Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de resultaten van de enquête van de Vrouwenraad over kinderopvang
Vraag om uitleg over kansarme en alleenstaande ouders in de kinderopvang en de uitbreidingsmiddelen
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Uit een enquête van de Vrouwenraad blijkt dat een op tien ouders geen opvang vindt voor hun baby of peuter. Bij alleenstaande moeders loopt dat zelfs op tot een op vijf. Daartegenover staan de doelstellingen van het decreet Kinderopvang, waarbij we betaalbare opvang willen organiseren voor elk kind dat ernaar op zoek is. Tot nu toe wordt die doelstelling niet gehaald. Vooral kwetsbare ouders en hun kinderen vallen uit de boot.
Bovendien is het net dezelfde groep die het meest de effecten ondervindt van uw beleidskeuze om de prijs van de kinderopvang voor de laagste inkomens fors te verhogen. Een op vier van de ondervraagde alleenstaande moeders heeft een gezinsinkomen lager dan 1200 euro en bijna een op vijf heeft ten hoogste een diploma lager secundair onderwijs. Net zij worden wanneer ze een opvangplek zoeken, maar al te vaak wandelen gestuurd of geconfronteerd met een factuur die flink hoger ligt dan vroeger. Het is niet altijd eenvoudig om die te betalen.
Minister, hebt u zicht op het aantal ouders dat in de problemen komt door de verhoogde kinderopvangtarieven? Hebt u zicht op het aantal ouders dat moet aankloppen bij het OCMW of dat de tarieven niet meer kan betalen? Een veelgehoorde klacht betreft de extra kosten die kinderopvanginitiatieven aanrekenen. Die kunnen bovenop de dagprijs hoog oplopen en zijn soms niet transparant. Bent u van plan daar richtlijnen voor op te stellen? Hoe gaat u de toegankelijkheid van de kinderopvang voor meer kwetsbare gezinnen verzekeren wanneer er weinig investeringen zijn in extra kinderopvangplaatsen? Er zijn er wel degelijk, maar niet aan de snelheid die nodig is om de doelstelling te halen. Hebt u zicht op het aantal nieuwe plaatsen in de kinderopvang dat dit jaar zal worden gecreëerd? Hoeveel daarvan zijn inkomensgerelateerd en inclusief?
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik zal de inleiding overslaan en me beperken tot de vragen die zijn ingegeven vanuit de enquête van de Vrouwenraad. Het gaat natuurlijk ook om opvolgingsvragen met betrekking tot het decreet en de implementatie ervan.
Minister, wat zijn de oorzaken voor de doorgaans lange duurtijd tot het vinden van een plaats in de kinderopvang? Hoe kan worden tegemoetgekomen aan de vraag van de sector naar meer flexibiliteit wat betreft het overschrijden van de maximumcapaciteit? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het optimaliseren van de digitale dienstverlening van Kind en Gezin aan ouders die op zoek zijn naar kinderopvang? Hoe kan worden tegemoetgekomen aan de verzuchtingen van de ouders met betrekking tot het aantal respijtdagen en het ‘bestellen is betalen’-principe? Welke maatregelen zult u nemen met betrekking tot het optimaliseren van de pedagogische functie? Hebt u voorstellen met betrekking tot het optimaliseren van de ouderparticipatie in de kinderopvang? Veertien dagen geleden hadden we de hoorzitting over de buitenschoolse kinderopvang en kregen we enkele interessante voorbeelden. Welke andere conclusies trekt u uit de enquête van de Vrouwenraad? Welke maatregelen koppelt u eraan?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, er is enerzijds het luik armoede en het feit dat mensen uit de boot vallen. Hoe evalueert u de impact van de prijsverhoging op alleenstaande ouders en ouders in armoede? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat niet steeds de zwakste groep uit de boot valt?
Het feit dat we weinig en dure plaatsen hebben, is geen natuurwet. U hebt dat mee in de hand. Ik heb dan ook een aantal vragen over de leefbaarheid van de sector, het creëren van extra capaciteit en het verhogen van de betaalbaarheid. Er zijn de vroegere zelfstandige kinderopvanginitiatieven die nu in trap 1 zitten. Zij willen heel graag naar trap 2 gaan, maar daar zijn niet genoeg middelen voor. Ook is het basisbedrag voor velen te laag opdat het financieel haalbaar zou zijn. Heel veel initiatiefnemers zitten nu in trap 0 en willen dat basisbedrag krijgen. Als je het decreet leest, dan werd ooit bijna beloofd om iedereen die dat wilde in trap 1 te krijgen. Die intentie was er. Toch vallen er heel wat ondernemers uit die boot, zelfs voor trap 1.
Op welke manier zal het broodnodige groeipad in de kinderopvang weer in gang worden gezet? Rekent u volledig op de inzet van de gemeenten? Heel wat steden zoals Gent en Antwerpen maar ook heel wat kleinere gemeenten steken al een tandje bij. Zal de Vlaamse Regering haar uitbreidingsbeleid na dit jaar weer op volle kracht zetten? Op welke manier zult u ondernemers en organisaties perspectief bieden? Wanneer zullen alle initiatieven die in trap 1 willen functioneren, daar toegang toe krijgen? Dit is het minimum. Het zou logisch zijn dat ook trap 2 en 3 heel sterk verruimd worden, zeker omdat daar vraag naar is. Zal er in afwachting van voldoende middelen een subsidiemix mogelijk zijn? Sommige opvanginitiatieven zitten nu in de absurde situatie dat ze twee ingangen moeten maken omdat sommige kinderen binnenkomen via trap 2 en andere via trap 1. Dat zorgt ervoor dat crèches niet uitbreiden terwijl ze wel plaats en goesting hebben. Of je krijgt dergelijke absurde situaties met twee deuren. Er zijn ook crèches die iedereen in de inkomensgerelateerde opvang toelaten en zelf de bijkomende kosten daarvoor op zich nemen.
