Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer De Meyer heeft het woord.
Volgens de federale wetgeving hebben werkloze schoolverlaters enkel recht op een wachtuitkering als ze een diploma hebben. Ook jongeren die in het buitengewoon onderwijs een traject volgen in opleidingsvorm (OV) 3 of 4 kunnen een getuigschrift halen dat recht geeft op een wachtuitkering.
In het kader van het M-decreet kunnen jongeren met specifieke onderwijsbehoeften kiezen voor een individueel curriculum in het gewoon secundair onderwijs. Ze halen dan niet alle doelstellingen van het gewone gemeenschappelijke curriculum, maar kunnen een attest van verworven bekwaamheden halen. Dat is niet hetzelfde als een diploma, en zulke attesten geven dan ook geen recht op een wachtuitkering. Als een jongere kiest voor buso maakt hij of zij meer kans op een wachtuitkering dan als hij of zij kiest voor gewoon onderwijs.
In de plenaire vergadering van 13 januari 2016 kwam dit aan bod in mijn actuele vraag. Voorzitter, u hebt hierover intussen een schriftelijke vraag gesteld op 9 maart. Minister, u antwoordde in de plenaire vergadering toen dat de groep die een individueel curriculum volgt, niet als volledige groep kon worden gelijkgesteld met de groepen OV3 en OV4, omdat het niet de bedoeling kan zijn een soort sluiproute naar het gewoon diploma te creëren.
Minister, u stelde: “We zullen dus op 1 februari nagaan wie in die groep zit. Kwalificeren die trajecten even goed als OV3 en OV4 van het buitengewoon onderwijs? Als dat zo is, dan heb ik er geen problemen mee om een bijkomende vraag te stellen. Maar die garantie heb ik vandaag niet. Ik zal niet toelaten dat de goede opleidingsvormen van het buitengewoon onderwijs die jongeren goed voorbereiden om zich in het normale arbeidscircuit in te schakelen en zich in het leven te integreren, worden gedegradeerd of niet worden gewaardeerd. De toestand blijft dus zoals hij is. Op 1 februari zal ik de cijfers bekijken. Als de individueel aangepaste trajecten volledig voldoen aan de vereisten van OV3 of OV4, dan heb ik er geen problemen mee. Vandaag is dat nog niet duidelijk, want we hebben nog geen fijnmazig zicht op de individuele trajecten.”
Minister, hebt u nu reeds kijk op de cijfers van de leerlingen die individuele trajecten volgen?
Uit uw schriftelijk antwoord heb ik begrepen dat er 85 leerlingen een individueel aangepast curriculum volgen en 27 leerlingen hebben een verslag van OV3 en OV4. Is het met dat cijfermateriaal mogelijk om een uitspraak te doen over de voorwaarden die we stellen aan de individuele trajecten?
Als er voorwaarden gesteld worden aan de individuele trajecten, op welke manier zult u die communiceren naar de scholen?
Ik weet dat het over een kleine groep gaat, maar het antwoord is voor deze jonge mensen uitzonderlijk belangrijk.
Minister Crevits heeft het woord.
We hebben nu min of meer de definitieve gegevens van de leerlingen die in het gewoon secundair onderwijs een individueel aangepast curriculum volgen. Dit schooljaar gaat het over 90 leerlingen in totaal. Er zijn 19 leerlingen met een verslag voor opleidingsvorm 3 die een individueel aangepast curriculum volgen in het gewoon secundair onderwijs. Geen enkele leerling hiervan zit in een afstudeerjaar: niemand zit in het tweede leerjaar van de derde graad. Er zitten twee leerlingen in de A-stroom, het aso, de meerderheid – 17 leerlingen – volgt les in de B-stroom of het bso. Dit jaar studeert niemand af, we kunnen dat dus zorgvuldig monitoren.
Er zijn dertien leerlingen met een verslag voor opleidingsvorm 4 die een individueel aangepast curriculum volgen in het gewoon secundair onderwijs. Hiervan zit één leerling in een afstudeerjaar. Er zitten zes leerlingen in de A-stroom, aso, tso en kso, vijf leerlingen zitten in B-stroom en bso.
De overige 58 leerlingen met een individueel aangepast curriculum zijn leerlingen met een verslag opleidingsvorm 1, dat zijn 2 leerlingen, of opleidingsvorm 2, dat zijn 56 leerlingen. Deze leerlingen komen niet in aanmerking voor een inschakelingsuitkering, ook niet indien ze in het buitengewoon secundair onderwijs de lessen zouden volgen.
