Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Voorzitter, minister, een paar weken geleden werd de beslissing over de tweede subsidieronde voor projecten en beurzen bekendgemaakt. In totaal werden er 320 aanvragen ingediend voor een totaalbedrag van 10.253.905 euro ondersteuning. Uiteindelijk zullen er 89 beurzen en/of projecten ondersteund worden voor een bedrag van 2.022.900 euro. 27 procent van de aanvragen wordt dus gehonoreerd en ongeveer 20 procent van het gevraagde bedrag verdeeld.
We stellen vast dat het aantal aanvragen en het gevraagde bedrag dit jaar opvallend hoger liggen dan in 2015. Jonge kunstenaars en projecten lijken dit jaar in de lift te zitten. Het ondersteunen van dit jong talent, innovatie en vernieuwing staan centraal in uw beleidsnota, iets wat ik alleen maar kan toejuichen. De jonge wolven van de kunsten verdienen een hart onder de riem en een financieel kader waarbinnen ze kunnen groeien en waarbinnen hun talent zich kan ontwikkelen.
Net zoals in de eerste ronde zien we hier echter dat er opnieuw een zeer strenge selectieprocedure is toegepast. Alle beurzen voor individuele kunstenaars met de beoordeling ’zeer goed‘ en ’goed‘ ontvangen een subsidie. Alle projecten met de beoordeling ’zeer goed‘ (artistiek) en ’zeer goed‘ (zakelijk) ontvangen een subsidie waarvan het bedrag overeenkomt met het laagst geadviseerde bedrag. Binnen de disciplines ‘architectuur en vormgeving’, ‘audiovisuele en beeldende kunst’, ‘muziek’ en ‘transdisciplinair’ worden ook de projecten met de beoordeling ‘zeer goed’ (artistiek) en ‘goed’ (zakelijk) gehonoreerd.
De verwachtingen die aan de indieners gesteld worden, liggen dus nog altijd bijzonder hoog, ook op zakelijk vlak, iets wat voor dit beginnend talent niet altijd evident is, en waarvoor eigenlijk een leermarge zou moeten worden ingebouwd. Met dit systeem is dat helaas niet mogelijk.
Het toegekende bedrag van deze tweede ronde is hoger dan wat oorspronkelijk was vooropgesteld, namelijk 1.776.000 euro, maar dit komt voornamelijk omdat het geld bewaard is uit de pot van de eerste ronde, namelijk 95.000 euro, en omdat er geld gehaald is uit de pot voor de derde ronde, namelijk 151.000 euro. Zelfs met deze verschuivingen is de toekenningsgraad en het totale bedrag bijzonder laag. Het uiteindelijk toegekende bedrag van 2.022.900 euro is slechts een vijfde van het aangevraagde bedrag. In de eerste ronde van dit jaar in januari werd slechts 2.272.482,33 euro van het totaal gevraagde bedrag van 15.357.842,27 euro toegekend. Ook zien we dat de projecten in deze tweede ronde steeds het laagst toegekende bedrag krijgen.
U stelde afgelopen zomer dat 2016 een moeilijk jaar is, en dat 2017 beterschap brengt. U bent van plan dan ten minste het bedrag van 2.460.000 euro opnieuw toe te voegen aan de projecten.
Minister, erkent u dat de projectenpot te klein is? Wat gaat u doen om de positie en de mogelijkheden van de jonge kunstenaar te verbeteren? Wat zijn de vooruitzichten voor 2017? Kunt u al zeggen of de projectenpot aangevuld kan worden? Het aantal aanvragen voor projectsubsidies en beurzen neemt toe in vergelijking met vorig jaar. Gaat u deze nieuwe evolutie meenemen in uw beleid?
Gaat u ermee akkoord dat die jonge kunstenaars een leermarge nodig hebben? De criteria zijn zo streng, vooral op zakelijk vlak, dat je daar, zoals ik in mijn inleiding zei, een leermarge nodig hebt. Kunt u of wilt u daar op een of andere manier in uw beleid rekening mee houden?
Minister Gatz heeft het woord.
Er is dit jaar inderdaad een grote vraag naar projectmiddelen geweest. Dat blijkt ten dele het gevolg van de nieuwe mogelijkheid om meerjarige projectmatige ondersteuning te kunnen aanvragen, maar het moet nader worden onderzocht. Ik ga hier later verder op in.