Waarom overweegt u geen subsidiedifferentiatie om ondernemingen die zich aan de strengere normen confirmeren, te ondersteunen? Tegen 2020 moet alle voormalige zelfstandige kinderopvang stoppen met het werken met zelfstandigen. Iedereen moet een werkgeversstatuut krijgen. Er is daartoe een tijdspad opgemaakt. In antwoord op schriftelijke vragen bent u niet heel helder dat die uitrol zal worden bereikt. Dat betekent dat die kinderopvanginitiatieven die sneller aan de normen voldoen dan afgesproken en dus nu meer kosten hebben, dezelfde subsidies krijgen als initiatieven die dat niet doen. Waarom overweegt u niet om hun via een subsidiedifferentiatie een concurrentieel voordeel te geven en hen aan te moedigen die stap te zetten?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Dames en heren, een aantal van de vragen gaan terug op het rapport van de Vrouwenraad inzake de kinderopvang en de berichtgeving van Kind en Gezin naar aanleiding van de monitoring van het decreet na twee jaar inwerkingtreding. Het klopt dat de Vrouwenraad alvast een zeer verdienstelijke inspanning leverde met deze bevraging. Deze breed opgezette enquête werd met de steun van vele partners verspreid zodat deze studie een hoge responsgraad kent. Ongeveer op eenzelfde moment communiceerde Kind en Gezin de resultaten van de monitoring opgezet naar aanleiding van twee jaar decreet op de kinderopvang van baby’s en peuters.
Allereerst werd de doelstelling ‘een opvangplaats in 2016 voor de helft van de kinderen’ gehaald. Daarnaast kwamen er sinds de start van het decreet sinds 1 april 2014 ongeveer 2000 plaatsen bij. De cijfers tonen ook dat er niet meer stoppers dan starters zijn sinds de invoering van het decreet. Tot slot geven ze aan dat voor 74 procent van de plaatsen de ouders betalen volgens hun inkomen. Hier is de laatste uitbreidingsronde nog niet bijgeteld. Voor het decreet bedroeg dit 71 procent.
Het rapport van de Vrouwenraad is een 114 pagina’s tellend rapport en is genuanceerder dan sommige vragen suggereren. Het bevat ook heel wat positieve cijfers: 90,78 procent van de respondenten vond effectief een plaats en er worden hoge scores gerapporteerd over de tevredenheid van de dienstverlening. Naast deze positieve geluiden zijn de onderzoekers ook zeer open en correct over het opzet en het bereik van het onderzoek.
De Vrouwenraad heeft 976 respondenten kunnen bereiken, waarvan de meesten inderdaad vrouwen waren met een hogere opleiding, voornamelijk samenwonend, werkend en daarbij over een relatief hoger gezinsinkomen beschikkend. Van die 976 respondenten zijn er 86 alleenstaanden, waarvan 80 alleenstaande mama’s. Men zoomt in het onderzoek verder in op deze groep en doet aanbevelingen die we zeker ter harte moeten nemen. Het rapport waarschuwt dat we op basis hiervan echter geen veralgemeende uitspraken mogen doen. Ik herhaal dat deze studie zeker waardevol materiaal en vaststellingen bevat.
We kunnen echter met betrekking tot de tariefaanpassing doorgevoerd in 2015 en veralgemeend geïntroduceerd begin 2016 nog geen conclusies trekken uit deze studie. Deze studie doet immers geen bevraging van de gevolgen van deze tariefaanpassing. Zij bevraagt wel de tevredenheid van ouders over de prijzen van de kinderopvang die zij bij hun zoektocht ervaren.
We herhalen dat in deze studie de scores inzake de tevredenheid over de dienstverlening hoog liggen. Zoals al gesteld, vindt 90,78 procent van de respondenten een opvangplaats binnen een redelijke termijn. En zoals u weet, worden er ook inspanningen geleverd om de zoektocht te faciliteren. In het kader van hulp bij de zoektocht naar een opvangplaats, werden alvast ook de lokale loketten in het leven geroepen bij de implementatie van het decreet, als neutraal informatie- en ondersteuningspunt voor gezinnen met een vraag naar kinderopvang, in de vorm van een netwerk van lokale en regionale actoren.
Belangrijkste opdrachten van deze lokale loketten zijn de vragen van gezinnen naar kinderopvang coördineren, gezinnen binnen een redelijke termijn informeren over beschikbare kinderopvangplaatsen en hen zo nodig in contact brengen met de kinderopvanglocaties, met aandacht voor maatschappelijk kwetsbare gezinnen en samenwerken met alle kinderopvanglocaties. De inrichting van deze lokale loketten is nog lopende en verloopt, afhankelijk van de lokale contexten, met verschillende snelheden.
De kinderopvangsector zoekt ook zelf mogelijkheden om nog beter aan het aantal opvangvragen tegemoet te komen. In die context stelt men de vraag om toe te staan meer kinderen op te vangen binnen hun vergunde capaciteit. Vandaag kan de opvang niet meer kinderen tegelijk aanwezig hebben dan hun vergunde capaciteit. Deze regel werd door het Vlaams Parlement decretaal verankerd. Als we aan deze vraag tegemoet willen komen door binnen de vergunde capaciteit ruimte te maken voor meer flexibiliteit, en occasioneel overbezetting willen toelaten, zal dat een decreetswijziging vragen en is bijkomend budget noodzakelijk.
De beschikbaarheid van toegankelijke, betaalbare opvangplaatsen verschilt vandaag regionaal. Als het voor ouders toch lang duurt om een plaats te vinden, hangt dat samen met diverse mogelijke redenen zoals onder andere de start van de zoektocht naar kinderopvang, de mogelijkheden in functie van vrije plaatsen, de specifieke vraag van ouders, bijvoorbeeld ouders die enkel groepsopvang willen en geen gezinsopvang, enzoverder.
Om tijdig opvang te vinden moeten ouders voldoende vroeg – al tijdens de zwangerschap – starten met hun zoektocht, maar niet alle ouders beschikken over voldoende kennis over de kinderopvang: welke types zijn er, wat is de prijs, enzoverder. Zeker bij een eerste kind is dit het geval. De digitale dienstverlening van Kind en Gezin zal in dit opzicht daarom ook verder worden geoptimaliseerd. Tevens onderzoekt Kind en Gezin hoe in prenatale dienstverlening de nodige informatie nog beter en tijdig tot bij de ouders kan komen, in samenwerking met partners die de contacten hebben met aanstaande ouders.
