Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, het is niet net voor of na Pasen, maar is er wel een reces in aantocht, en er is vooral ook de ondertekening van een akkoord. Vandaar deze vraag om uitleg.
Minister, op maandag 30 mei jongstleden ondertekende u samen met uw Nederlandse collega mevrouw Bussemaker het langverwachte Damesakkoord. Dit akkoord was nodig om het Herenakkoord uit 1991 te actualiseren in het kader van de grote toestroom van Nederlandse leerlingen en studenten in het Vlaamse onderwijs en de thematiek van het Nederlands Onderwijs in het Buitenland (NOB), waarop Nederland eenzijdig stevig heeft bespaard.
Ik heb hierover in deze commissie al verschillende vragen gesteld en ben tevreden dat eindelijk een akkoord uit de bus is gekomen.
In het Damesakkoord, eigenlijk een intentieverklaring, zijn goede voornemens opgenomen, zoals onder meer een betere gegevensuitwisseling en jaarlijks overleg.
Wat voor ons steeds belangrijk is geweest, is de wederkerigheid van de inspanningen: Vlaanderen doet inspanningen voor Nederlandse leerlingen en studenten enerzijds, en Nederland voorziet in kwalitatief en uitgebreid Nederlandstalig onderwijs in het buitenland anderzijds.
Uit de cijfers blijkt dat steeds meer Nederlandse leerlingen en studenten de grens oversteken om te kunnen deelnemen aan het uitmuntend Vlaams onderwijs, wat toch een zekere druk zet op de onderwijsuitgaven: het leerplichtonderwijs en het kleuteronderwijs vallen onder de openendfinanciering, en het hoger onderwijs wordt opgenomen in de enveloppe.
Wat het Nederlands Onderwijs in het Buitenland betreft, zijn we uiteraard tevreden dat dit toegankelijk blijft voor kinderen van Vlaamse expats in het buitenland – het zou eraan moeten mankeren! – maar we blijven ons zorgen maken over de besparingen die Nederland daarop heeft toegepast.
In de intentieverklaring is sprake van een mogelijke impact van instroombeperkingen voor bepaalde opleidingen in het hoger onderwijs. Kunt u daar meer duiding over geven? Gaat het over diergeneeskunde, over geneeskunde of over andere opleidingen? Hoe kan dit worden bewerkstelligd in het licht van vrij verkeer van personen in Europa?
In de intentieverklaring staat vermeld dat indien nodig methodieken worden ontwikkeld om de wederkerigheid te bevorderen. Wat moeten we hier concreet onder verstaan? Wordt volgens u aan die wederkerigheid voldaan? Indien niet, over welke methodieken gaat het?
Vlaanderen zou een zetel krijgen in de raad van toezicht van de Stichting NOB. Wie zal hiervoor in aanmerking komen en hoe wordt die persoon aangeduid?
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer Daniëls, het heeft lang geduurd voor u uw vraag hebt gesteld, maar u deed het toch nog op de valreep.
Pasen is al even voorbij, maar we hebben de intentieverklaring op 30 mei 2016 ondertekend. Het bevat principes, maar er moet wel nog een en ander worden uitgeklaard.
Het akkoord is van geslacht veranderd. Het Herenakkoord is een Damesakkoord geworden. De geest van het akkoord is dat Vlaanderen en Nederland processen van internationalisering zien als kansen voor het Vlaamse en Nederlandse onderwijs die ze zo veel mogelijk samen willen nemen. De intentieverklaring sluit ook duidelijk aan op de in het regeerakkoord voorziene afspraak: “In overleg en in samenwerking met Nederland streven we er naar dat er een kwaliteitsvol aanbod van Nederlandstalig onderwijs in het buitenland blijft bestaan.”
De intentieverklaring voorziet in hoofdzaak in afspraken over ervaringsdeling en informatie-uitwisseling, monitoring van mobiliteitsstromen, toegang van Vlaamse kinderen tot en financiering van een kwaliteitsvol aanbod van Nederlandstalig onderwijs in het buitenland, impact van de accreditatiestelsels op de werking en financiering van de NVAO, digitalisering van onderwijs en ook multilaterale onderwijssamenwerking. Met dit nieuwe afsprakenkader willen we specifiek inspelen op de werking van de Stichting NOB. In het akkoord is daarom onder meer voorzien in gezamenlijke afspraken over het beheer van de Stichting NOB, de vertegenwoordiging van Vlaanderen in het bestuur en een aanvullende financiële enveloppe van de Nederlandse overheid van 330.000 euro per jaar voor de kwaliteit en de ontwikkeling van een digitale module inzake Vlaamse cultuur.
Op zijn minst jaarlijks zal een Vlaams-Nederlandse onderwijsbijeenkomst worden georganiseerd rond specifieke thema’s in uitvoering van de intentieverklaring. De intentieverklaring wordt geoperationaliseerd in jaarlijkse of tweejaarlijkse werkprogramma’s met meer concrete afspraken en engagementen. Tegen de zomer van 2017 zal de uitvoering van het werkprogramma worden geëvalueerd. Midden juli 2016 volgt een praktisch overleg met de Nederlandse collega’s van het ministerie van OCW, zijnde Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, om stappen te doen in verband met de concretisering van alle intenties.
