Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik heb de vraag ingediend als opvolgingsvraag van een vraag om uitleg van vorige legislatuur aan uw voorganger omdat de problematiek opnieuw werd aangekaart, maar eigenlijk los van de vergadering die gisteren door deze commissie is georganiseerd door deze commissie en waarbij heel wat actoren werden gehoord over verschillende problemen waarmee Onderwijs te maken krijgt naar aanleiding van kinderen die instromen, onder meer asielzoekers. Het probleem is gisteren aangekaart vanuit verschillende hoeken.
Het probleem is dat scholen soms extra-murosactiviteiten organiseren voor hun leerlingen. Ze gaan soms ook naar het buitenland, voor één of meerdere dagen, zeker in gemeenten in grensgebieden.
Wat betreft het basisonderwijs is er de omzendbrief BaO/2001/13 over extra-murosactiviteiten voor het basisonderwijs. Daarin wordt, voor scholen die zich naar het buitenland begeven, verwezen naar de omzendbrief voor het secundair onderwijs ‘Extramuros activiteiten in het secundair onderwijs’ (SO/2004/06). Die stelt dat de deelnemende leerlingen over de nodige reisdocumenten moeten beschikken. Daarvoor wordt verwezen naar de FOD Buitenlands Zaken, dienst Paspoorten, en de FOD Binnenlandse Zaken, dienst Vreemdelingenzaken.
De omzendbrief spreekt ook over mogelijke ongevallen of ziektes waarmee de deelnemers kunnen worden geconfronteerd tijdens de activiteit in het buitenland. Elke organiserende school dient dan ook vooraf informatie te bezorgen aan elke individuele begeleider over de diplomatieke posten en het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Leerlingen die geen EU-onderdanen zijn, moeten steeds hun verblijfsvergunning bij zich hebben. Dit document verzekert dat zij na de activiteit België weer kunnen binnenkomen. Er zijn echter leerlingen met verschillende verblijfsstatuten. Sommigen hebben niet echt een verblijfsvergunning, het kan ook zijn dat deze vervallen is, of misschien is aan de ouders wel een bevel betekend om het land te verlaten.
In antwoord op mijn vraag van 3 maart 2011 zei de toenmalige minister, na navraag te hebben gedaan bij de FOD Buitenlandse Zaken en de FOD Binnenlandse Zaken dat leerlingen die niet beschikken over geldige verblijfsdocumenten voor ons land, onder geen beding schoolreizen naar het buitenland mogen ondernemen, ongeacht de bestemming van de reis. De minister situeerde het probleem vooral bij het land van bestemming. Wie geen geldige verblijfsvergunning in België heeft, zal niet tot het ontvangende land worden toegelaten. “Sommige ontvangende staten zijn bang dat kinderen daarnaartoe gaan en daar dan blijven,” zei de toenmalige minister.
Hij zei ook dat leerlingen die thuisblijven door de school op een pedagogisch-didactisch verantwoorde manier moeten worden opgevangen. Ze moeten met andere woorden een programma kunnen volgen dat zo dicht mogelijk aanleunt bij de invulling van de extra-murosactiviteit waaraan ze niet kunnen deelnemen.
Ook vandaag blijken scholen soms nog met het dilemma te kampen of ze schoolreizen of daguitstappen naar het buitenland moeten schrappen omdat leerlingen zonder een geldige verblijfsvergunning eigenlijk niet kunnen meegaan. Men heeft dan natuurlijk een keuze: men kan dergelijke uitstappen niet inrichten of men kan ze wel inrichten, die leerlingen op school laten en daarvoor in een ander aanbod voorzien. Ik denk echter dat we allemaal onderschrijven dat het niet wenselijk is dat men dan op die manier een scheiding maakt tussen leerlingen die eigenlijk dezelfde lessen moeten volgen. Minister, ik erken ook wel dat dit probleem niet alleen in het onderwijs rijst. Ik stel de vraag aan u omdat scholen de vraag stellen, maar bijvoorbeeld jeugdbewegingen en sportverenigingen die buitenlandse kampen organiseren, hebben met dezelfde problematiek te maken.
