Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Vraag om uitleg over de invulling van de behoefte aan leerkrachten in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest tegen 2020
Verslag
De heer Seghers heeft het woord.
Recent publiceerde Brussels Studies een uitermate zorgwekkende studie over het tekort aan leerkrachten in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. De studie geeft aan dat er tussen de schooljaren 2013-2014 en 2019-2020 maar liefst 24.000 leerlingen bijgekomen zullen zijn in het kleuter-, lager en secundair onderwijs, een toename die onmogelijk opgevangen kan worden door het huidige lerarenbestand. Om door te gaan zoals nu, zouden 500 voltijdsequivalenten (vte) nodig zijn, waarvan 155 voor het Nederlandstalig onderwijs. Maar ik hoef u niet uit te leggen dat dit zich vertaalt in meer dan 500 leerkrachten. Optimaal zouden zeker 2000 vte extra voorzien moeten worden, dat zijn er 1822 voor het Franstalig onderwijs en 342 voor het Nederlandstalige onderwijs. De cijfers zijn zorgwekkend en het belang van dit thema en de gevolgen ervan voor onze samenleving zijn niet min.
De studie spreekt enkel over het tekort aan leerkrachten in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Maar zoals bij veel materies staat Brussel hierin niet alleen. Een tekort in Brussel zal zijn impact hebben op de leerlingenstroom naar de Rand, een stroom die nu al leidt tot een capaciteitstekort in de scholen van de Vlaamse Rand. Hoe voorziet u dat de problematiek van het lerarentekort in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zich vertaalt naar de Vlaamse Rand?
In hun conclusie haalden de onderzoekers enkele mogelijkheden aan voor oplossingen. Zo stelden zij voor om de vraag naar leerkrachten in te perken door te voorzien in een verbeterde begeleiding van leerlingen met leermoeilijkheden om zo doorverwijzing naar richtingen met hoge omkaderingsgraad terug te dringen. Een tweede mogelijkheid die zij zien is het aanbod uitbreiden, dus extra leerkrachten warm te maken en aan te werven. Hoe ziet u deze mogelijkheden toepasbaar? Op welke manier zouden de mogelijkheden uitgewerkt kunnen worden? Overweegt u eventueel andere maatregelen om de problematiek op te lossen?
De cijfers liegen er niet om, het is ook geen nieuw probleem, maar nu is het de hoogste tijd dat de Franse Gemeenschap haar verantwoordelijkheid neemt. Aangezien de problematiek het Nederlandstalig onderwijs overstijgt, lijkt een overleg tussen de verschillende bevoegde ministers aan de orde. Is hierover enig overleg gepland?
Al meer dan tien jaar neemt het aantal jongeren in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest sterk toe. Na de toename van het aantal leerlingen in het kleuteronderwijs, stellen we vandaag ook een sterke stijging vast in het lager en middelbaar onderwijs. Deze groei doet bijkomende noden ontstaan, zowel op het gebied van infrastructuur als op het vlak van begeleidend personeel. Uit een studie van Brussels Studies en het Brussels Instituut voor Statistieken en Analyses (BISA) blijkt dat tegen het schooljaar 2019-2020 het aantal leerlingen in het kleuter-, lager en secundair onderwijs in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest met ongeveer 24.000 toegenomen zal zijn in vergelijking met het schooljaar 2013-2014.
Bij een ongewijzigde situatie op het niveau van de omkadering en de in- en uitstroom zullen de in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest gevestigde scholen qua leerkrachten minstens 436 bijkomende voltijdsequivalenten in dienst moeten nemen om de verwachte toename van de schoolbevolking op te vangen: 281 voor het Franstalig onderwijs en 155 voor het Nederlandstalig onderwijs. Dit is evenwel een minimalistisch scenario, waarbij men ervan uitgaat dat de huidige situatie met soms dichtbevolkte klassen en occasioneel klassen zonder leerkracht, aanvaardbaar is. De reële behoefte aan leerkrachten om een kwaliteitsvol onderwijs te waarborgen, wordt daarbij dus onderschat. Gaat men uit van een scenario ‘uitmuntendheid’ waarbij de klassen redelijk bevolkt zijn en onmiddellijk in alle vervangingen van zieke leerkrachten voorzien kan worden, dan komt men aan een behoefte van 342 vte voor het Nederlandstalig onderwijs.
