Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Bastiaens heeft het woord.
Minister, dit is grotendeels een opvolgingsvraag, want in maart 2015 en in januari van dit jaar stelde ik u reeds vragen over de regularisering van de gescoprojecten (gesubsidieerde contractuelen) in uitvoering van het regeerakkoord. Uit de vorige besprekingen heb ik onthouden dat vanaf 2016 de gescomiddelen niet meer worden betaald door het Departement Werk, maar dat die middelen zijn overgedragen aan de bevoegde sectoren. Voor uw bevoegdheden is daarvoor in een budget van 14 miljoen euro voorzien.
Die gescomiddelen zullen in 2016 in drie termijnen worden overgedragen aan de begunstigde organisaties, weliswaar met de bekende 5 percent korting. 2016 wordt een overgangsjaar en in 2017 zullen de middelen geïntegreerd worden in de reguliere werkingssubsidies. De eerste schijf van 40 procent is inmiddels overmaakt. De volgende betalingsronde wordt in juli verwacht.
Die nieuwe manier van uitbetalen verliep zonder problemen, horen we vanuit de sector, al krijgen een aantal organisaties wel minder middelen dan waarop ze feitelijk recht hebben. Bij de overheveling van de middelen van het Departement Werk naar het Departement Cultuur, Jeugd en Media werd de balans opgemaakt op basis van de uitbetalingen in 2014. Dat betekent echter dat organisaties waarvan gesco’s in 2014 toevallig gedurende langere tijd afwezig waren, bijvoorbeeld door zwangerschapsverlof of langdurige ziekte, en die dus minder premies kregen, vanaf 2016 permanent minder subsidies ontvangen. Dat is voor die organisaties een serieuze streep door de rekening.
– Marius Meremans treedt als voorzitter op.
In uw antwoord op mijn vraag in januari beloofde u om de impact daarvan nog eens te willen bekijken. U vroeg me toen ook om wat geduld te hebben met betrekking tot de integratie van deze gescomiddelen. U zei toen: “De precieze modaliteiten voor de verdere integratie van de overgekomen middelen in de budgetten en werkingsmiddelen van de organisaties zullen in de komende weken verder worden uitgewerkt. Ik moet u dus vragen nog even geduld te oefenen. Zoals u weet, is dit een complex dossier, waarin tal van factoren in rekening moeten worden genomen.”
Daarnaast nam de Vlaamse Regering op vrijdag 20 mei op voorstel van minister Muyters de beslissing om de landingsbanen in de socialprofitsector voortaan te beperken tot de zorgsector. Daarbij wordt gebruikgemaakt van een lijst van zorggerelateerde beroepen die wel nog in aanmerking kunnen komen. De sociaal-culturele sector zou daardoor vanaf 1 juni 2016 niet meer in aanmerking komen voor die maatregel. Die beslissing is dus eigenlijk al een voorafname op de nog lopende discussie over het globale kader van het loopbaanbeleid, de werkbaarheid en het arbeidsvolume.
Minister, wat is het resultaat van uw onderzoek naar de gevolgen van het gebruik van de uitbetalingscijfers van 2014 voor de berekening van de gescomiddelen vanaf 2016? Zult u de organisaties die door omstandigheden buiten hun wil merkelijk minder subsidies ontvangen, compenseren? Zullen die gescomiddelen in 2016 geïndexeerd worden?
Is er al meer duidelijkheid over de integratie van de gescomiddelen in de reguliere werkingssubsidies van 2017? Hebt u over uw voorstellen al overleg gehad met de sectororganisaties? Zo ja, wat was hun reactie?
Waarom werd bij de beslissing met betrekking tot de landingsbanen geen rekening gehouden met het gezamenlijke standpunt van vakbonden en werkgevers dat de discussie over onder meer de aanmoedigingspremies verder moet worden gevoerd in het globale kader van het loopbaanbeleid, de werkbaarheid en het arbeidsvolume? Wat is het standpunt van u en de regering over het alternatieve voorstel dat Verso heeft geformuleerd met betrekking tot de hervorming van het systeem van de landingsbanen?