Minister, bent u op de hoogte van het probleem? Wat zijn de concrete risico’s indien kinderen zonder verblijfsvergunning toch deelnemen aan extra-murosactiviteiten in het buitenland? Hoe kan dat worden opgelost? Hoeveel leerlingen die zijn ingeschreven in secundaire scholen en basisscholen, hebben geen geldige verblijfsvergunning? Bent u daarvan op de hoogte en hebt u een zicht op de evolutie? De omzendbrief SO/2004/06 wijst op noodzakelijke informatieverstrekking ingeval er zich incidenten zouden voordoen in het buitenland. Zijn er nog bijkomende risico’s bij een mogelijk ongeval of ziekte in het buitenland voor leerlingen die geen geldige verblijfsvergunning hebben?
Minister Crevits heeft het woord.
Het probleem is uiteraard geen nieuw probleem. Gisteren is er hier ook een hoorzitting ter zake geweest en naar aanleiding van een actuele vraag in de plenaire vergadering is het thema ook al bod gekomen. Ik probeer me dus te beperken tot de essentie. Mevrouw Schryvers, het is evident dat door de recente vluchtelingenstroom het probleem wellicht iets vaker zal rijzen, als er meer leerlingen zijn die geen wettig verblijfsstatuut zouden krijgen. Ik heb daar nu natuurlijk nog geen zicht op, maar het probleem is ook al vandaag aanwezig in scholen. Wij beschikken vandaag niet over gegevens met betrekking tot het verblijfsstatuut van leerlingen. Ook scholen hebben vaak geen zicht op dat verblijfsstatuut. In een aantal gevallen wijzigt dat statuut immers tijdens de schoolloopbaan, en als dat gebeurt, dan worden scholen daar niet van op de hoogte gebracht. Ze worden bijvoorbeeld ook niet op de hoogte gebracht van het feit dat er een bevel is gegeven om het grondgebied te verlaten, noch worden ze op de hoogte gebracht als er een eventueel uitstel van vertrek is. Dat was de opmerking die mevrouw Helsen gisteren in het parlement maakte: men moet ervoor zorgen dat scholen op de hoogte zijn. Ze worden daarover echter niet verwittigd. Er is geen automatisme ter zake, en er zijn in dat verband ook geen regels. Wat ik wel zie, is dat mijn administratie op dit ogenblik geen extra vragen krijgt van de scholen over de deelname van leerlingen zonder wettig verblijf aan buitenlandse extra-murosactiviteiten. Het is dus niet zo dat er een plotse opstoot van vragen is ontstaan, maar er is ook geen automatische informatiedoorstroming.
Mevrouw Schryvers, de problemen die u schetst, zijn niet op te lossen via onderwijsreglementering, omdat ze onlosmakelijk verbonden zijn met de reglementering inzake het verblijf op het grondgebied van het land waar de extra-murosactiviteit plaatsvindt. De ministeriële omzendbrief SO/2004/06 dringt er bij de onderwijsinstellingen op aan om bij de organisatie van buitenlandse extra-murosactiviteiten leerlingen niet te laten deelnemen als ze niet over de nodige reisdocumenten beschikken. Het is dus raadzaam om zich al bij de praktische voorbereiding van een schoolreis te vergewissen van potentiële problemen voor deelnemers.