Voor de leerlingen van opleidingsvorm 4 – en dat is de enige leerling met een individueel aangepast curriculum die momenteel in een afstudeerjaar zit – is de uitzonderingsmogelijkheid om alsnog de reguliere studiebekrachtiging van het gewoon secundair onderwijs te geven, al opgenomen in de omzendbrief SO 64. Indien de klassenraad aan deze leerlingen, bij wijze van uitzondering, toch de reguliere studiebekrachtiging wil geven, moet men voorafgaand aan de uitreiking van deze studiebewijzen, een aanvraag indienen bij de onderwijsinspectie, maar het kan dus.
Voor de overige leerlingen en met het oog op volgend jaar zullen we met deze gegevens aan de slag gaan om samen met de andere gemeenschap – ik zie ze volgende week – en met het kabinet van federaal minister van werk Peeters te overleggen om na te gaan hoe we de jongeren die met een individueel traject afstuderen in aanmerking kunnen laten komen. We hebben nu precies gezegd: wie zijn die jongeren, wat is hun opleiding.
Voor de groep OV1 en OV2 zal er niets veranderen. Het gaat over OV3 en OV4, een heel beperkte groep. Voor dit jaar kunnen we het oplossen als de klassenraad dat wenst. Voor volgend jaar moeten we bekijken hoe we dat aanpakken. Ik blijf bij mijn standpunt ingenomen in de plenaire vergadering: als een kind een verslag buitengewoon onderwijs heeft, en het mag, het zijn sterke opleidingen die men daar geeft, mag er geen sluiproute worden gecreëerd. Men kan niet gelijkgesteld worden aan een diploma zonder op evenwaardige wijze aan de voorwaarden te voldoen.
Uw vraag van een tijd geleden heeft er wel toe geleid, mijnheer De Meyer, dat we fijnmazig gaan kijken zijn en dat we het nu goed kunnen opvolgen. In het najaar kunnen we beslissen of we volgend jaar iets generalistischer gaan werken dan de huidige afwijking voor OV4.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, ik begrijp dat de probleemstelling van de plenaire vergadering – aangevuld door initiatieven van collega’s – ertoe geleid heeft om een goede monitoring te maken. Eind van dit schooljaar gaat het over een bijzonder kleine groep, zoals reeds aangegeven in mijn vraagstelling, maar u geeft het zelf aan: het is belangrijk dat er naar de toekomst een generieke maatregel komt, zodat deze leerlingen bij hun studiekeuze zeer goed weten wat de eventuele consequenties zijn van hun keuze.
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Ik wil bevestigen wat de heer De Meyer op het einde zegt. Ik denk dat het heel belangrijk is dat jongeren en vooral hun ouders weten wat er vasthangt aan zo’n individueel curriculum, wat de gevolgen daarvan zijn, zodat ze samen kunnen beslissen om ervoor te gaan of niet. Mensen zijn heel dikwijls blij dat ze een individueel curriculum of traject krijgen waarmee ze op het einde van de rit niets in hun handen hebben. Om te vermijden dat ze het niet zouden krijgen, want dan hebben we misschien voortijdige schoolverlaters, moeten we het evenwicht zoeken.
Vooral communicatie is heel belangrijk, bijvoorbeeld over de mogelijkheden na het individuele traject om naar het werkveld te trekken. Men kan een vervolgstudie volgen in het volwassenenonderwijs, er zijn er genoeg. Dat is belangrijk om mee te nemen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik wil nog iets toevoegen. Het is ooit begonnen met de Federale Regering die inging op het voorstel van de betrokken minister om enkel leerlingen met een diploma secundair onderwijs toegang te bieden. Dat diploma is zeer beperkend en ik ben zeer blij dat we er toen de getuigschriften allemaal aan hebben toegevoegd.
Ik deel wel de bekommernis van de heer De Meyer, die mevrouw De Meulemeester nog eens in het licht heeft gesteld. Er moet duidelijke informatie zijn, dat we een inschakelingsuitkering hebben in plaats van wachtgeld blijft te allen tijde overeind. We kijken uit naar de verdere cijfergegevens en wat er al dan niet gebeurt.
