Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vraag om uitleg over de stimulansen om kansengroepen aan het sporten te krijgen
Verslag
De heer Annouri heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, enige maanden geleden heb ik al een vraag gesteld over armoede en de gevolgen voor het beoefenen van een sport. Een recente doctoraatsstudie van de Onderzoeksgroep Sport & Bewegingsbeleid van de KU Leuven toont aan dat kinderen en jongeren uit arme huishoudens significant minder deelnemen aan sport in clubverband dan jongeren uit gezinnen die boven de armoededrempel leven. Ook bij volwassenen is armoede een belangrijke factor om niet te sporten. Meer dan de helft van de mensen in een financieel precaire situatie sport niet. Bij mensen met een stabiel maandelijks inkomen is dat ‘slechts’ 36 procent.
De lokale sportdiensten zijn zich hiervan bewust. Zij nemen daarbij als mogelijke remediëring meestal hun toevlucht tot een financiële tegemoetkoming zoals een korting of bonus. Wij juichen dit uiteraard toe, maar uit de studie blijkt dat er nog andere redenen meespelen die mensen in armoede beletten te sporten. Ervan uitgaan dat deze groep minder geïnteresseerd is in sport, klopt niet.
Ook mensen in armoede zien sport als een manier om hun sociaal leven te verrijken, om stress weg te werken en om hun gezondheid te verbeteren, om nieuwe mensen te leren kennen. En net dat sociaal aspect maakt het moeilijk: om erbij te horen heb je de juiste outfit nodig, moet je het juiste materiaal aankopen, achteraf mee een pint gaan drinken, samen iets gaan eten. De angst om negatief op te vallen, houdt deze mensen tegen om te gaan sporten. De keuze om niet deel te nemen is een noodgedwongen, negatieve keuze. Gevoelens van minderwaardigheid en schaamte zijn belangrijke elementen om de onderliggende mechanismen van niet-deelname te begrijpen.
Zoals gezegd hebben we enkele maanden geleden al eenzelfde debat gevoerd. Nu gaat het over een nieuw onderzoek. Ik weet nog dat collega Wynants het daar ook over had. Hij stelde dat, als je met bepaalde sporters over een ander lidgeld onderhandelt, je dat vooral niet openbaar mag doen, omdat dat stigma te allen prijze moet worden vermeden.
Op basis van haar studie trekt onderzoekster Hanne Vandermeerschen enkele interessante conclusies, die ik even geef. Er is dus een duidelijke link tussen armoede en deelname aan sport in clubverband, en die is veel ruimer en complexer dan enkel financieel. De kostprijs vormt een belangrijke rem, omdat die meer omvat dan het lidgeld alleen. Om erbij te horen zijn er nog veel verborgen kosten, die financieel zwakke mensen zich niet kunnen permitteren. Sport die wordt georganiseerd door verenigingen van armen kan daarvoor wel een uitweg bieden, omdat de kosten vooraf berekend en transparant zijn, maar dan blijft men in de eigen cirkel ronddraaien en wordt de inclusie, die belangrijk is, beperkt.
Ook mensen in armoede willen via sport hun gezondheid verbeteren. Alleen, en dat is een bijkomend probleem, moet je in de meeste gevallen al wel flink fit en gezond zijn om te kunnen deelnemen aan sport in clubverband. Het aanbod ligt meestal vast en het systeem wordt niet in vraag gesteld. Als het niet voldoet aan de noden van de deelnemer, wordt het aanbod niet aangepast, maar proberen clubs de deelnemers te ‘activeren’ om ze zo goed mogelijk in te passen in het bestaande kader. Mensen in armoede in minder goede conditie haken daardoor ook nog eens af. Voor de minder fitte kandidaat-sporter is er nagenoeg geen sportaanbod.