De werkelijke behoefte ligt tussen deze minimale en maximale raming. Deze behoefte berust op een streven om de omkadering van de leerlingen te handhaven of zelfs te verbeteren, wat een essentiële factor is voor de kwaliteit van het onderwijs, in het bijzonder in een multicultureel gewest als Brussel.
De groei van de schoolbevolking zal in 2020 specifiek merkbaar zijn bij de leerlingen van 9 tot 13 jaar. De nood aan bijkomende leerkrachten tegen 2019-2020 betreft dus hoofdzakelijk het lager onderwijs, waar een stijging van het aantal leerlingen met 13 procent verwacht wordt. In de eerste graad van het secundair onderwijs zou ook snel een toenemende behoefte aan leerkrachten voelbaar moeten zijn. Voor de tweede en derde graad van het secundair onderwijs, zou de groeipiek in het leerlingenaantal na 2020 komen. Wat het Nederlandstalig onderwijs betreft, zijn de noden even groot in het lager als in het secundair onderwijs.
In een cahier van 80 pagina’s reiken de auteurs verschillende denksporen aan om te voorzien in deze behoeften en de sterke vraag naar leerkrachten op te vangen. Een optie bestaat erin de vraag, en dus de behoefte aan leerkrachten, te beperken. Dit gaat niet over een beperking van het aantal leerlingen, maar bijvoorbeeld wel over een vermindering van het aantal zittenblijvers en de begeleiding van leerlingen met leermoeilijkheden in een vroeg stadium, om zo de doorverwijzing naar richtingen met hoge omkaderingsgraad, namelijk het bijzonder, technisch en beroepsonderwijs, terug te dringen.
Een andere optie houdt in dat het aanbod wordt uitgebreid, en dus het aantal leerkrachten op de Brusselse arbeidsmarkt. In dat verband worden verschillende ingrepen voorgesteld: meer leerkrachten in dienst houden, zowel aan het begin als aan het einde van hun loopbaan, meer leerkrachten opleiden, nieuwe leerkrachten aantrekken door te rekruteren buiten Brussel en in andere sectoren dan het onderwijs, het aantal leerlingen per leerkracht verminderen, de arbeidsomstandigheden verbeteren of beter voorzien in de vervangingsbehoeften.
Sommige van de ingrepen passen in de gewestelijke bevoegdheid, andere ressorteren onder gemeenschapsbevoegdheid. De behoeften werden in kaart gebracht. Het is nu de rol van de onderwijssector maar ook van de actoren op de arbeidsmarkt om te zorgen voor een duurzaam en structureel antwoord op deze uitdaging.
Hebt u kennis genomen van het rapport? Kunt u deze cijfers bevestigen? Hoe staat u tegenover de voorgestelde maatregelen? Welke maatregelen plant u om tegemoet te komen aan deze concrete en becijferde behoefte?
Minister Crevits heeft het woord.
Mijn administratie volgt al gedurende enkele jaren de evolutie van de arbeidsmarkt onderwijs op, ook in het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest waar, door een nauwe samenwerking met Actiris, de voorbije jaren het uitwisselen van data werd geoptimaliseerd. Zo volgt ze de evolutie van de spanning op de arbeidsmarkt op, door een vergelijking te maken tussen het aantal vacatures en het aantal werkzoekende leerkrachten. In het basisonderwijs evolueerde de gemiddelde spanning op jaarbasis van 2,41 – wat wil zeggen dat er per vacature gemiddeld 2,4 leerkrachten werkzoekend waren – in 2012 naar 6,47 in 2015. In het secundair onderwijs van de eerste en tweede graad evolueerde deze ratio van 3,27 in 2012 naar 3,76 in 2015. Voor het secundair onderwijs van de derde en vierde graad daalde deze ratio van 12,09 naar 10,02. Uit gegevens van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling (VDAB) leren we dat het aantal werkzoekende leerkrachten tegenover het aantal openstaande vacatures in onderwijs sterk varieert naargelang de regio.