Hoe werd de lijst met de geselecteerde functies voor de landingsbanen samengesteld? Welke definitie van zorggerelateerd beroep werd daarbij gehanteerd? Op basis waarvan werd geconcludeerd dat alle jobs van paritair comité 329 helemaal uitgesloten worden?
Minister Gatz heeft het woord.
Mijn administratie heeft de loonpremies die de organisaties met gescoprojecten in 2015 ontvingen van het Departement Werk en Sociale Economie, vergeleken met de bedragen van 2014. Daaruit bleek dat er voor het ruime merendeel, namelijk 117 organisaties, geen noemenswaardig verschil is tussen de gescomiddelen die in 2014 en in 2015 werden uitbetaald.
Voor in totaal 45 organisaties was er wel een verschil. Van die 45 zijn er 16 organisaties die in 2015 minder gescomiddelen, ongeveer 5 procent, ontvingen dan in 2014. In totaal gaat het om 144.184,30 euro. Het grootste nadeel bedraagt 28.354,74 euro, het kleinste 570,89 euro.
Mijn administratie stelde ook de omgekeerde situatie vast. Zo zijn er ook 29 organisaties die in 2014 meer gescomiddelen kregen dan in 2015, een verschil van meer dan 5 procent. Deze organisaties genieten dus een voordeel. Het voordeel bedraagt in totaal 232.446,16 euro. Het grootste surplus bedraagt 23.139 euro, het kleinste 33,38 euro.
Kort samengevat doet twee derde van de 45 organisaties waar op basis van de ‘foto 2014’ een verschil werd vastgesteld, voordeel. Het gebruik van de cijfergegevens uit 2014 als basis voor de overdracht van de gescomiddelen – een principe dat door de voltallige Vlaamse Regering werd goedgekeurd – blijft een goed uitgangspunt. Het waren nota bene de enige cijfergegevens die bij de opstart van het dossier over de gescoregularisatie bekend waren.
Bovendien, zonder in detail te gaan tot op het organisatieniveau, moet er binnen deze context ook rekening worden gehouden met de soms zeer specifieke situatie van sommige van het beperkt aantal organisaties dat een nadeel ondervindt: niet structureel gesubsidieerd, extra ondersteuning via het derde arbeidscircuit (DAC), organisaties die in een fusieoperatie zitten enzovoort. Vandaar dat ik ook niet voorzie in een compensatie.
Bij de begrotingsaanpassing voor het jaar 2016 is er een indexering ingeschreven van 79.486 euro op het artikel HB0-1HCI2AJ-WT.
Mijn uitgangspunt is dat de gescomiddelen tijdens een vooraf bepaalde overgangsperiode worden toegevoegd aan de structurele subsidies die de organisaties ontvangen. Afhankelijk van wanneer een nieuwe beleidsperiode aanvangt, zullen de middelen nadien worden toegevoegd aan de decretaal te verdelen gelden. De integratie van de gescobudgetten zal dus in een verder stadium gemodelleerd worden naargelang de specifieke situatie van de diverse beleidsdomeinen en de geldende beleidsperiodes, en vooral hun aanvang. Want zoals u weet, kennen de diverse decreten ook diverse aanvangsdata en looptijden.
In dat kader zal ook de indexering waarover ik daarnet sprak, moeten worden herbekeken om te zorgen dat de voormalige gescomiddelen, eens toegevoegd aan de decretale gelden, ook in de toekomst een verdere correcte indexering genieten. Eind december was er over het gescodossier een eerste overleg met enkele sectororganisaties. Naargelang de voortgang en verdere keuzes in de dossiers zal ik bijkomend overleggen met de betrokken sectoren.
De administratie is momenteel belast om deze keuzes verder om te zetten in een gepast wettelijk kader. Bij de keuzes in dit complex dossier maak ik wel een onderscheid tussen de decretaal erkende en gesubsidieerde organisaties en die waarbij dit niet het geval is. Wanneer de oefening van de administratie terugkomt, kunnen wij daar nog voor de zomer mee naar de regering gaan.