Sociale inclusie komt niet spontaan. Ze vraagt een inspanning van diverse actoren, waaronder de lokale sportmandatarissen en -ambtenaren. Hoort het verbeteren van de sociale inclusie tot de doelstellingen van het sportbeleid? In de meeste gemeenten is dat niet zo, en de dalende budgetten en de toenemende autonomie van de gemeenten helpen daarbij ook niet. Lokale sportambtenaren die ermee worden geconfronteerd, vinden mensen in armoede een moeilijke doelgroep. Dat is ook begrijpelijk. Ze hebben moeite om ermee om te gaan, misschien omdat ze heel weinig kennis hebben over hoe ze juist met die doelgroep moeten omgaan. Ze zijn er ook niet voor opgeleid, zoals ik net zei. Samenwerken met het Sociaal Huis, waar men wel de opdracht en de ervaring heeft, is noodzakelijk, maar niet evident. In beide sectoren wordt samenwerking veeleer als een extra last dan als een deel van de job beschouwd. Bovendien wordt in vele gemeenten, vooral in de kleinere, armoede door de sportfunctionaris onderschat.
Schaamte en gevoelens van minderwaardigheid staan centraal bij het begrijpen van niet-deelname, en die vindt men terug bij de financieel zwakkere zelf, maar ook in de houding van de sportaanbieder. De communicatie gaat voorbij aan het feit van ongelijkheid. Veelal wordt de niet-deelnemer verantwoordelijk gesteld, enerzijds omdat die tot een moeilijke doelgroep behoort, anderzijds omdat hij of zij niet te motiveren valt. Hier houdt de communicatie op. Ook in de sport is er bijgevolg sprake van een mattheuseffect: mensen die sociaal zijn achtergesteld, halen weinig voordeel uit de vele directe en indirecte subsidies die naar sportclubs gaan. Dat is heel belangrijk.
Steeds vaker, en ook dat juichen we als Groenfractie zeker toe, wordt de nadruk gelegd op sport voor allen. Tegelijkertijd hangt sport steeds meer samen met de sociaal-economische achtergrond, waardoor die sport voor sommigen steeds minder bereikbaar wordt. Dat zijn de conclusies van het onderzoek van de KU Leuven.
Minister, bent u zich bewust van het probleem dat mensen in armoede significant minder aan sport deelnemen? Op welke manieren worden mensen in armoede vandaag gestimuleerd om deel te nemen aan sport in clubverband? Welke drempels ondervinden ze volgens u? Bent u het eens met de centrale conclusie uit deze studie dat het minder deelnemen aan sport door mensen in armoede niet alleen een financiële verklaring heeft, maar dat de oorzaken ook ruimer moeten worden gezocht, onder andere bij de onvoldoende kennis van de doelgroep en het niet afgestemd zijn van het aanbod? Op welke manier kunt u uw beleid bijsturen om de verschillen in sportdeelname tussen mensen in armoede en mensen in een gezonde financiële situatie weg te werken? Op welke manier kunt u het huidige sportaanbod versterken, zodat het beter is aangepast aan die noden die ik eerder heb aangegeven? Uit de studie blijkt dat lokale sportaanbieders weinig voeling hebben met de armoedeproblematiek. Op welke manier kunnen ze daar meer bewust van worden gemaakt en erover worden geïnformeerd? Denkt u bijvoorbeeld aan een duidelijke communicatie daarover, of aan een samenwerking met de lokale besturen en de OCMW’s? Dat is een suggestie die wij doen.
De heer Wouters heeft het woord.
Voorzitter, minister, uit een recente doctoraatsstudie van de Onderzoeksgroep Sport- & Bewegingsbeleid van de KU Leuven blijkt dat kinderen en jongeren uit arme huishoudens 44 procent minder kans hebben om deel te nemen aan sport in clubverband dan jongeren uit huishoudens die boven de armoededrempel leven. Ook bij volwassenen is armoede een belangrijke factor om sport links te laten liggen. Meer dan de helft van de mensen die aangeven dat ze het financieel moeilijk hebben, doet niet aan sport. Bij zij die wel maandelijks rondkomen, ligt dat aantal lager, namelijk rond 36 procent. Lokale sportdiensten hadden daar de voorbije jaren meer aandacht voor, maar uit de studie blijkt dat de oplossing voor deze problematiek vaak wordt gezocht bij het geven van kortingen op het lidgeld, terwijl er vaak nog heel wat andere redenen meespelen waarom die bepaalde groepen niet aan sport doen. Sport wordt vaak gezien als een manier om het sociaal leven te verrijken, om sociale inclusie te verkrijgen, maar net dat is vaak zo moeilijk voor die doelgroepen. Zo speelt er bijvoorbeeld schaamte mee omdat ze zich niet de ‘juiste’ outfit kunnen aanschaffen of omdat ze nadien niet iets mee kunnen gaan drinken.