De meeste gegevens bevestigen dat het in Vlaams-Brabant moeilijker is om geschikt onderwijspersoneel te vinden in vergelijking met de andere Vlaamse provincies. In de provincie Limburg zijn dan weer veel kandidaat-leerkrachten op zoek naar een vaste job in het onderwijs. Daarom heeft VDAB de afgelopen twee jaar zelfs beslist om het lerarenberoep niet langer op te nemen in de lijst van knelpuntberoepen.
De nood aan leerkrachten in het Nederlandstalig onderwijs in het Brusselse Gewest moet worden gesitueerd in de arbeidsmarktevolutie voor het onderwijs voor de rest van Vlaanderen. Het extra aantal vte’s waarop men volgens het rapport in 2019-2020 een beroep zal moeten doen, is relatief beperkt tegenover het totale aantal leerkrachten in Brussel, vermoedelijk tussen 155 en 342 voor het Nederlandstalig onderwijs. Dat is beperkt in vergelijking met andere noden in Vlaanderen. Die andere noden bedragen in Brussel 4818 vte in 2013-2014, dus 3 tot 7 procent, en in Vlaanderen 117.211 vte, wat dus enorm veel is. Daaruit kan ik besluiten dat op macroniveau de extra nood in Brussel opgevangen kan worden door de beschikbare reserves in andere regio’s.
Om een beeld te krijgen van de toekomstige aanwervingsbehoeften voor heel Vlaanderen biedt het rapport van mijn administratie een aantal inzichten. Op basis van leerlingenprognoses, in- en uitstroompatronen van leerkrachten uit het verleden en rekening houdend met de hervorming van de eindeloopbaan, namelijk de afschaffing van de terbeschikkingstelling (tbs) en de verhoging van de pensioenleeftijd, werd in het rapport de aanwervingsbehoefte voor leerkrachten ingeschat tot in 2024-2025. Daaruit blijkt dat er voor het kleuteronderwijs een lichte daling zal zijn van de behoefte als gevolg van een leerlingendaling. In het lager onderwijs ligt de aanwervingsbehoefte de komende jaren iets hoger, maar vanaf 2019-2020 daalt ze opnieuw door een leerlingendaling en de hervorming van de eindeloopbaan, waardoor leerkrachten die al aan de slag waren, langer zullen kunnen blijven werken. In het secundair onderwijs is de toestand relatief stabiel, maar vanaf 2018-2019 begint de aanwervingsbehoefte te stijgen.
Het voorstel van de onderzoekers om de instroom te beperken in het buitengewoon onderwijs, dat een ruimere omkadering geniet, om zo deze personeelsleden op hun beurt in te zetten in het gewoon onderwijs, is geen actie waarop ik proactief en structureel wil inzetten in het kader van een mogelijk lerarentekort. Ik ben daarvan geen fan, omdat het M-decreet nu al bepaalt dat jongeren recht hebben op inclusief onderwijs. Om redenen van een lerarentekort de instroom van leerlingen in het buitengewoon onderwijs afremmen, vind ik eigenlijk een foute redenering. Het gaat in de eerste plaats om de leerlingen, die een plaats in ons onderwijs moeten krijgen waarop ze recht hebben. Bovendien schakelen wij precies bijkomende personeelsleden in om de leerkrachten in het gewoon onderwijs te ondersteunen. Ik denk daarbij aan de personeelsleden die in het kader van de waarborg ingezet worden, ook de gon/ion-begeleiding (geïntegreerd onderwijs/inclusief onderwijs) en de competentiebegeleiders.