Een onderwijsverstrekker die tegen die richtlijn ingaat, neemt wel een aantal risico’s. Ik geef een voorbeeldje: het kan gebeuren dat men bij een grenscontrole, bijvoorbeeld in de luchthaven, de betrokken leerling niet kan meenemen of dat de leerling niet opnieuw wordt toegelaten tot het land. Dat zijn allemaal heel vervelende situaties. De leerling moet dan worden teruggestuurd, en dat kan dan moeilijk zonder een begeleider van de school. Het kan ook dat men door een incident tijdens de buitenlandse activiteit met complicaties te maken krijgt die uit het verblijfsstatuut voortvloeien. Een kindje kan bijvoorbeeld ziek worden of een ongeval krijgen, zodat het naar de dokter moet. Dat kan bij een ongeldig verblijfsstatuut bij ons tot problemen leiden in het buitenland. Het schoolbestuur draagt daarvoor de verantwoordelijkheid. Dat weten onze schoolbesturen. Het gaat immers natuurlijk over jongeren die op dat moment aan hun gezag en toezicht zijn onderworpen.
Er zijn dus echter een aantal complicaties bij de praktische uitvoering, door het feit dat er geen automatische doorstroming is van gegevens naar scholen. Ik vraag me ook af of dat zomaar zou kunnen, of men dat ook praktisch georganiseerd krijgt, of dat niet indruist tegen de privacy. Ik wil dat best verder opnemen met de bevoegde federale ministeries, maar ik kan op dit ogenblik die automatische informatiedoorstroming niet georganiseerd krijgen omdat wij ook die gegevens niet hebben.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik heb het ook gezegd: dit probleem rijst natuurlijk niet alleen voor scholen. Ook jeugdbewegingen, sportverenigingen en zo hebben daarmee te maken. Het is ook geen probleem dat door Onderwijs kan worden opgelost. U hebt gelijk als u stelt dat er ter zake eigenlijk geen risico’s mogen worden genomen door scholen. Ze zijn inderdaad niet altijd op de hoogte van verblijfsstatuten. Ik vraag me inderdaad ook af of het kan en of het wenselijk is dat al die gegevens zomaar doorstromen. Ik spreek nu even als OCMW-voorzitter: ik zie zelf hoe vaak zaken wijzigen, met beroepsprocedures en dergelijke meer. Het is helemaal niet evident om dat zelf bij te houden, laat staat om het elke keer ook door te geven aan de scholen, en dan moeten de scholen er natuurlijk ook nog de juiste conclusies uit kunnen trekken, want u weet dat dat natuurlijk heel ingewikkelde juridische materie is. Als scholen niet op de hoogte zijn van het precieze verblijfsstatuut van al hun leerlingen, dan is er maar één weg, namelijk zeer voorzichtig zijn en, als er leerlingen bij zijn van wie men misschien kan denken dat ze geen geldig verblijfsstatuut hebben, ofwel geen buitenlandse uitstappen organiseren ofwel een andere activiteit voor die leerlingen organiseren. Ik wil dan nog eens herhalen dat het toch niet raadzaam is om voor sommige leerlingen een bepaalde activiteit te laten plaatsvinden en voor andere niet.
Ik wou dit alleen nog maar eens signaleren omdat onze scholen me vroegen of diezelfde regel of diezelfde aanbeveling nog geldt. Ik begrijp echter dat er eigenlijk ook geen elementen zijn die enige wijziging van die aanbeveling met zich zouden kunnen meebrengen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik treed collega Schryvers wel bij als ze stelt dat we moeten proberen scholen te informeren, maar dan is de vraag welke informatie we moeten geven, want die verandert zeer snel, en welk gevolg die scholen daaraan geven. We moeten daar goed over nadenken: aan wie, waarover en dergelijke meer? Er zijn immers inderdaad procedures, beroepsprocedures. Als er nog geen voogd is, kan er nog geen procedure worden opgestart, er zijn de verschillende verblijfsstatuten en dergelijke meer. Ik denk dat we wel moeten bekijken of we een school kunnen informeren indien we met zekerheid weten dat een leerling daar zal vertrekken, zodat die school dat ten minste weet en ze ’s morgens niet moet bekijken of die ongewettigd afwezig of naar elders vertrokken is. Dat moeten we wel kunnen proberen rond te krijgen.