Bovendien zou er nog te weinig geschikt aanbod zijn voor mensen met een minder goede gezondheid. Er bestaan veel clubs die één bepaalde sport aanbieden, maar er zijn te weinig sportclubs die een aanbod hebben van recreatieve activiteiten, die gewoon gericht zijn op bewegen en niet bedoeld zijn voor een seniorendoelgroep. Om dat aanbod beter af te stemmen op de vraag van de doelgroep, zou een goede samenwerking tussen de sportdienst en welzijnsorganisaties wenselijk zijn.
Minister, welke inspanningen worden vanuit Vlaanderen al geleverd om de sportparticipatie bij kansengroepen, en in het bijzonder mensen in armoede, te stimuleren? Bent u, op basis van de bovenstaande bevindingen, van oordeel dat bijkomende of nieuwe inspanningen wenselijk zijn? Op welke manier kan Sport Vlaanderen, vanuit zijn ondersteunde rol ten aanzien van de lokale sportdiensten, in samenwerking met actoren als het Vlaams Instituut voor Sportbeheer en Recreatiebeleid (ISB) en de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG), maar misschien ook met de vzw Demos, de samenwerking tussen lokale sportdiensten en welzijnsorganisaties verder promoten en stimuleren?
De beleidsbrief Sport geeft ook aan dat er binnen de bestaande producten en de Strategische Structuur Armoede de nodige aandacht besteed wordt aan het afstemmen van het aanbod op de noden van kansengroepen. Welke initiatieven kwamen daar reeds uit? Besteedt de strategische structuur ook aandacht aan bovenstaande problematiek? In hoeverre wordt daarover overleg gepleegd met uw collega-ministers van Armoedebestrijding en Welzijn, om te kijken hoe de flankerende drempels ten aanzien van sportparticipatie verlaagd kunnen worden?
Minister Muyters heeft het woord.
Collega’s, ik ben me goed bewust van de problematiek. Er is al aangehaald dat er buiten de financiële drempels nog andere belemmeringen zijn. Ik heb er nog een paar die nog niet genoemd zijn: op de hoogte zijn van het aanbod; ervoor zorgen dat mensen er geraken, zowel bij thuiswedstrijden als op verplaatsingen; de opvang voor kinderen; en de schaamte voor de eigen situatie. Ik ben er mij dus goed van bewust dat er andere drempels zijn en dat we, zeker langs de aanbodzijde, vaak onvoldoende inzicht hebben in hoe daarmee moet worden omgegaan. Voor mij moet iedereen de kans krijgen om te participeren aan zo’n sportaanbod. Voor sommige specifieke doelgroepen zijn er dan ook extra inspanningen nodig.
Er werd gepolst naar wat we op dat vlak doen. Ik zal u daar een overzicht van geven, collega’s. De Vlaamse Sportfederatie heeft in het kader van het Dynamoproject de brochure ‘De Open Sportclub’ gemaakt. Die brochure bevat praktijkvoorbeelden, informatie en inspiratie voor sportclubs over hoe ze kunnen omgaan met mensen in armoede en hoe ze ervoor kunnen zorgen dat drempels verlaagd of weggenomen worden. De brochure kan geraadpleegd worden op de website van Sport Vlaanderen of het Dynamoproject.