Al eerder heb ik erop gewezen dat de oorzaken van het lerarentekort in Brussel zeer divers zijn. De uitstroom van starters in het onderwijs in Brussel is te hoog. Dat betekent niet dat gekozen wordt voor een job buiten het onderwijs, maar het betekent in veel gevallen dat gekozen wordt voor een job elders in het onderwijs. Van alle jonge leerkrachten die in 2009 in het Brusselse onderwijs werkten, heeft in 2014 ongeveer 20 procent het onderwijs volledig verlaten, dat is een gemiddelde dat in de buurt ligt van de laatst berekende uitstroom in het Vlaams onderwijs. Ze gaan dus niet allemaal weg uit het onderwijs, maar ze verlaten de Brusselse context voor een andere context. We zien trouwens dat het ook te maken heeft met de grootstedelijke anderstalige en diverse context, maar we zien ook dat het merendeel van de Brusselse leerkrachten, namelijk 90 procent, buiten het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest woont. Dat mogen we ook niet vergeten, want het is misschien logisch dat ze zoeken naar een plaats die dichter ligt bij de plaats waar ze effectief wonen.
Scholen met veel kansarme leerlingen zoals in Brussel wil ik blijvend ondersteunen met extra omkadering en werkingsmiddelen. Maar daarnaast moeten leraren worden aangezet om in deze scholen, ook in de hoofdstad, te komen werken en er niet uit weg te vluchten. Om dit te realiseren zal de lerarenopleiding worden versterkt, en moeten toekomstige leraren in hun opleiding meer aandacht krijgen voor en kennis nemen van het lesgeven in een grootstedelijke omgeving. Ook in de loopbaanbesprekingen ligt specifiek de klemtoon op de ondersteuning van de startende leerkracht, waarbij gekeken wordt of er al dan niet regionaal verschillen moeten worden ingebouwd. Ook VDAB doet inspanningen om werklozen toe te leiden tot het beroep via zijn Onderwijskwalificerende trajecten, de OKOT-opleidingen. Op korte termijn kunnen regionale tekorten, bijvoorbeeld in Brussel, worden opgelost door leraren aan te trekken en de mobiliteit van de arbeidsmarkt te verhogen. Dit is een opdracht voor de arbeidsbemiddelingsdiensten, die nu al heel wat inspanningen leveren om mensen warm te maken voor het lerarenberoep, vooral in die regio’s waar het moeilijker is om vacatures in te vullen. Steden als Brussel en Antwerpen hebben eigen websites en lanceren regelmatig campagnes om het lerarenberoep in de verf te zetten. In 2016-2017 start de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) in Brussel met een nieuwe communicatiecampagne met een reclamefilmpje in de Brusselse bioscopen, er wordt een onderwijsquiz georganiseerd, een bedanking voor de Dag van de Leerkracht enzovoort. De VGC voert dus een aanvullend beleid, bovenop de inspanningen van de Vlaamse Regering.
De heer Segers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor de toelichting. Enkele van uw duidelijke standpunten kunnen we bijtreden, zoals de discussie over die bijzondere problematiek van leerkrachten in Brussel. Ik vind het goed dat u die opnieuw in het kader van deze studie naar voren brengt omdat het inderdaad gaat om de combinatie van het niet vertrouwd zijn met de grootstedelijke en anderstalige toestand met het feit dat men daar ook niet woont. Het wegtrekken van een aantal leerkrachten moeten we in die context bekijken.
Cijfers zijn wat ze zijn. Of we nu kijken naar de minimale of de maximale prognose, de waarheid zal daar ergens tussenin liggen. Het is goed om te weten dat u aangeeft dat met de huidige prognoses de reserves vanuit Vlaanderen moeten volstaan om deze aantallen in te dekken. Dan blijft natuurlijk de vraag wanneer men dat aan Franstalige zijde niet kan waarmaken, wat wij niet kunnen voorspellen, welke weerslag dat zal hebben in Brussel en in de Rand op de keuze van ouders om hun kinderen al dan niet naar het Nederlandstalig onderwijs te sturen. Dat kunnen we uit deze cijfers niet afleiden. We weten uit ervaring en uit de praktijk hoe het in het verleden al is gebeurd. De kans bestaat dat we dat goed moeten opvolgen.