Ouders kunnen nu al via de website van Kind en Gezin op zoek naar informatie met betrekking tot kinderopvang: opvanglocaties bij hen in de buurt, informatie over het verschil tussen gezinsopvang en groepsopvang, advies over hoe ze kunnen kiezen, informatie over prijzen, de eerste keer naar de opvang, et cetera. Gebaseerd op voorgaande bevindingen moet worden ingezet op het in beeld brengen van Kind en Gezin in het kader van de zoektocht naar kinderopvang in de hoofden van ouders, heel vroeg tijdens de zwangerschap. Vertrekkende van de ervaring die Kind en Gezin op dit vlak al heeft in kader van de preventieve gezinsondersteuning, wordt de digitale dienstverlening van Kind en Gezin integraal bekeken en aangepakt. Om aan te sluiten bij de noden en behoeften van ouders en gezinnen is Kind en Gezin alvast gestart met een bevraging van consumenten, onder de naam Meet the parents. In latere fases van dit project zal ook ruimte zijn voor kinderopvang.
We willen verder ingaan op de conclusies van het onderzoek van de Vrouwenraad over het systeem van ‘bestellen is betalen’ en het mogelijke gevolg hiervan voor de sociale functie van de kinderopvang. Dit systeem is ingevoerd om zo goed mogelijk de beschikbare plaatsen te gebruiken en zo veel mogelijk ouders een opvangplaats te geven. Het is een uitdaging om een evenwicht te vinden tussen de noden van ouders en het financieel evenwicht voor de opvang. Voor de ouders betekent dit zo veel mogelijk opvang op de momenten die ze nodig hebben en voldoende flexibiliteit en begrip als hun kind vaak ziek is.
Voor de opvang is het belangrijk dat ze precies weet op welke dagen welke kinderen komen. Zo weet ze ook op welke dagen er nog plaats is voor andere kinderen en kan ze voor voldoende personeel zorgen. Voor de financiële haalbaarheid bij de opvang moet er rekening mee worden gehouden dat sommige kosten doorlopen als een kind afwezig is: de kosten voor het gebouw, de kinderbegeleiders, enzovoort. De subsidies van de opvang hangen mee af van de aanwezige kinderen.
De regel rond ‘bestellen is betalen’ is voor alle initiatieven met de subsidie voor inkomenstarief verplicht van toepassing sinds 1 april 2015. In het voortgangsoverleg gebeurt de opvolging van de regelgeving ‘opvang bestellen is betalen’, waarbij veel aandacht gaat naar het delen van goede praktijken. Binnen het voortgangsoverleg is afgesproken om deze maatregel minstens een jaar te laten lopen vooraleer hij ten gronde geëvalueerd kan en zal worden. Om voldoende input te hebben voor deze evaluatie, gebeurt er momenteel een onderzoek door de Arteveldehogeschool over hoe organisatoren met het systeem omgaan en hoe ouders dit beleven. Resultaten verwachten we dit jaar nog. Uit dit onderzoek kunnen mogelijk goede praktijken naar voren komen.
Wat betreft uw vraag rond het belang van de participatie van ouders verwijzen we naar het pedagogische raamwerk. Dat besteedt bijzondere aandacht aan ouders en ouderparticipatie. Zowel qua opdrachten, uitgangspunten als pedagogisch handelen wordt de samenwerking met ouders in de aandacht gezet. Daarnaast wordt er binnen Kind en Gezin verder nagedacht over hoe ouderparticipatie verder gestimuleerd kan worden in opvolging van een project rond ‘Vissen en pionieren’, waarbij in 2015 samen met organisatoren kinderopvang en buitenschoolse opvang goede praktijken werden ontwikkeld en uitgewisseld rond ouderparticipatie.
Behalve de sociale functie is ook de pedagogische functie van de kinderopvang decretaal verankerd en van groot belang. In functie daarvan wordt verder ingezet op twee pistes. Ten eerste wordt er verder ingezet op de implementatie van het pedagogische raamwerk, enerzijds door dit raamwerk te zien als basis voor de ondersteuning van de kinderopvangsector, anderzijds doordat de in ontwikkeling zijnde instrumenten voor het meten, het monitoren en het evalueren van de pedagogische kwaliteit voortbouwen op het pedagogische raamwerk. Ten tweede wordt er verder ingezet op pedagogische- en taalondersteuning.
We willen, wat betreft de studie, echter ook wijzen op een aantal mooie reacties uit de studie van de Vrouwenraad, waarbij een getuigenis melding maakt van het gebruik van digitale schriftjes en dagelijkse foto’s, wat duidelijk erg werd geapprecieerd. Dit is ook het moment bij uitstek om een pluim te geven aan de sector. De studie van de Vrouwenraad geeft immers, zoals al benadrukt, ook hoge scores over de geschiktheid van de opvang, de bereikbaarheid en de gehanteerde openingsuren. Vooral bij de kwaliteit van de opvangplaatsen waren er zeer hoge scores rond vriendelijkheid en responsiviteit van het onthaal en het gehanteerde zorgaanbod, een zeer positieve weerklank die de sector ondervindt, waar de nodige aandacht aan mag worden besteed.
We komen terug op een aantal vragen die specifiek gaan over de gevolgen van de tariefaanpassing. Wat betreft de studie van de Vrouwenraad: die geeft zelf aan dat verdere analyse van de antwoorden van bepaalde doelgroepen, bijvoorbeeld de alleenstaande mama’s, moeilijk is gezien de kleine aantallen in de verschillende betaalcategorieën. De conclusie die men dan toch zou kunnen trekken op basis van de bevindingen, namelijk dat de tariefaanpassing de meest kwetsbare groepen extra zou treffen, kunnen wij dan ook niet onderschrijven vanuit deze studie.
Momenteel zijn er specifieke cijfergegevens noch monitoring beschikbaar over het aantal ouders dat mogelijkerwijze in de problemen zou zijn gekomen door de doorgevoerde tariefaanpassing. Kind en Gezin heeft een algemeen monitoringskader ontwikkeld om de uitvoering van het decreet inzake kinderopvang voor baby’s en peuters ook cijfermatig op te volgen. Dit algemeen monitoringskader focust op de vooropgestelde doelstellingen van het decreet, waarbij het blijvend realiseren van betaalbare opvang een belangrijke doelstelling is.
