen in het lager onderwijs. Het werkt daarvoor samen met Exentra, een kenniscentrum rond hoogbegaafdheid. Het onderzoeksproject loopt over een periode van vier jaar, tot 2018, en wordt gerealiseerd dankzij de steun van het fonds GaVoorGeluk, dat wordt beheerd door de Koning Boudewijnstichting. Het is geen initiatief van de overheid, maar we kijken uiteraard uit naar de resultaten.
Welke bijkomende maatregelen acht ik nodig? Ik verwijs daarvoor naar mijn antwoord op de vraag van 24 september 2015 van de heer Daniëls. We hebben het toen uitvoerig over ondersteuning gehad. De mogelijkheden waarover scholen beschikken om jongeren met specifieke onderwijsbehoeften op een adequate manier tegemoet te treden, zijn bekend. Uiteraard kun je altijd een discussie voeren of dat voldoende is. Wat de begeleiding betreft, is zeker een taak weggelegd voor de pedagogische begeleidingsdiensten (PBD) om samen met de scholen de kwaliteit van het onderwijs voor hoogbegaafden te bewaken. De inspectie werkt momenteel hard om een gemeenschappelijk referentiekader voor onderwijskwaliteit (ROK) en de vernieuwde aanpak Inspectie 2.0 te realiseren. Dat moet toestaan na te gaan hoe scholen hun zorgbeleid optimaal vormgeven, en daar past de begeleiding van hoogbegaafde kinderen natuurlijk in.
Dank u voor de antwoorden, minister. Een aparte aanpak voor hoogbegaafde kinderen is niet de bedoeling, maar het feit dat er private initiatieven ontstaan, toont toch wel aan dat er een bepaalde nood bestaat. Mijn bezorgdheid is wel dat sommige scholen expertise opbouwen inzake opvang van hoogbegaafde kinderen, en via mond-aan-mondreclame dan veel van die hoogbegaafde kinderen aantrekken, precies zoals zorgscholen die goed omgaan met diversiteit en met kinderen die nu via het M-decreet instromen, goed werken en daardoor nog meer dat soort van kinderen aantrekken, wat ertoe leidt dat ze het moeilijk hebben om het niveau te handhaven dat nodig is om de eindtermen te halen. Zo bestaat dan het gevaar dat we enerzijds zorgscholen krijgen, en anderzijds scholen voor hoogbegaafden. Het M-decreet zorgt er volgens mij voor dat hoogbegaafde kinderen het moeilijker krijgen. Het is moeilijk om hun een positieve leerhouding aan te leren. Het probleem groeit, mede ten gevolge van het inclusief onderwijs.
De resultaten van dat onderzoek interesseren me erg. Hebt u enig idee wanneer de resultaten mogen worden verwacht? Ik ben ook erg geïnteresseerd in het project waarvan u de naam niet onmiddellijk weet. U had het ook over het ROK en de Inspectie 2.0, en hoe ons zorgbeleid optimaal te ontwikkelen. Ik veronderstel dat dit project daaraan kan bijdragen. We verwachten heel veel van het zorgbeleid en van onze scholen. We zullen structurele initiatieven en beslissingen moeten nemen om dat allemaal realistisch te houden voor de mensen die er hun energie en expertise aan wijden.
De naam van dat project ontgaat mij ook, maar ik zal het zeker laten weten. Het is in elk geval opgezet onder auspiciën van het fonds GaVoorGeluk. Ooit volgde ik al eens een introductiedag bij die mensen. De vraag is erg terecht: wat doen we met kinderen die niet worden uitgedaagd? Hun problemen inzake geluk, welzijn en hun schoolcarrière zijn even groot als die van kinderen die niet op hun plaats zitten of niet meekunnen. Het gaat om een vrij grote groep van kinderen, die niet altijd hoogbegaafd zijn, maar toch de nood hebben om uitgedaagd te worden, zo niet vervelen ze zich. Perfectionisme en frustraties zijn dan zaken waarmee ze niet leren omgaan. Ik ben ervan overtuigd dat er nood is aan remedies.
Het project is opgezet door een algemeen directrice die voor het onderwerp interesse heeft. Ze wil niet dat één school zich specialiseert en dat men daar alle kinderen die nood hebben aan extra uitdagingen opvangt. Ze wil dat alle achttien scholen die onder haar vleugels zitten, expertise rond de zaak opbouwen. Niet alle scholen krijgt ze gemakkelijk mee, want het vraagt ook veel kennis en kunde in de omgang met diversiteit. Ik vind het spijtig dat het dus van die toevalligheid afhangt, van één gedreven individu. Ik denk dat we ervoor moeten zorgen dat er een algemene aanpak komt, met een brede sensibilisering.
Minister, zoals u zei, is een van de belangrijkste zaken om te onthouden uit het project het feit dat iedereen er baat bij heeft. Het gaat over differentiëren, waardoor de kinderen die het moeilijker hebben, op dezelfde manier uitleg krijgen en gedifferentieerde oefeningen krijgen. Zelfs krijgen ze vaak meer aandacht omdat de andere kinderen zich meer individueel kunnen bezighouden. Ik ben het helemaal met u eens.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, op 6 juni bent u op bezoek geweest in de honderdste Exentraschool. Ik heb in het verleden al enkele keren met de professoren Kieboom en Venderickx overleg mogen hebben. Wat uiteraard niet onbelangrijk is – en ik denk dat we dat soms in de commissie vergeten –, is dat 20 procent van de kinderen nood hebben aan differentiatie naar boven en dat 3 procent van de kinderen baat hebben bij kangoeroeklassen omdat ze daar apart zitten.