Met de mogelijkheid voor kunstenaars om meerjarige projecten en beurzen aan te vragen, is er een verbetering gekomen voor de ondersteuning van jonge kunstenaars. Zoals u weet, zijn kunstenaars in mindere of meerdere mate afhankelijk van tewerkstelling door en opdrachten bij hoofdzakelijk gesubsidieerde organisaties, instellingen en projecten. Daarom heb ik bij de beoordeling van de aanvragen voor werkingssubsidie aan de beoordelingscommissies gevraagd om extra aandacht te besteden aan het criterium ‘ondersteuning van kunstenaars, met specifieke aandacht voor startende kunstenaars’.
Verder heb ik middelen uitgetrokken voor verder onderzoek naar de sociaal-economische positie van de kunstenaars in Vlaanderen. Begin mei werd hierover een bericht gestuurd aan enkele duizenden professionele kunstenaars met een uitnodiging om deel te nemen aan dit onderzoek. Aan het begin van de zomer zouden de eerste resultaten hiervan bekend zijn.
Ik ben momenteel, zoals u weet, volop bezig met de voorbereiding van mijn voorstel aan de Vlaamse Regering over de toekenning van de werkingssubsidies in de periode 2017-2021. Zoals ik stelde in mijn visienota, beoog ik een evenwichtige verdeling van project- en werkingssubsidies over kleine, middelgrote en grote organisaties. Daarnaast moet er ook voldoende ruimte zijn voor projectsubsidies voor kunstenaars.
Daarbij heb ik ook gesteld dat ik niet a priori uitspraken wil doen over de verhouding, de procentuele verhouding tussen project- en werkingssubsidies. Ik wil dit ook niet doen op dit ogenblik. Het is dan ook belangrijk om oog te hebben voor het samenspel tussen structuren – kunstinstellingen en organisaties – en projecten, en voor de manier waarop het geheel van de sector in elkaar grijpt. Wanneer de subsidies voor een bepaalde organisatie worden stopgezet, heeft dat ook consequenties voor andere organisaties en kunstenaars. Het is mijn bedoeling om de verhouding zo optimaal mogelijk af te stemmen op de fijnmazige, veelzijdige realiteit van het kunstenveld.
Op 15 mei heeft mijn administratie de aanvragen voor de derde en laatste ronde projecten binnen het Kunstendecreet voor 2016 ontvangen. Daaruit blijkt dat het totaal aantal aanvragen voor projecten in 2016 ongeveer gelijk is aan het totaal aantal aanvragen in 2015, toen de projecten nog onderverdeeld waren in gewone projecten – dus niet de meerjarige –, internationale projecten, opnameprojecten en creatieopdrachten. Een gedetailleerde analyse van die aanvragen moet nog gebeuren, maar de druk op het budget lijkt onder meer het gevolg van hogere subsidiebedragen van onder meer de meerjarige projecten. De vaststellingen van die analyse zal ik zeker meenemen in mijn beleid.
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Minister, ik begrijp dat u op dit ogenblik weinig wilt zeggen over de verhouding van projectsubsidies, omdat u bezig bent met een delicate oefening. Ik hoop dat we nadien toch wel meer duidelijkheid zullen krijgen. Tijdens de vorige regering was de vraag vanuit de kunstensector dat er minstens 10 procent naar die projectsubsidies zou gaan. Ik hoop dat we daar ook naartoe kunnen gaan of zelfs meer. Dat zullen we dan wel zien.
Ik had u ook een vraag gesteld over die leermarge. We zien dat het voor beginnend talent niet altijd evident is om meteen zeer goed te zijn op zakelijk vlak. Eigenlijk zou er daar een soort van leermarge moeten zijn. U hebt daar niet op geantwoord. Ik heb de vraag natuurlijk ook pas toegevoegd tijdens mijn mondelinge toelichting. Het zou misschien wel interessant zijn om daar eens naar te kijken. We kunnen van beginnende kunstenaars, beginnend talent niet verwachten dat ze op zakelijk vlak al perfect een dossier kunnen indienen. We moeten hen daar een leermarge aanreiken. Hoe kunnen we er in samenspraak met het Kunstenloket of anderen voor zorgen dat dat mee wordt geremedieerd?
De heer Meremans heeft het woord.
Een aantal zaken komen steeds terug, net zoals de discussie met de projectenpot. We weten dat de minister momenteel bezig is aan een delicate oefening, waarvoor ik hem veel sterkte wens. (Opmerkingen van Bart Caron)
En kracht, inzicht, wijsheid, al wat u maar wilt. Misschien kan de poëzie van Efrem de Syriër u daarbij helpen.