Bekijken we de monitoring, dan kunnen we stellen dat ouders gemiddeld 14,62 euro per dag betalen voor een plaats met inkomenstarief, in een vork tussen 5,02 en 28,83 euro. De grootste groep, namelijk 30,51 procent, betaalt tussen 15 en 20 euro voor één opvangdag. Daarnaast voorzien we in een individueel verminderd tarief van 3 euro voor ouders van kinderen die een leefloon krijgen en een opleiding volgen, maar een laag inkomen hebben. We weten dat het tarief van 3 euro voor bepaalde groepen zelfs een vooruitgang kan betekenen tegenover de vroegere situatie. Bijvoorbeeld een alleenstaande halftijds werkende moeder betaalt door het tarief van 3 euro in sommige gevallen gewoon minder dan vroeger. De realiteit is dus genuanceerd.
We voorzien, zoals u weet, ook nog steeds in het minimumtarief van 1,57 euro voor specifieke situaties. Kind en Gezin maakte hier ook werk van om samen met de VVSG naar een eenduidige communicatie en aanpak te gaan. Opvangvoorzieningen die vandaag het hoogste subsidiebedrag inkomenstarief krijgen, ontvangen hiervoor gemiddeld 55,10 euro per plaats per dag. Ouders betalen hiervan dus gemiddeld 14,62 euro. De rest wordt door de Vlaamse overheid gesubsidieerd, met name 40,48 euro. Het inkomenstarief is gediversifieerd ten gevolge van de aanpassing van de tarieven in 2015. Zo is er enkel nog mogelijkheid op de kindkorting indien er in het gezin nog kinderen zijn onder de 12 jaar, en is het minimumtarief aangepast naar 5 euro, met bepaalde uitzonderingen hierop.
Als het voor gezinnen onmogelijk is om het toegekende tarief te betalen, dan kan dat gezin aankloppen bij het OCMW voor een individueel verminderd tarief van minimaal 1,57 euro. In totaal werden er 835 attesten met een OCMW-tarief toegekend met een startdatum in het eerste kwartaal 2016. Dit aantal kan echter nog groeien, aangezien het voor OCMW’s mogelijk is om attesten met terugwerkende kracht toe te kennen. 14 procent van de kinderen krijgt momenteel een minimumtarief tussen 1,57 en 5,02 euro en 0,8 procent van de kinderen een OCMW-tarief, waarbij het OCMW beslist hoeveel je betaalt, gaande van een korting van 50 procent op het inkomenstarief tot het absolute minimum van 1,57 euro.
U weet dat ondertussen in het kader van de toekomstige ontwikkelingen in de derde pijler van het systeem van de gezinsbijslagen er voor de participatie aan de kinderopvang met het 0- of 1-tarief ook een nieuwe regeling op komst is. Hiermee willen we de toegankelijkheid van de kinderopvang vergroten evenals het ondernemerschap in trap 0 en 1 stimuleren. Er wordt in het uitbreidingsbeleid wel degelijk geïnvesteerd in de toegankelijkheid voor kwetsbare gezinnen.
Het totaal aantal plaatsen voor baby’s en peuters bedraagt nu 94.738. Sinds de start van het decreet zijn daar 1953 plaatsen bij gekomen. Dit aantal kan nog aangevuld worden met de 809 nieuwe plaatsen die Kind en Gezin eind 2015 toekende naar aanleiding van de bijkomende middelen die de Vlaamse Regering vrijmaakte voor de uitbreiding van het aantal kinderopvangplaatsen in 2015 en 2016. Bij deze uitbreidingsronde kregen 1005 niet-gesubsidieerde plaatsen een basissubsidie, schakelden 364 plaatsen over naar subsidie inkomenstarief trap 2 en schakelden 1235 bestaande plaatsen over naar de plussubsidie trap 3.
Het tijdstip van afname van de vernoemde enquête van de Vrouwenraad dateert van voor de uitbreidingsbeslissingen 2015-2016, die genomen werden in december 2015. Hier hebben we geïnvesteerd in nieuwe plaatsen met inkomenstarief, plaatsen die omgeschakeld zijn naar plaatsen met inkomenstarief en in plaatsen met plussubsidie. Opvang met plussubsidie engageert zich dat minstens 30 procent van de opgevangen kinderen uit kwetsbare gezinnen komen. Om sterk in te zetten op de ondersteuning van de kwetsbare gezinnen, konden, naar aanleiding van de uitbreidingsronde 2015, 1235 plaatsen met de subsidie voor inkomenstarief trap 2 omschakelen naar plaatsen met de plussubsidie trap 3. Voordien waren er 513 plaatsen met de plussubsidie actief in Vlaanderen en Brussel. Deze nieuwe plaatsen met de plussubsidie konden starten vanaf 1 januari 2016. Sommige plaatsen zijn al meteen gestart, andere zijn zich op deze start aan het voorbereiden en zullen in de komende maanden opstarten.
De sociale functie van de kinderopvang blijft aldus een belangrijk aandachtspunt. Betaalbare opvang creëren is een belangrijke doelstelling van het decreet Kinderopvang voor baby’s en peuters. Meer ouders betalen nu een opvangprijs die rekening houdt met hun inkomen: vóór de inwerkingtreding van het decreet werd in 71 procent van de plaatsen een inkomenstarief aangerekend, nu is dit, zoals al gesteld, in 74 procent van de plaatsen. Dit aandeel zal nog stijgen door de beslissingen van eind 2015.
Voor de organisatoren die werken met de subsidie voor inkomenstarief trap 2 en met de plussubsidie trap 3 zijn er voorrangsregels van toepassing. Voor het jaar 2015 zijn nu een eerste maal registratiegegevens opgevraagd bij de organisatoren om na te gaan in hoeverre ze de vooropgestelde norm bereiken. Die normen zijn 20 procent voorrangsgroepen in trap 2 en 30 procent kwetsbare gezinnen in trap 3. In samenspraak met de sector ligt de focus in eerste instantie vooral op sensibilisering in plaats van op handhaving. Organisatoren die de vooropgestelde norm niet halen, zullen in eerste instantie aangemoedigd worden om hun beleid ter zake bij te sturen en krijgen inzicht in hun cijfers in vergelijking met de rest van de sector.
Omwille van het belang van de sociale functie van kinderopvang bestaat sinds 2009 een traject dat werd opgezet in samenwerking met het centrum voor Vernieuwing in de Basisvoorzieningen voor Jonge Kinderen (VBJK). Dit traject beoogt effecten op lange termijn en richt zich naar kinderbegeleiders en pedagogische ondersteuners die concreet aan de slag willen gaan rond de sociale functie in hun organisatie, regio of netwerk.