Ik wil verzoeken om ervoor te zorgen dat de belangrijke beslissingen die we genomen hebben om jongeren aan te moedigen om een classificatie te behalen, ofwel in het reguliere onderwijs, ofwel via de VDAB, SYNTRA of het volwassenonderwijs, zeker overeind blijven. Ik heb er alle begrip voor dat leerlingen in OV3 die deelcertificaten halen, wat ook een optie is, wel duidelijk inspanningen doen voor een kwalificatie die tewerkstelling kan teweegbrengen. We zijn eindelijk af van het wachten op het geld en van geld krijgen om te wachten. Dat was toch de doelstelling. Het lijkt me logisch dat we dat proberen overeind te houden.
Minister, het lijkt me belangrijk om te kijken welk document we aan deze leerlingen moeten meegeven, namelijk de leerlingen die in het gewone onderwijs een individueel traject volgen en geen gelijkwaardig diploma kunnen krijgen. Dat is een terechte bekommernis. Voor hen is het van belang dat ze een document meekrijgen waarin hun verworven competenties zijn opgenomen, zodat duidelijk is op welke manier zij inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt. OV1 en OV2 komen daar niet voor in aanmerking, maar de leerlingen met een individueel traject wel. Met een document kunnen zij ook een inschakelingsuitkering genieten.
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u voor de aanvullende opmerkingen. We hebben sinds 1 september, voor de jongeren die eind dit schooljaar afstuderen, in het verzamelbesluit van enkele maanden geleden al geregeld dat elke jongere die een individueel traject volgt, een attest krijgt van verworven bekwaamheden. Dat is dus opgelost. We hebben dat in beeld gebracht, mevrouw Helsen, toen we alle zaken rond het M-decreet hebben geregeld. Vanaf dit schooljaar krijgen jongeren voor het eerst een attest verworven competenties. Als we correct willen zijn, moeten we bij OV3 en OV4 kijken welke bekwaamheden er moeten verworven zijn vooraleer we tot een gelijkschakeling kunnen overgaan met het diploma of getuigschrift dat nodig is om recht te hebben op de inschakelingsuitkering.
Die oefening zullen we doen. We hebben de verworven bekwaamheden, en voor dit schooljaar is er niet echt een probleem omdat er maar één leerling afstudeert in OV4 en die zal een afwijking krijgen. Tegen volgend schooljaar gaan we binnen de verworven competenties kijken wat we min of meer kunnen gelijkstellen. Ik wil vermijden dat er een sluiproute ontstaat naar het gewoon onderwijs die minder eisen zou kunnen stellen aan jongeren en hen toch dat attest zou geven waarmee ze op de arbeidsmarkt minder kansen maken. Niet de inschakelingsuitkering is het doel van het secundair onderwijs, het doel is jongeren te vormen tot sterke persoonlijkheden en de kansen op de arbeidsmarkt te maximaliseren, zeker voor de jongeren binnen OV3 en OV4. Vooraleer we een diploma secundair onderwijs en een getuigschrift buitengewoon onderwijs gelijkstellen, moeten we weten welke verworven competenties we verwachten van jongeren met een individueel traject. Als we dat min of meer vertaald krijgen in een attest, zal er geen enkel probleem zijn om ook federaal de lijst aan te passen.
Ik ga die oefening niet zomaar doen. Ik doe ze, maar ze moet fijnmazig zijn. In de plenaire vergadering werd beweerd dat dit niet fair was. Ik heb het toen al gezegd: er zijn wel vier groepen, we moeten wel oppassen dat we die niet alle vier gelijkschakelen. Als jongeren die in het buitengewoon onderwijs zitten, dat niet krijgen, dat gaat al niet. Het gaat om een kleine groep binnen die vier groepen. We moeten zorgvuldig afbakenen wat die competenties zijn om maximaal kansen te hebben op de arbeidsmarkt. Als dat afgebakend is, en dat is mogelijk gewoon, dan kunnen we vragen om dat besluit aan te passen. Ik zal dat ook doen.
Drie elementen. Minister, uit uw antwoord vandaag en ook op 13 januari blijkt duidelijk uw engagement om deze problematiek ernstig aan te pakken. Ik begrijp dat verder overleg met uw collega’s uit de gemeenschappen en met de federale minister van uitzonderlijk belang is. Het belangrijkste is natuurlijk dat jongeren die studiekeuze maken die het best past bij hun capaciteiten, dat is nogal evident. Het is belangrijk daarbij dat de keuze niet beïnvloed wordt door niet-onderwijsgebonden wetgeving.
De vraag om uitleg is afgehandeld.