Heel wat onderpresteerders worden niet gedetecteerd. Het is een groep die we niet zien. Ik heb dat pleidooi in mijn vorig betoog al gehouden, net zoals collega Krekels, om ook voor die groep aandacht te hebben. Met het M-decreet hebben we heel veel aandacht voor kinderen met specifieke onderwijsnoden. Maar deze groep blijft heel sterk onderbelicht. Het Centrum voor Begaafdheidsonderzoek is geopend in 1998. Intussen zijn we al heel wat jaren verder en eigenlijk krijgen onderpresteerders relatief weinig aandacht. Ik zou dus willen vragen om er minstens evenveel aandacht aan te besteden in toekomstig beleid.
Collega’s, ik moet tegenspreken dat dit weinig aandacht heeft gekregen. Ik ken het centrum en de werking van het centrum en Tessa Kieboom nog heel goed van in de periode dat ik zelf nog actief was binnen een PMS-centrum. Dat is heel lang geleden, en toen al was er bijzonder veel aandacht voor, onder meer in de provincie Antwerpen. Excuseer, Tessa Kieboom was niet actief in één centrum. Zij legde zeer veel contacten met ontzettend veel scholen en centra die leerlingen begeleiden. Er werden enorm veel studiedagen georganiseerd waar zij haar inzichten deelde met leerkrachten en andere experten die op het terrein actief waren. Stellen dat er nog geen aandacht voor geweest is, is niet terecht. Het klopt wel dat de manier waarop leerkrachten vandaag in de klas staan, nog altijd de manier is waarop het jaren geleden was. Op dat vlak is er een verandering nodig. Hopelijk is het M-decreet hiervoor een hulp.
Ik vind dat we ook eens het masterplan secundair onderwijs of de nieuwe conceptnota in handen moeten nemen waarin net wordt ingezet op meer differentiatie. Dat zijn de kansen die we nu geven. Er moet worden gedifferentieerd in de klas en niet werken naar de middelmaat voor iedereen. Leerlingen moeten op hun niveau worden uitgedaagd.
Ik ging kijken naar een project voor hoogbegaafde kinderen en ik stelde tot mijn niet geringe verbazing vast dat de manier waarop er met de hoogbegaafde kinderen wordt gewerkt, die kinderen rustiger maakt. Het valt niet op in de klas. Ieder heeft zijn eigen mapje. Maar je krijgt tijd om de kinderen bij wie het wat moeilijker gaat, te helpen.
Leerkrachten zeiden dat ze meer tijd hadden om aandacht te geven aan kinderen die wat extra’s nodig hadden. Iedereen ervaarde het als positief.
Voorzitter, wat wel een grote uitdaging is, is om de methodieken ook bij de lerarenopleiding meer geïmplementeerd te krijgen. Dat is levenslang leren. Er moet ook in de nascholing aandacht voor zijn. Ik vind dat de pedagogische begeleiding hier ook een bijzondere rol in te spelen heeft.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Minister, de heer Daniëls sprak over 3 procent van de leerlingen. Dat gaat dan toch over 25.000 tot 30.000 van de kinderen. Het is wel een zeer aanwezig gegeven.
Voor differentiatie in de klas verwijst u terecht naar de methodieken en het klasmanagement dat leerkrachten moeten ontwikkelen. Er moet inderdaad meer in worden geïnvesteerd. Ik heb het in een vorige commissievergadering al eens gezegd dat leerkrachten daar veel te weinig kans voor krijgen. Men krijgt vaak de theorie maar niet de kans om praktisch te oefenen, ook niet tijdens stages omdat men graag heeft dat men de gewoontes van de leerkrachten overneemt zodat er voor de kinderen niet te grote verschillen zijn.
U zegt dat er een rol is weggelegd voor de pedagogische begeleiding. Dat is zo, maar dan moeten ze natuurlijk die rol ook opnemen. We horen veel klagen over die pedagogische begeleiding. Ik hoop dat de Inspectie 2.0 de handen in elkaar slaan om dingen veel meer vorm te geven zodat leerkrachten daar ondersteuning kunnen vinden.
Differentiatie blijft een moeilijk gegeven. We moeten beseffen dat we heel veel verwachten van leerkrachten. Dan kom ik opnieuw bij mijn eerder gemaakte opmerking: als we differentiatie echt een kans willen geven in het gewoon onderwijs, moeten we nagaan hoe we het zorgbeleid structureel kunnen ondersteunen. Het moet gebeuren binnen de middelen die er zijn, maar ik denk dat het ook wel kan. Hoe organiseren we het nu en waar zijn er middelen die we niet zien omdat het systeem vaak zo ingewikkeld is? Hoe kunnen we die inzetten om differentiatie een betere basis te geven? Anders zal de nood blijven en zullen mensen zich op een andere manier blijven organiseren en zullen er dingen ontstaan die we eigenlijk niet willen omdat we net gaan voor inclusief onderwijs. We moeten er met een realistische bril naar kijken.
De vraag om uitleg is afgehandeld.