De stuurgroep kinderopvang met sociale functie volgt dit begeleidingstraject op en formuleert nieuwe voorstellen van ondersteuning met betrekking tot de toegankelijkheid en de sociale functie van kinderopvang. Aan deze stuurgroep nemen onder andere koepelorganisaties, grote organiserende besturen en vormingsorganisaties deel. Vanuit haar functie maakte de stuurgroep een knelpuntennota op over de belemmerende effecten van het nieuwe decreet op de sociale functie van de kinderopvang. Deze nota werd in december 2015 besproken op het voortgangsoverleg. De aanvraagprocedure voor een attest ‘inkomenstarief’ werd door de stuurgroep als een van de belangrijke drempels geïdentificeerd voor toegankelijkheid van de kinderopvang.
Kind en Gezin zet daarnaast ook sterk in op het ondersteunen van de organisatoren kinderopvang in het opnemen van de sociale functie. Zo worden vanaf deze maand regionale workshops georganiseerd ter ondersteuning van deze sociale functie. In deze workshops wordt vooral ingegaan op hoe in de praktijk zo veel mogelijk drempels kunnen worden weggewerkt.
Het lokale mag toch als een constructieve evolutie worden gezien. De specifieke lokale situatie van grootsteden wordt in overleg met Kind en Gezin aangepakt, en daarbij wordt een gerichte programmatie zo veel als mogelijk ingevuld. Ondertussen werd een convenant afgesloten met de stad Antwerpen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie in Brussel. Daarin is afgesproken dat de plaatsen die zij prefinancieren, bij voorrang zullen worden overgenomen bij volgende uitbreidingsrondes. Ook met Gent wordt er overleg opgestart. Door deze convenanten zetten we samen met de lokale besturen ook specifiek in op de versterking van betaalbare kinderopvang in de drie grootsteden, waar het aantal gezinnen in kwetsbare situaties ook het grootst is.
We blijven inzetten op de uitbreiding van het aanbod, zowel met de basissubsidie als met de subsidie voor inkomenstarief en de plussubsidie, ook in het verhogen van de leefbaarheid. Daarom hebben we in april 2015 een volgende stap gezet in het gelijkschakelen van de historisch gegroeide subsidieverschillen conform de bijzondere cao. Dit staat voor een investering van 9,5 miljoen euro op kruissnelheid. In 2016 is ook de basissubsidie verhoogd. Dit besliste de Vlaamse Regering principieel vrijdag laatstleden. De basissubsidie in trap 1 wordt verhoogd van 578,37 euro naar 752,28 euro. Dit betekent een verhoging met 173,91 euro voor ongeveer 11.500 plaatsen. Dit gaat gepaard met een bijkomende investering van 2 miljoen euro.
Geregeld komt de vraag naar boven om organisatoren toe te laten plaatsen met en zonder inkomenstarief te mixen op eenzelfde opvanglocatie: de zogenaamde IKT-mix. Dit impliceert ook een subsidiemix. Dit is momenteel de facto al mogelijk: een organisator kan subsidies van verschillende trappen combineren. Hij moet daarbij per locatie voldoen aan de subsidievoorwaarden van de hoogste trap. Er zijn een aantal organisatoren die hierdoor bijvoorbeeld al een aantal extra plaatsen met eigen middelen realiseren. Een mix van plaatsen met een vrije prijs en plaatsen met inkomenstarief op eenzelfde locatie is echter nog niet mogelijk. Aan dergelijke IKT-mix zijn aspecten verbonden die niet evident zijn, en bovendien zijn de standpunten hierover bij de verschillende stakeholders zeer verdeeld. Dat kwam duidelijk naar voren bij een eerste bevraging van organisatoren die dergelijke IKT-mix al realiseren door in de feiten op aangrenzende locaties verschillende tariefsystemen te hanteren. Het blijkt in ieder geval dat de leefbaarheid van organisatoren hierdoor niet de facto verbeterd zou worden. Kind en Gezin onderzoekt nu verder de mogelijkheden van dergelijke IKT-mix in de schoot van het voortgangsoverleg.
De flexibele opvang staat momenteel op de agenda van de voortgangsgroep. Zoals u weet, is er rond flexibele opvang een visieoefening lopende met de bedoeling een nieuw concept flexibele opvang te ontwikkelen. Dat kan ook uitmonden in nieuwe regelgeving ter zake. Op dit ogenblik is de regelgeving met betrekking tot flexibele kinderopvang complex en focust deze zich voornamelijk op ruimere openingsuren. Er is onvoldoende zicht op de reële noden en behoeften van gebruikers van dit aanbod. Om in Vlaanderen tot een transparant systeem te komen dat aanbod en vraag beter op elkaar afstemt, is er dus een oefening bezig. Concreet wil dit zeggen dat er sinds september vorig jaar zowel bij de gebruiker als bij het aanbod systematisch gepeild wordt naar de noden. De timing inzake flexibele opvang is dat de bevindingen van deze analyse na de zomer gebundeld worden en aanleiding zullen geven tot concrete aanbevelingen.
Nog wat de voortgangsgroep betreft, mag het duidelijk zijn dat die systematisch haar agenda afwerkt. Na een eerste vereenvoudigingsbesluit in oktober vorig jaar wijs ik erop dat we vorige vrijdag op de Vlaamse ministerraad ook de vereenvoudigingen inzake administratieve handelingen, infrastructuur en dergelijke meer goedkeurden voor de buitenschoolse kinderopvang.
Er was een vraag over de mogelijkheid om in de kinderopvang in subsidiedifferentiatie te voorzien volgens het principe dat wie aan strengere normen voldoet, meer subsidies zou ontvangen. Op basis van de Europese regels inzake overheidssteun is dit niet mogelijk, aangezien er ook een vergunningsplicht is die algemene normen voor basiskwaliteit oplegt. Meer overheidssteun kan dan niet verbonden worden aan nog hogere kwaliteit. Wel moet dit verbonden worden aan bijkomend te verrichten opdrachten. Een dergelijk gestroomlijnd en getrapt subsidiesysteem is precies door het decreet Kinderopvang geregeld.