De elementen uit de intentieverklaring waarnaar wordt verwezen in de vragen 1 en 2 zijn in feite voorwaardelijke acties die samenhangen met de monitoring van de mobiliteitsstromen. In de eerste plaats is het van belang om die mobiliteitsstromen goed in kaart te brengen en op te volgen. Uit een analyse van die gegevens zouden knelpunten naar boven kunnen komen, zoals de elementen die worden aangehaald in beide vragen. Zo is het bijvoorbeeld belangrijk na te gaan of instroombeperkingen die in Vlaanderen of in Nederland worden toegepast op hogeronderwijsopleidingen, zoals toegangsproeven, numerus fixus enzovoort, een effect hebben op de mobiliteit naar dezelfde opleidingen respectievelijk in Nederland en in Vlaanderen, dat er met andere woorden een soort van afleiding is van studenten naar het buurland. U hebt zelf overigens verwezen naar de diergeneeskunde. Indien dat het geval zou zijn, moeten we daar een antwoord op proberen te bieden, door bijvoorbeeld te bekijken op welke manier we de wederkerigheid kunnen bevorderen. Die methodieken moeten dus nog worden ontwikkeld, indien de monitoringresultaten daartoe aanleiding geven, zoals de tekst duidelijk aangeeft.
Wat uw derde vraag betreft, wil ik prioritair inzetten op het Vlaams-Nederlandse werkprogramma inzake de Stichting NOB. Een zetel voor Vlaanderen in de Raad van Toezicht zal die uitrol zeker kunnen faciliteren. We kunnen daarover evenwel niet eigenhandig beslissen, al zouden we dat bijzonder graag doen. Mijn Nederlandse collega heeft zich geëngageerd om de vraag te richten tot de Raad van Toezicht van de Stichting en die zal het bekijken met de voorzitter van de Raad van Toezicht. Wat het profiel betreft, denk ik zelf aan een vertegenwoordiger met een goede kennis van het Vlaamse onderwijsveld en de onderwijsregelgeving, die ook dicht staat bij en goed samenwerkt met onze onderwijsadministratie, maar ook de brug kan vormen naar andere stakeholders, zoals de vzw Vlamingen in de Wereld. Het is mijn idee dat zo iemand ook een aanzienlijke inhoudelijke meerwaarde kan betekenen voor de Stichting NOB.
De heer Daniëls heeft het woord.
Dank u wel, minister. Wat de monitoring betreft, hebben we natuurlijk al veel cijfers. In het hoger onderwijs weten we welke nationaliteit de studenten hebben. We weten ook waar ze gedomicilieerd zijn. Van een Nederlander in Brasschaat weten we dat hij niet meetelt in die mobiliteit. Een Nederlander die geen domicilie heeft in Vlaanderen, is wel degelijk een Nederlander die hier komt studeren. De N-VA is, voor alle duidelijkheid, niet gekant tegen internationale mobiliteit, en zeker niet in de Groot-Nederlandse gedachte. Dat moet u van ons zeker niet denken, integendeel, we kunnen het alleen maar toejuichen.
We blijven ons wel zorgen maken over het Nederlandstalig onderwijs in het buitenland. Het blijft bestaan, maar volgens informatie waarover ik ondertussen beschik, worden heel wat plaatsen gesloten. Dus wordt het voor Vlaamse expats, die tijdelijk in het buitenland verblijven op beslissingscentra van internationale bedrijven die na verloop terugkomen, wel moeilijker om hun kinderen daar onderwijs te kunnen laten volgen. Waar we zeer tevreden over zijn, is dat ze eindelijk ook Vlaamse cultuur krijgen, en niet alleen over Willem van Oranje leren, en dat ook onderwezen wordt dat Vlaanderen in een koninkrijk gevestigd is en een autonome deelstaat is. De lessen aardrijkskunde en geschiedenis gingen vroeger alleen over Nederland. Wanneer onze Vlaamse leerlingen thuiskwamen, konden ze perfect het Wilhelmus zingen. We zijn in elk geval blij dat nu ook de Vlaamse cultuur onderwezen wordt.
U zegt dat u in juli verder praktisch overleg zult plegen om alles te concretiseren. Worden de cijfers ook al in juli bekendgemaakt of is dat pas later? Heb ik het goed begrepen dat wanneer u het hebt over instroombeperkingen, dit eerder betekent dat in de Vlaamse Gemeenschap en in Nederland zal worden nagegaan hoe we hetzelfde kunnen doen, zodat de opportuniteit om de grens over te steken enigszins zal wegvallen?
Minister Crevits heeft het woord.
Wat mij betreft: asap, dus hoe rapper we de concrete cijfers hebben, hoe beter. We moeten nagaan hoe we op dat vlak met elkaar kunnen samenwerken en hoe we het snel georganiseerd krijgen. Voor mij zou het een zeer goede zaak zijn als we al over de cijfers zouden kunnen beschikken. Maar ik weet het nog niet precies.
Ik ben blij dat u dit van zeer nabij opvolgt. Het zal u niet verbazen dat ik dat uiteraard ook zal doen. Wanneer u die cijfers opvolgt, kunt u dan ook navragen op welke plaatsen in 2012 nog Nederlandstalig onderwijs in het buitenland werd gegeven, waar er ook Vlamingen zaten, en hoeveel plaatsen er in 2016 nog waren en hoeveel Vlamingen er nog waren? Ik denk dat dit al een zeer duidelijke indicatie is, ook om uw dossier wat te staven, over het feit dat we ons zorgen blijven maken over de wederkerigheid. In elk geval ben ik blij dat er al cijfers zijn op basis waarvan we verder gesprekken kunnen aanknopen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.