Mijn laatste vraag ging over hoe u dat bekijkt in overleg met de Franse Gemeenschap en eventueel met het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest. Ik las vandaag uw antwoord op een schriftelijke vraag van collega Karl Vanlouwe: “In 2015 en 2016 heb ik verschillende contacten gehad met mijn Franstalige collega’s onderwijsministers, maar er is geen noodzaak gebleken voor een apart Brusselgerelateerd overleg. Ministeriële contacten tussen de gemeenschappen en het Brusselse Gewest zijn het voorwerp van het interministerieel Overlegcomité. In dit specifieke kader werden in 2015 en 2016 geen specifieke onderwijspunten geagendeerd die zowel het Brusselse Gewest als de gemeenschappen aanbelangden.”
Ik ga akkoord dat dit kan gebeurd zijn, maar wanneer we met deze cijfers naar de toekomst kijken, vermoed ik toch wel dat dergelijke punten in de toekomst geagendeerd zullen moeten worden. Op basis van uw antwoord denk ik dat we er kunnen op rekenen dat u dat binnen die overlegmomenten wel degelijk aan bod zal laten komen. Dit moet zeker mee gemonitord worden.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ik ben ook wel een beetje teleurgesteld. Ik heb een aantal concrete voorstellen gehoord. U wilt een promotiecampagne voeren en u zult kijken naar de lerarenopleiding. De hervormde lerarenopleiding zal tegen ongeveer 2019 rond zijn, zoals we hebben gehoord tijdens de bespreking van de nota daarover. Net op dat moment zullen de grote tekorten zich beginnen aan te dienen. Dat via die lerarenopleiding meer wordt gewerkt aan diversiteit is belangrijk maar het zal de concrete noden niet oplossen. Het is ook belangrijk dat er wordt gerekruteerd in Brussel. U zegt zelf dat veel leerkrachten van buiten Brussel komen. Zodra zij de kans krijgen, gaan zij liever dicht bij huis werken. Wanneer u meer Brusselaars kunt rekruteren voor de lerarenopleiding, zullen meer leerkrachten ook in Brussel blijven. Zij werken dan dicht bij de woonplaats en zijn de diverse context gewoon. In dat geval zullen we ook diverser moeten rekruteren. Binnen de opleiding moet dan niet alleen aandacht gaan naar diversiteit maar ook naar de mensen die deze opleiding aanvatten. Daar was nog niet echt veel aandacht voor, bleek uit de hoorzittingen. Daar moet dan ook verder op ingezet worden.
Tot slot gaat u niet echt in op die ruimere voorstellen die niet onmiddellijk te maken hebben met het aantrekken van leerkrachten maar meer met een betere oriëntatie van kinderen en het terugdringen van zittenblijven. U zegt dat u daar niet veel aan kunt doen. Wanneer we eerlijk zijn, moeten we toegeven dat kinderen niet altijd op hun plaats zitten in het buitengewoon onderwijs. Dat gebeurt nog te veel, zeker in een Brusselse context. Soms liggen redenen aan de basis van die oriëntering naar het buitengewoon onderwijs of beroepsgericht onderwijs die eerder met taalproblemen te maken hebben of die voor een deel sociaal gedetermineerd zijn.
Ik vind het de moeite om op een aantal van die suggesties dieper in te gaan. Dit is een zeer grondig rapport, waar voldoende aandacht aan besteed moet worden.
Dat rapport kan hier tijdens het volgende zittingsjaar worden voorgesteld, wanneer daar voldoende interesse voor bestaat.
Ik kan wel contacten leggen om daarvoor te zorgen.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.