Tot slot was er de vraag over de extra kosten die bepaalde initiatieven zouden aanrekenen. De extra kosten die kunnen worden aangerekend in opvangvoorzieningen met inkomenstarief, zijn strikt gereglementeerd. De regelgeving bepaalt dat gezinnen niets betalen bovenop het inkomenstarief voor kinderen die opgevangen worden in een opvanglocatie met subsidie conform inkomen, met uitzondering van bepaalde bijkomende kosten en een reservatie of waarborg van een kinderopvangplaats. Voor bepaalde kosten wordt er een maximumbedrag vastgelegd of mag de kostprijs niet meer zijn dan de werkelijke kosten. Als de opvang meer aanrekent, kunnen ouders dit betwisten bij de opvang en indien nodig klacht indienen bij de klachtendienst van Kind en Gezin. Bij contractuele en financiële geschillen zal Kind en Gezin ook doorverwijzen naar de consumentenombudsdienst bij de FOD Economische Zaken.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, heb ik goed begrepen dat er bij inkomensgerelateerde kinderopvang wel duidelijke richtlijnen voor bijkomende kosten zijn? Zijn er dan geen voor de niet-inkomensgerelateerde kinderopvang? Als dat klopt, bent u dan zinnens om een aantal duidelijke richtlijnen op te stellen opdat mensen ook daar niet met extra kosten worden geconfronteerd? Aangezien ze al niet-inkomensgerelateerd betalen, is het wellicht voor sommigen ontzettend moeilijk om bovenop de dagprijs nog extra’s te betalen.
Er zijn nogal wat problemen met de Kinderopvangzoeker. Bekijkt u een alternatief?
U wilt de mogelijkheid onderzoeken voor kinderopvanginitiatieven om meer kinderen op te vangen dan het aantal plaatsen waarvoor ze zijn vergund. Wat betekent dat voor het maximumaantal kinderen per begeleider? Hoe ziet u dat?
Het is goed dat er studies zijn naar flexibele opvang. Niet iedereen werkt op heel vaste uren of op de klassieke tijdstippen. Zonder de studies kunnen we wellicht al weten dat in de buurt van een ziekenhuis of een fabriek waar mensen in shifts werken, die nood groter kan zijn dan elders. Zeker voor eenoudergezinnen is die nood prangend. Ik doe dan ook een oproep voor beweging op het terrein.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Onze vragen waren onder meer ingegeven door de enquête van de Vrouwenraad. Die bevat inderdaad ook heel wat positieve punten. Uw antwoord bewijst dat er momenteel ontzettend veel in beweging is. We hadden ook niet anders verwacht gezien het nieuwe decreet en de enorme transitie die dit met zich meebrengt.
Van de wijzigingen die werden vooropgesteld, vonden we de uitgangspunten belangrijk maar we hebben ook steeds gezegd dat de resultaten moesten worden gemonitord, voor zowel de initiatieven zelf als voor de ouders. We zullen binnenkort hier een gesprek hebben met Kind en Gezin en mevrouw Verhegge. Zoals vorig jaar is gebleken, is dat heel nuttig en zinvol.
U zegt: we zijn nu twee jaar ver, een aantal zaken gaan we evalueren, maar we hebben daar tijd voor nodig en nadien zullen we verder conclusies trekken. Dat is belangrijk.
Betreffende de tarifering en de toekenning van de laagste tarieven door de OCMW’s ben ik zeer tevreden dat u verder in gesprek gaat met de VVSG om te proberen dat de OCMW’s proberen samen een aantal richtlijnen uit te werken. Ik vind het belangrijk dat die toepassing zo veel mogelijk op dezelfde manier gebeurt.
Tot slot, u bent er nu ook op ingegaan, is er het mogelijke samengaan van initiatieven voor het IKG en het vrij tarief. Het klinkt mooi: waarom zou dat niet kunnen, het is een IKG-initiatief en het mag nog groeien, maar in de praktijk zijn er nog heel wat knelpunten. U hebt verwezen naar de toewijzing: welke ouders kunnen gebruikmaken van welke tarieven? Hoe verhouden die zich tot elkaar en dergelijke? Ik sta daar heel eerlijk gezegd, een beetje terughoudend tegenover. Ik zie dat nog niet in de realiteit.
Mijn overige vragen zal ik nadien stellen aan Kind en Gezin binnen enkele weken.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik wil een aantal elementen uit uw antwoord halen. Het klopt dat we binnenkort een diepgaand debat hebben, maar ik wil toch al een aantal zaken vragen die we niet aan Kind en Gezin moeten voorleggen.
Minister, u zegt dat we uit de studie van de Vrouwenraad niet kunnen afleiden dat kansarmen meer uit de boot vallen of dat hier knelpunten zitten. U hebt geen eigen data, u hebt te weinig gegevens beschikbaar. Ik vind dat nogal frappant. We hebben dus een beslissing genomen, namelijk om de laagste tarieven te verhogen. Daar is geen armoedetoets gebeurd op die beslissing. Als dan een externe organisatie zegt: we denken dat dit een negatieve invloed heeft, dan zegt u: ze kunnen dat niet berekenen en we hebben zelf ook geen data, we weten gewoon niet wat we ermee moeten doen. Dat vind ik bijzonder jammer. Het is ongelooflijk belangrijk dat we erover waken dat een kwetsbare groep niet uit de boot valt. Ik kan wel commentaar hebben op de studie van de Vrouwenraad, maar er zitten toch alarmsignalen in die we heel ernstig moeten nemen.
De verhoging van de tarieven en ‘bestellen is betalen’ zijn beslissingen met een impact. We moeten die impact monitoren en bijsturen.
Vorige week hadden we een debat over buitenschoolse opvang. Een van de experten, Michel Vandenbroeck, kende ook het dossier kinderopvang heel goed, en hij vond ook dat er alarmsignalen zijn. Er zijn wel wetenschappers die de impact wel goed kunnen berekenen, die de armoedetoets kunnen doen en suggesties voor bijsturing kunnen doen. Het lijkt me heel belangrijk dat we dat op korte termijn ook doen.