Het aantal aanvragen zal inderdaad nog toenemen, aangezien er na de structurele ronde een soort van opvang – als ik dat zo oneerbiedig mag zeggen – mogelijk is.
Het moet natuurlijk gaan over echte projecten. We moeten oppassen dat het niet structureel wordt en dat we zo de indruk geven dat we in een doorgroeifase sowieso zullen subsidiëren.
De projectsubsidies zijn belangrijk en geven zuurstof, ademruimte. Ze ondersteunen specifiek innovatieve projecten. Het is niet zo dat alleen projectsubsidies kunnen zorgen voor die ademruimte, voor vernieuwing, voor ondersteuning van jonge kunstenaars. Gevestigde organisaties zorgen eveneens voor vernieuwing, bieden kansen aan opkomende kunstinitiatieven en kunnen ook zuurstof geven aan de sector. Dat is belangrijk.
De herwaardering van projectsubsidies staat vermeld in het Kunstendecreet. Ik vind echter dat we ons niet moeten vastpinnen op een percentage. Het ene jaar kun je namelijk heel wat waardevolle projecten ontwaren, het andere jaar kan het wat minder zijn.
Het lijkt mij in elk geval logisch dat grote organisaties, de ‘spitsen’, bepaalde budgetten nodig hebben en dat ze bij de uitbouw van hun werking, hun organisatie als een soort van hub, zoals u zelf hebt gezegd, moeten fungeren in de zoektocht naar nieuw talent, innovatie enzovoort.
Voor 2017 moeten we het inderdaad nog afwachten. Laat ons hopen dat er in de toekomst meer uitgaven mogelijk zijn. We moeten daarmee voorzichtig zijn.
Ik sluit graag aan namens mijn eigen fractie. Mijnheer Meremans, u zou een heel goede raadgever van de minister zijn. De job van raadgever op het kabinet zou u als gegoten zitten, althans inhoudelijk. Het is een inhoudelijke opmerking en geen politieke.
Ik weet niet of de raadgever en de minister het dan altijd eens zouden zijn.
Het is voor de helft ironie, natuurlijk.
Minister, als die derde ronde binnen is, is het logisch dat het aantal vragen ongeveer gelijk zal zijn aan het aantal van 2015. Waarom is dat logisch? Het duidt op een artistieke praktijk en realiteit. Vele kunstenaars, jonge kunstenaars en nieuwkomers, willen zich realiseren en zoeken naar middelen. Op zich is het geen illegitieme vraag van die mensen. Het is ook logisch dat die druk zo groot is. Die projectenpot is namelijk pas vanaf 2014 zo zwaar verminderd. Voormalig minister van Cultuur Schauvliege heeft voor de laatste tweejarige ronde van het vorige Kunstendecreet, dat betrekking heeft op de jaren 2015 en 2016, nagenoeg de helft van de toenmalige projectenpot gebruikt als semistructurele middelen. De druk op die pot is dus eigenlijk verdubbeld. Zo zou je dat kunnen uitdrukken. Je merkt dat heel goed in de cijfers. Er is voor zeven keer het beschikbare bedrag aangevraagd. Als je een langdurige analyse zou maken van het verleden, is er wellicht nooit zo’n hoge druk vastgesteld op die projectenpot.
Ik zou het langs de ene kant positief willen uitdrukken. Het feit dat er zo’n sterke druk is op die pot, betekent dat onze artistieke praktijk meer dan ooit leeft. We hebben heel veel jonge gasten die dingen willen doen. Dat is het resultaat van de successen van alle jaren voordien. De aantrekkingskracht van ons hoger kunstonderwijs, van instellingen als P.A.R.T.S enzovoort, maar ook van het Hoger Instituut voor Schone Kunsten (HISK) en andere werkt door in de subsidieaanvraag.
Op zich is dat een probleem dat eigenlijk maar in één jaar, het jaar 2014, van de laatste zeven of acht jaar, is verholpen. Minister Anciaux heeft trouwens ooit hetzelfde gedaan. Ik maak hier maar de analyse waarom de druk op het budget zo hoog is. Dat heeft een pervers effect. Er zijn 320 aanvragen ingediend voor de tweede ronde. Er zijn er 89 gehonoreerd. Dat is dus iets meer dan een kwart.