Ten tweede is er de buurtsport. Ook dat is een goede methodiek om het sportaanbod op een laagdrempelige wijze bij de mensen te brengen. De methodiek is uitermate geschikt om mensen in armoede te bereiken. We noemen dat soms ‘pleintjessport’. Via buurtsport kunnen mensen in armoede ook toegeleid worden naar een sportclub. Buurtsport kan zo een eerste stap zijn. Het project van de vrijetijdsbemiddelaars van Buurtsport Antwerpen en het project in de schoot van Buurtsport Brussel zijn daar goede voorbeelden van. Om steden en gemeenten daarin bij te staan, ondersteun ik nu het Expertisecentrum Buurtsport onder de vleugels van het ISB, met als taak de methodiek van buurtsport verder te implementeren en te professionaliseren. Dat is een belangrijke stap. We hebben het er hier al vaak over gehad: we hebben goede voorbeelden in Antwerpen en Brussel, laat ons met die expertise voortgaan om het verder uit te rollen.
Ten derde verwijs ik naar het onlangs in commissie besproken en goedgekeurde ontwerp van decreet rond de sportfederaties – ik noem dat graag het Federatiedecreet. Er zijn verschillende elementen om de federaties, en via de federaties ook de clubs, te stimuleren om extra in te zetten op bepaalde doelgroepen, zoals mensen in armoede. Ik denk daarbij zeker aan het aanbod van a tot z, dat voor het eerst decretaal wordt vastgelegd, maar ook aan de beleidsfocus van de sportkampen, waarbij de focus specifiek ligt op mensen in armoede, de beleidsfocus jeugdsport en de beleidsfocus laagdrempelig sportaanbod.
Ten vierde: de Strategische Structuur Sport en Armoede besteedt uiteraard aandacht aan de resultaten van de doctoraatsstudie. De auteur van de doctoraatsstudie, Hanne Vandermeerschen, maakt zelfs deel uit van die strategische structuur. Dat leidt tot concrete acties. Zo ontwikkelde de strategische structuur mee de tweedaagse vorming ‘Sport en armoede voor sportactoren’. Die opleiding is georganiseerd in een samenwerking tussen het Netwerk tegen Armoede, ISB en Demos. De vorming besteedt aandacht aan de lokale samenwerking tussen sport- en welzijnspartners. De nadruk ligt op de dialoog met mensen in armoede, inzicht in de complexiteit en het doorbreken van vooroordelen. Vanuit de integrale visie zetten de deelnemers dan een stap in de richting van concrete acties. Dat is een prachtig initiatief.
Via het Participatiedecreet wordt actief gewerkt aan het verhogen van de sportparticipatie van mensen uit kansengroepen, via een transversale samenwerking. Voorbeelden zijn de uitrol van de UiTPAS met korting voor mensen in armoede; de samenwerking tussen de UiTPAS en de Sport Na School-pas; het ondersteunen van lokale netwerken vrijetijdsparticipatie tussen minimaal de gemeentelijke/stedelijke vrijetijdsdiensten, het OCMW en vertegenwoordigers van mensen in armoede; het ondersteunen van participatieprojecten en het Fonds Vrijetijdsparticipatie; en het ondersteunen van organisaties voor het ontwikkelen van specifieke expertise zoals Demos.
Via de projectoproep 2016 ‘lokale en regionale ondersteuning’ ondersteunt en stimuleert Sport Vlaanderen verder de samenwerking tussen lokale sportdiensten en welzijnsdiensten. Deze projectoproep zal ter informatie aan alle commissieleden worden gestuurd.
Daarnaast ondersteun ik diverse projecten die inzetten op de sportparticipatie van kansengroepen zoals het Centrum voor Actieve Netwerk- en Omgevingsondersteuning voor sport en jeugdzorg, de Belgian Homeless Cup, The Vertical Club voor niet-begeleide minderjarige vluchtelingen en de WIJ!-trajecten (Werkinleving voor Jongeren) waarbij sport kan worden ingezet om jongeren uit kansengroepen naar de arbeidsmarkt toe te leiden.