U wilt gerichte programmatie, vooral in de steden. Het is goed dat u met Antwerpen, Brussel en Gent – hopelijk snel – tot een akkoord kunt komen. Het blijft wel: schaarse middelen verdelen. De steden en gemeenten gaan een beetje voorschieten en u gaat er achteraf bij komen. U kijkt momenteel wel naar de steden en gemeenten om het waar te maken, u engageert zich om het later over te nemen. Het zou fijner zijn dat de steden en gemeenten een engagement nemen, en u daarnaast ook nog, dan zou u een veel grotere boost kunnen geven.
Niet iedereen kan een IKG krijgen. Daardoor krijgen we geen subsidiemix. Daar zijn nog nadelen aan. Dat is evident, dat besef ik wel. De subsidiemix is geen evident verhaal, maar nu is het ook geen evident verhaal. U zegt aan de kinderopvang: fijn dat u een crèche hebt, fijn dat die inkomensgerelateerd werkt, fijn dat u wilt uitbreiden, maar wij hebben geen geld voor u om dat waar te maken. Dus, ofwel breidt men niet uit, ofwel begint men te knoeien. Dat zijn geen fijne verhalen. Waar schort het? Er is te weinig budget om de IKG-plaatsen uit te breiden. Daar begint en eindigt natuurlijk heel veel. We hebben vorige week de begrotingscontrole besproken. Als er geen extra budgetten komen voor de IKG, hebben we een probleem. Dat kunt u dan gaan compenseren via de kinderbijslag, waar we morgen over gaan debatteren. Ik vind dat bijzonder cynisch. We weten dat we meer IKG-plaatsen nodig hebben. We hebben crèches die het willen doen. We hebben ondernemers die het willen doen. De budgetten zijn niet gevolgd, terwijl er nu wel budgetten gevonden zijn binnen de kinderbijslag. Breid de IKG uit zodat men effectief aan de slag kan gaan.
Hetzelfde met de differentiatie. U zegt: het mag niet van Europa, en als het niet mag van Europa gaan we dat niet doen. Maar als men andere eisen stelt, mag men andere subsidies geven en hier is het: er zijn eisen en een aantal crèches voldoen aan strengere normen dan andere. Ze stappen vrijwillig vroeger in in een systeem van strengere normen. Ik vind dat je dat dan moet kunnen verantwoorden om hen sneller verhoogde subsidies te geven. Je hebt als crèche tijd tot 2020 om je te conformeren aan de nieuwe normen. Zodra je geconformeerd bent, krijg je die nieuwe subsidies. Als je je niet conformeert, krijg je geen nieuwe subsidies. Dat lijkt me verdedigbaar ten opzichte van Europa omdat je andere eisen hebt en andere subsidies.
Een laatste vraag, misschien heb ik het antwoord gemist, u gaf zo ontzettend veel informatie. U hebt onlangs aangekondigd dat de basissubsidie nog eens zou verhogen. Hebt u gezegd hoeveel dat zou worden?
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Er is inderdaad een probleem van flexibiliteit, vooral voor de alleenstaande ouders. Sinds de invoering van dat decreet – ofschoon het een gevolg is van dat decreet – moeten organisatoren van trap 2B een vrije prijs bepalen wanneer de 11 uur opvang overschreden wordt. Tot aan de invoering van het decreet mochten die organisatoren aan ouders een IKG-ouderbijdrage vragen. Ik denk dat dit voor alleenstaande ouders wel degelijk een probleem is. Zij kunnen niet met hun partner afspreken om de kinderen wat later te gaan halen of weg te brengen. Zij zullen gemakkelijker de 11 uur overschrijden, waardoor ze het volle pond moeten betalen. Als we willen werken aan de flexibiliteit, verdient dit probleem toch wel een oplossing.
We hebben anderhalf jaar geleden al eens de vraag gesteld over de bijkomende kosten die opvanginitiatieven kunnen vragen en toen bleek dat niet werd bijgehouden hoeveel ze waarvoor vragen. Het is niet onbelangrijk om dat te onderzoeken, omdat het een belangrijk deel blijkt van de prijs, niet-IKG is, en dus een impact heeft op de betaalbaarheid van de kinderopvang.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Een aantal vragen worden het best eens besproken met de leidend ambtenaar. Zij kan dat toetsen aan de hand van de progressie die met de stakeholders wordt gemaakt.
Een paar zaken. Er zijn inderdaad vragen rond de decretale bepaling waarbij men nooit meer dan de vergunde capaciteit mag hebben. De sector vraagt om daar af en toe eens te mogen over gaan, zonder over het gemiddelde te gaan, zodat men efficiënter kan werken. Als dat zo wordt geformuleerd, ga ik ervan uit dat dat is zonder te discuteren over de kindnorm en de regels daarover. We gaan daar niet op afdingen. Het is wel een vraag die we regelmatig krijgen. We kijken wat we kunnen doen om daarop in te gaan. Dat heeft, zoals u zegt, een decretaal en begrotingsaspect.
Mevrouw Schryvers, wij vragen natuurlijk niet liever dan dat de OCMW’s een min of meer gelijkaardige visie ontwikkelen op hun mogelijkheden hier. We hebben daar behoorlijk wat tijd ingestoken om dat met de VVSG af te spreken. Er bestaan ook een aantal goede modellen en de VVSG heeft die verspreid.
Mevrouw Van den Bossche, waarom is er geen regeling voor de extra kosten in de sector met het vrije tarief? Dat is omdat het tarief vrij is. Men kan de kosten maar blokkeren als het tarief vastligt, anders steekt men die kosten gewoon in het tarief. Men kan toch geen vrij tarief toestaan en de kosten bepalen die men daar niet mag insteken? Dat lijkt me niet evident.
De opvangzoeker werd hier al een paar keer besproken. Het oorspronkelijke idee is dat van één grote kinderopvangzoekerapplicatie waar iedereen zijn vragen invoert en meteen ziet wat in zijn omgeving beschikbaar is. Dat experiment werd op het terrein uitgevoerd, ergens in Midden-Limburg.
We zijn tot de conclusie gekomen dat dit niet werkte. We zijn afgestapt van het systeem en proberen de goede praktijken die er lokaal zijn, te promoten. Er zijn ondertussen in heel wat regio’s afspraken gemaakt, ook in het kader van het lokaal overleg over kinderopvang. Er wordt gewerkt met digitale systemen op maat van de lokale gemeenschap. Die vertrekken vanuit een ander perspectief en hebben meer vertrouwen bij de verschillende stakeholders.