Als je dat op de ranking uitzet, zie je toch hoe hard en lastig dat was, en hoe delicaat. Ik probeer nog altijd niet aan politiek te doen, maar de analyse te maken van feitelijkheden. Het klopt wat u zegt over ondersteuning van kunstenaars, grosso modo. Voor beurzen aan kunstenaars lag de lat op ‘minimum goed’. Je moest dus een goed artistiek en zakelijk advies hebben om gesubsidieerd te kunnen worden. Dat is nog een redelijke grens. Voor projecten van kunstenaars en organisaties echter lag de lat op ‘zeer goed artistiek’. Dat betekent dat van die tweehonderd en zoveel organisaties die eruit vallen, meer dan de helft minstens goed heeft gehaald. Als je vijf gradaties hebt in vijf potentiële stappen, en je moet in de hoogste schijf arriveren, is dat heel erg lastig om daar als jonge kunstenaar aan tegemoet te komen. Ik heb het dan nog niet over het zakelijke, maar over het artistieke. In die zin denk ik dat het ook een heel lastige opdracht voor beoordelingscommissies is om die gradatie aan te brengen. Wat is goed, wat is zeer goed? Waar ligt dat verschil?
U hebt zich aangesloten bij die adviezen en hebt uw zaaglijn daar gelegd. U hebt dat correct gevolgd. Ik heb geen kritiek op de toepassing. Maar je kunt niet anders dan vaststellen dat dit systeem niet hanteerbaar blijft. Je kunt niet vereisen dat een kunstenproject ‘zeer goed’ haalt voor een projectsubsidie, en dat niet zou moeten halen voor een structurele subsidie. Dat toont het onevenwicht aan tussen de twee budgetten. Als je de zaaglat op dezelfde lijn zou leggen, zou je de reële noodzakelijke verhouding tussen de budgetten zien. Je kunt niet zeggen dat voor de structurele ‘goed’ voldoende is, terwijl je voor de projecten ‘zeer goed’ vereist.
Daarenboven is er ook geen gradatie gemaakt tussen disciplines. Je zou ook voor de projecten – ik zeg maar wat – de beeldende kunst, design en architectuur prioritair vooruit kunnen schuiven. Ook dat is niet gebeurd. Niet dat ik daarvoor pleit, maar u hebt een zaaglijn gelegd die verschrikkelijk hoog ligt. Het is haast onmogelijk om aan die voorwaarde te voldoen. U hebt de ranking gevolgd die gebruikt is, maar die verhouding klopt niet meer. Dat is mijn vaststelling.
Ik herhaal het: je kunt niet eisen dat je voor de structurele de lat lager legt dan voor de projecten. Daarmee heb ik niet gezegd dat je voor de structurele de lat ook zo hoog moet leggen. Ik wil alleen maar aantonen dat die balans niet juist is en dat daar iets aan moet worden gedaan, of dat andere criteria moeten worden ingevoerd, of dat een andere aanpak nodig is om daaraan tegemoet te komen.
Als je een project indient, weet je bij voorbaat dat de kans een op vier is dat je er doorheen raakt met je project. Voor een professionele kunstensector vind ik dat een erg hoge lat.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik wil nog antwoorden op de vraag van mevrouw Idrissi die ik over het hoofd had gezien. Ik wil wel bekijken – ik maak een voorzichtige opening – hoe het concept van de leermarge in de huidige werking van de kunstenloketten en de verbrede werking van cultuurloketten in de toekomst kan worden meegenomen in de discussie die is geschetst. Ik begrijp waar de analyse vandaan komt en wil het zeker meenemen. Ik zal het onderzoeken.
In het eerste jaar van de meerjarige werkingssubsidies – of in elk geval de mogelijkheid tot de aanvraag ervan – heb ik geprobeerd om een heldere, duidelijke lijn ten opzichte van de adviezen van de commissies te volgen. Nu we over een aantal maanden zullen komen met verdelingen van werkingssubsidies voor vijf jaar – en al de elementen die door de verschillende parlementsleden genoemd zijn over hoe de projectsubsidies zich daar inhoudelijk en al dan niet procentueel toe moeten verhouden – kunnen we dan voorzichtig, en het liefst met een bepaalde graad van objectiviteit, een aantal corrigerende elementen inbrengen. Die leermarge kan er daar een van zijn.
In die zin wil ik die opening voorzichtig maken. En ik heb ook de commissievoorzitter en mijn toegewezen medewerker goed beluisterd. (Gelach)
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw welwillendheid in dezen. Het verheugt mij dat u dat toch mee wilt onderzoeken. Mocht u tot die leermarge kunnen komen, denk ik dat de jonge kunstenaars u daar heel dankbaar voor zouden zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.