Het is de minister bevoegd voor het werk die het dossier over de landingsbanen aan de Vlaamse Regering heeft voorgelegd. Het is dan ook aangewezen deze vragen voor te leggen aan de bevoegde minister. Ook al komen functies uit culturele sectoren zoals theatertechnieker, personeelsverantwoordelijke, programmator tot zelfs algemeen directeur niet langer in aanmerking voor een bijkomende Vlaamse premie, de impact van het schrappen van Paritair Comité 329 op mijn beleidsdomeinen is bijzonder beperkt.
De instroom van nieuwe dossiers wordt, nadat de Federale Regering de leeftijdsgrens naar 55 jaar verhoogde, voor de komende jaren op ongeveer 18 dossiers op jaarbasis vanuit het paritair comité geschat. In de wetenschap dat het paritair comité 329 bovendien veel meer sectoren omvat dan enkel de socioculturele of culturele sector, onder meer ook lokale diensteneconomie, sport, toerisme, beroepsopleiding enzovoort, is de impact op de werknemers, naar schatting ongeveer zes dossiers per jaar, binnen mijn beleidsdomeinen zeer beperkt.
Mevrouw Bastiaens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik begrijp uw antwoord op mijn vraag over de landingsbanen. Ik onthoud dat u wel degelijk de impact op de sectoren die onder uw bevoegdheid vallen, in het oog hebt gehouden en dat u hebt geconcludeerd dat de impact eerder beperkt is.
Wat de gescomiddelen betreft, wil ik een algemene opmerking maken. Het gaat over een complexe materie, die gespreid is over verschillende departementen. Een pasklaar antwoord is dan ook niet evident. Ik wil wel mijn bezorgdheid uiten bij het overgaan van de integratie van die middelen naar de algemene werkingssubsidies. Het gaat hier over middelen met als doel de tewerkstelling. Daar zal in het verleden wel een reden voor geweest zijn. U hebt gezegd dat we er in de toekomst voor zullen moeten zorgen dat die middelen, zodra ze geïntegreerd zijn bij de werkingsmiddelen, verder worden geïndexeerd. Het bericht over de indexering is heel positief. U hebt de code geciteerd maar voor ons is het heel moeilijk om dergelijke zaken terug te vinden in de begrotingsdocumenten.
U hebt zelf aangegeven dat die indexering goed moet worden opgevolgd zodat de middelen niet verdwijnen in de grote pot. Ik heb een beetje hetzelfde gevoel bij deze middelen, die als doel de tewerkstelling hadden. We moeten nadenken hoe we daar in de toekomst mee moeten omgaan. Ik heb zelf geen pasklaar antwoord maar ik wil wel samen met u nadenken over hoe we daar in de toekomst verder mee kunnen omgaan.
U hebt ook een beetje gegoocheld met cijfers, maar ik heb daar natuurlijk naar gevraagd, over de impact voor verschillende organisaties. Als ik u goed heb begrepen, zijn er 45 organisaties waar dit een zekere impact op had, 16 minder en 29 meer. Maar als ik u verder goed heb begrepen, zou het totale budget voor organisaties die meer krijgen, hoger liggen dan het budget van de organisaties die verloren. Het ging over 134.000 euro ten opzichte van 200. Ik kan dit niet goed volgen: het gaat over één gesloten pot en toch zit daar ergens een verschil op. Kunt u dat nog verder toelichten?
Minister Gatz heeft het woord.
Mevrouw Bastiaens, die verschillende bedragen kan ik verklaren door het feit dat het gaat over individuele situaties en organisaties. We hebben op organisatieniveau een tabel waarin we alle gewenste informatie kunnen geven. Maar het vraagt wel wat rekenwerk om te zien waar dat vandaag komt. Wij beschikken echter over alle verklaringen om de verschillende bedragen te kunnen staven. Ik heb er geen probleem mee om dit mee te geven aan de commissie zodat u dat eens kunt doornemen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.