Mevrouw Van den Brandt, ik kan uw redenering met betrekking tot de steden wel volgen. Ik kan er ook een andere maken. We hebben tijden meegemaakt dat lokale besturen in hun ambitie om iets te doen in de sector, allerlei initiatieven ondersteunden en dan later met het probleem zaten dat dit ooit door iemand anders moest worden gefinancierd. Het probleem was dan wie dit zou doen. Nu is er een concept waarbij wij ons engageren. Dat is in functie van het uitbreidingsbeleid, maar het biedt tenminste zekerheid voor de lokale besturen dat wat ze doen, zal worden gehonoreerd. Ik heb nog situaties meegemaakt waarbij er lokaal een aantal initiatieven waren genomen waarvan me dan werd gevraagd of ik dit zou honoreren. Ik moest dan antwoorden dat dit eigenlijk niet de bedoeling was in die regio en met die prioriteiten. Nu doen we het in de grootsteden. Gent moet nog volgen, maar de stad zal volgens mij geïnteresseerd zijn in een perspectief dat Kind en Gezin zich engageert om wat lokaal is opgestart, op een bepaald moment te honoreren. We hebben het gevoel dat dit kan rekenen op nogal wat appreciatie van de lokale overheden.
Als ik u goed begrijp, is uw redenering dat wie vroeger voldoet aan de voorwaarden, eigenlijk een verhoogde financiering zou moeten kunnen krijgen. We hebben dat zeker ook bekeken, maar het is duidelijk geworden dat dit moeilijk is. We kunnen de financiering moeilijk zo moduleren dat we dezelfde outcome vragen maar daar gedifferentieerde tarieven tegenover zetten. We moeten dat nog opschalen. De hele sector moet geleidelijk aan inkantelen in de nieuwe cao. Het heeft heel wat tijd gekost om de cao’s te hertalen naar de termen van het nieuwe akkoord. In 2009 zijn we gestart met een situatie dat als je aan een sociaal secretariaat van een zelfstandige kinderopvang vroeg welke cao van toepassing was, je steeds een ander antwoord kreeg. Nu zitten we tenminste allemaal in hetzelfde gegeven. Geleidelijk aan convergeren de barema’s met elkaar. Deze beweging is ook afgesproken met de sociale partners. We zullen de volgende jaren – in de mate dat het budget ruimte geeft – de nieuwe stappen zetten.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
We mogen niet onderschatten in welke mate niet altijd vooraf gekende kosten voor problemen kunnen zorgen omdat de dagprijs in de feiten daardoor verhoogt. Het is belangrijk dat mensen die kosten op voorhand kennen. Het zou helemaal niet gek zijn om een plafond te bekijken. Ik snap wel wat u daarover zegt. Idealiter is dit wel meegerekend in de dagprijs. Als mensen een bepaalde dagprijs krijgen, maar er dan allerlei kosten bij blijken te komen, is het soms moeilijk om het totaalbedrag op te hoesten. Het is mijn bekommernis dat er in grote mate transparantie moet zijn.
Tot slot wil ik de oproep van de Vrouwenraad onder de aandacht brengen. Het is voor alleenstaande moeders – en dit is wellicht niet anders voor alleenstaande vaders – niet eenvoudig om kinderopvang te vinden. Ze staan er alleen voor met één inkomen en vinden niet altijd een plaats in de inkomensgerelateerde opvang. Er zijn drempels, en de overheid moet daar aandacht voor hebben. Het gaat uiteindelijk over het welzijn van kinderen die worden grootgebracht en kwaliteitsvolle opvang. Als blijkt dat die groep het moeilijker heeft om betaalbare, kwaliteitsvolle opvang te vinden, dan is het belangrijk dat u daar als minister van Welzijn extra oog voor hebt.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Het is heel duidelijk dat er een aantal aandachtspunten zijn. Het is goed dat de minister, maar ook wij in deze commissie daar oog voor hebben. We zullen er binnenkort een heel open gesprek over aangaan, waarna er verdere conclusies kunnen worden getrokken.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Binnen trap 2 zijn er momenteel twee subsidiekaders. Er zijn mensen die in het nieuwe subsidiekader zitten en mensen die in het oude zitten. Organisaties moeten er aan andere normen voldoen. Wie nu nieuw in trap 2 komt, moet automatisch aan de nieuwe cao voldoen, en krijgt de nieuwe subsidies. Dat brengt wel mee dat sommigen die de overgang willen maken, daar niet voor beloond worden. Dat is een gemiste kans. Wie de overstap wil maken – sneller dan 2020 – omdat men snapt waarom de overheid dit vraagt, dat zijn de ‘goeien’ in de sector. Zet hen in dat andere systeem en beloon hen om die stap te zetten. Dat kan een stimulans zijn om zich aan de normen van de Vlaamse overheid aan te passen.
Ik maak me zorgen omdat u zegt dat er met de sociale partners een tijdspad is afgesproken en dat u gaat bekijken hoe u daar gaat aankomen. U hebt dat afgesproken. U moet dat nakomen. Daar moet budgettaire ruimte voor worden gemaakt. Dat is 2020. Als ik u daar schriftelijke vragen over stel, krijg ik niet de garantie dat alle trappen op alle momenten gegarandeerd zullen worden. Dat is wel het minste dat u moet doen. Die afspraak moet worden gehonoreerd.
Inzake de IKG-mix, er zijn kinderopvanginitiatieven die combineren en daar zelf de kosten voor dragen. Ze zeggen dat er geen alternatief is. Ze willen IKG-prijzen bieden aan de ouders, maar ze krijgen die niet gesubsidieerd. Dus doen ze het zelf. Financieel gaan zij in het rood. Maar ze doen dit puur omdat ze de noden zien. Heb oog voor die organisaties. Maak er werk van om daarop te antwoorden. Behouden wat er bestaat, is geen antwoord. Als u vindt dat de IKG-mix geen antwoord is, dan moet u in voldoende extra IKG-subsidies voorzien voor de initiatieven die willen uitbreiden. Er mogen geen kinderopvanginitiatieven overkop gaan omdat ze niet op tijd hun IKG-uitbreiding hebben gehad en met een dubbel systeem zitten.
Nog eens: naar hoeveel gaat het basisbedrag over? Wanneer zal dat gebeuren?
De verhoging gaat retroactief in op 1 januari 2016.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.