De verschillende verblijfsstatuten, dat is een ander verhaal, omdat die allerlei rechten en plichten inhouden, binnen de Schengenzone dan wel erbuiten. Ik wil er toch voor pleiten dat we niet zeggen aan scholen met een traditie van buitenlandse schoolreizen dat die reizen voor al hun leerlingen niet kunnen doorgaan als ze niet weten hoe het zit met een aantal leerlingen. Dat lijkt me eigenlijk niet wijs. Ik vrees ook dat dat ook ongewilde effecten zal hebben op de ouders van de andere leerlingen. Het lijkt me zelfs contraproductief te zijn. In dezen lijkt het me dat scholen met de info die ze hebben alsnog schoolreizen kunnen organiseren en misschien desgevallend in een alternatief kunnen voorzien voor die leerlingen, als die scholen het al weten. Als ze het niet weten, dan gelden natuurlijk de internationaalrechtelijke, Europese en Belgische regels met betrekking tot het al dan niet uitreizen, inreizen en dergelijke meer. Ik meen echter niet dat we dat op de schouders van onze scholen moeten laden.
Minister, we hebben gisteren een zeer boeiende hoorzitting gehad. Ik heb in de plenaire vergadering het probleem van de communicatie ingebracht. Het is een terechte bekommernis dat de juiste informatie ter beschikking moet zijn van scholen en leerkrachten, en dat ze daar ook de juiste dingen mee moeten doen. We hebben natuurlijk ook altijd nog wel de CLB’s, die wel verplicht zijn om vertrouwelijk om te gaan met bepaalde gegevens. Zij kunnen wel bekijken op welke manier informatie over leerlingen al dan niet aan de school kan worden gegeven. Wat voor leerkrachten van belang is, is dat ze een goede begeleiding kunnen bieden aan kinderen. Dat doen ze vandaag ook. Ze doen heel veel inspanningen voor deze kwetsbare leerlingen en het is in het kader van hun ontwikkeling dat ze met heel veel vragen zitten over hoe ze die kinderen moeten voorbereiden op hun toekomst. Enerzijds moeten ze perspectieven bieden op een toekomst hier in ons land, maar anderzijds moeten ze de leerling er ook op voorbereiden dat de kans bestaat dat die terug moet. Die dubbelheid maakt het niet altijd eenvoudig. Dat kan voor een beperkte periode worden aangehouden, maar het is zeer moeilijk om na tien jaar nog steeds aan leerlingen te zeggen: je hebt je nu perfect geïntegreerd, je hebt je perfect voorbereid, je kunt perfect functioneren in deze samenleving, maar eigenlijk kan het niet.
We hebben gisteren een heel schrijnend voorbeeld gehoord van een jongen van 10 jaar die voor ons eigenlijk nog altijd niet bestaat en die nooit elders dan hier heeft gewoond. Ook voor leerkrachten is het dus zeer moeilijk om daar op een goede manier mee om te gaan. Zeker indien er een wijziging van het statuut is of op komst is, hebben ze enorm veel mogelijkheden om het kind daarop voor te bereiden, maar ze kunnen die kansen nu onvoldoende grijpen. Daarom leeft die vraag. Ik vind het positief dat u dat met de federale overheid wilt opnemen. Misschien kan de informatie via de CLB’s er toch wel toe leiden dat de leerkrachten en de scholen in staat zijn om nog beter te begeleiden dan vandaag mogelijk is.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Ik denk dat de situatie wel duidelijk is. Collega Daniëls, met mijn oproep tot voorzichtigheid bedoel ik absoluut niet dat secundaire scholen bijvoorbeeld geen meerdaagse Romereis of zo zouden mogen organiseren. Dat zou immers inderdaad wel zeer ver gaan. Er zijn in de basisscholen echter uitstappen waarbij men hetzelfde soort activiteit net zozeer binnenslands als buitenslands kan doen. Dan kan men ter zake misschien toch wel de voorzichtigste keuze maken. Dat was maar mijn oproep.
De vraag om uitleg is afgehandeld.