Wat de samenwerking met de minister van Armoedebestrijding, Liesbeth Homans betreft, bereid ik via de strategische structuur sport en armoede, de input voor in functie van het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding (VAPA). Daarnaast heeft minister Homans input en feedback gevraagd aan mijn administratie voor de projectoproep ‘Bruggen tussen sport en/of jeugdwerk en kinderen in armoede’.
Vanuit het Vlaamse sportbeleid wordt intensief gewerkt aan deze problematiek. De vermelde initiatieven beslaan dan ook verschillende niveaus: van decretale initiatieven over bijscholingen en gerichte infoverstrekking tot concrete acties op het veld. Met de inzichten uit de recente doctoraatsstudie zal ik uiteraard rekening houden bij de verdere verfijning en opvolging van de lopende initiatieven en bij de ontwikkeling van eventuele nieuwe acties. Daarnaast is deze studie ook interessant voor alle andere sportactoren zoals sportfederaties, sportclubs en gemeentelijke sportdiensten.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, ik dank u voor dit uitgebreid antwoord dat op het eerste gezicht heel goed klinkt. Daarin worden heel wat zaken naar voren geschoven.
Beschikt u over cijfers waaruit blijkt hoe de situatie in het verleden was en welke tendens er momenteel is? Is er een hogere participatiegraad? Is het probleem nu beperkter? U brengt hier een indrukwekkend lijstje naar voren, maar we moeten dat op een bepaalde manier kunnen monitoren en zien welke effecten die initiatieven precies hebben. Het gevaar bij heel wat van die initiatieven en structuren is dat men vaak niet meer weet hoe zij de mensen precies bereiken en welk effect zij hebben. Zijn er cijfers die aantonen welke evolutie we nu doormaken? Op welke manier zal dit in de toekomst worden gemonitord?
Inclusie is een van de zaken die uit het rapport naar boven zijn gekomen. Het gaat er dan over dat mensen in armoede die aan sport doen niet in hun eigen ‘inner circle’ blijven. Kunt u verder toelichten hoe die valkuil wordt omzeild? Zullen we ervoor zorgen dat mensen uit hun isolement geraken, en niet enkel hun schaamte overwinnen maar ook contacten leggen met andere mensen uit andere sociaal-economische klassen?
De heer Wouters heeft het woord.
Ik dank u voor uw antwoord, minister. Ik heb nog een aantal bijkomende bedenkingen. Ik denk dat hier ook een rol voor de clubs en de sporters zelf is weggelegd. Zoals integratie lukt via sport, kan armoede misschien niet zozeer worden bestreden maar kan wel worden aangetoond aan mensen die het moeilijker hebben dat zij gelijken zijn. Wanneer we sporten en nadien samen onder de douche staan, zijn we allemaal gelijken.
Het is belangrijk om die mensen in hun waarde te laten. Ik denk dat de initiatieven die u en minister Homans nemen, daartoe bijdragen.
Een nieuw modewoord is de community rond de grote clubs. Mijn favoriete ploeg werkt redelijk goed samen met de Belgian Homeless Cup. Dat zijn belangrijke zaken die we moeten blijven stimuleren, daarom niet met geld, maar door onze waardering te tonen. Het is belangrijk dat zulke projecten verder kunnen blijven groeien waarin mensen zich maatschappelijk aanvaard voelen en waarin drempels steeds kleiner worden.
De heer Moyaers heeft het woord.
Er zijn vandaag al veel dankwoordjes gegeven, ik wil beginnen met de vraagstellers te bedanken. Ik heb een soortgelijke vraag ingediend bij minister Homans. Men zou kunnen zeggen dat ik me heb vergist, maar uit het antwoord van de minister bleek dit toch wel dat vrij logisch te zijn. Ik had het immers over de deelname aan sport van mensen in armoede omdat dit een actiepunt is uit het Vlaams Actieplan Armoedebestrijding. Ik heb die vraag op 11 mei ingediend omdat ik aan het wachten was op actie. Op 12 mei lanceerde minister Homans een projectoproep aan vzw’s, steden en gemeenten.
Dat project sluit aan op de vragen die de collega’s hebben gesteld, namelijk dat competenties en vorming belangrijk zijn, dat het belangrijk is open te staan voor de noden en de leefwereld van al die kinderen en jongeren zelf die in armoede leven. Ik vind het project op zich een heel goede zaak. Ik ben blij dat er actie wordt ondernomen, maar het blijven natuurlijk wel kleine projecten die maximum 50.000 euro krijgen over 3 jaar. Voor de grote structurele aanpak rekenen we op u, minister. U hebt al heel wat van uw initiatieven opgenoemd maar wat mij zorgen baart, is het nieuws dat ik vorige zaterdag in Het Laatste Nieuws las, namelijk dat ook sporten in de lokale voetbalclub veel duurder zou worden. Dat treft niet alleen de armen vandaag, maar ook de mensen die nu wel nog de eindjes aan elkaar kunnen knopen, maar het daardoor ook moeilijker zullen krijgen.
Mijn conclusie is ongeveer dezelfde als die van de heer Annouri: er is heel wat, maar wat heeft welk effect? Lopen we niet het risico dat er te veel losse structuren zijn? Is het niet beter die te bundelen in één structuur?
Minister Muyters heeft het woord.
Ik zal moeten bekijken hoe we dit kunnen monitoren.
Mijnheer Moyaers, we hebben het in het verleden al over die lidgelden gehad. Het financiële aspect wordt in de meeste federaties en clubs wel opgelost bij mensen in armoede. Maar voor mensen in armoede gaat het meestal niet alleen daarover, ik zou dat lidgeld dan ook niet als voorbeeld nemen. Dat is ook wat uit die studie blijkt: ik heb nog maar zelden geweten dat mensen die het lidgeld niet kunnen betalen, worden uitgesloten. Het gaat eerder over al wat daarbij komt. We proberen dat structureel in onze werking op te nemen. Ik heb opgesomd hoe we mensen in armoede structureel helpen.
Dat is volgens mij de manier om dit aan te pakken. Die andere voorwaarden dan de financiële moeten we zeker kunnen meenemen. Daarmee zijn we heel sterk bezig. Het is niet toevallig dat collega Homans in dezelfde filosofie een aantal zaken meeneemt. We zitten op één lijn. We beseffen de problematiek en we doen er ook iets aan. Dat is de weg die we moeten gaan.
De heer Annouri heeft het woord.
Minister, ik ben blij dat u monitoren wilt overwegen. Het is van cruciaal belang om te kunnen meten en te kunnen inschatten wat er wanneer gebeurt. Ook voor de toekomst is dit belangrijk. Ik hoop dat als er over een aantal jaren een nieuw onderzoek of nieuw doctoraatsonderzoek komt, we dan kunnen zeggen dat we mee hebben geholpen om de cijfers naar beneden te halen.
Er zijn enkele voorbeelden aangehaald van inclusief sporten zoals de Antwerp Homeless Cup, maar voor mij is het echt belangrijk dat als je op een voetbalveld staat, dat niet alleen is met mensen uit één project omdat ze dezelfde socio-economische achtergrond delen. De verschillen tussen mensen zouden er niet meer toe mogen doen als je op een voetbalveld of basketveld staat. Mensen zouden zich samen moeten kunnen amuseren en gelijken moeten kunnen zijn onder de douche of liefst nog op café.
De heer Wouters heeft het woord.
Ik volg de heer Annouri dat we naar gelijkheid moeten streven. Collega Moyaers, lidgelden doen er maar voor een deel toe. Veel clubs trekken hun lidgeld niet op. Een lokale gemeenschap kan ook haar steentje bijdragen. In Deurne gebeurt dat met sportcheques voor mensen die het moeilijker hebben. Het valt niet op, maar op die manier wordt het lidgeld nog minder hoog.
Het antwoord is ruimer. Ik denk dat we de clubs en de gegoede sporters moeten oproepen. Misschien is er nood om daarrond eens een campagne te voeren: sportiviteit op het veld, maar ook naast het veld.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.