Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw de Bethune heeft het woord.
Minister, recent heeft bepaalde informatie opnieuw het nieuws gehaald. Ik heb het gelezen in De Tijd, maar het stond ook in andere media. Eigenlijk wisten we dit al langer. Er wordt verwezen naar een studie van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) van 2014. Die studie stelt dat nog steeds alle ziekenhuizen complexe kankers zoals mondholtekanker behandelen. Toen al pleitte het KCE ervoor dat het enkel zou gebeuren door ziekenhuizen waar voldoende expertise aan boord is, de zogenaamde referentiecentra.
Die referentiecentra zouden een netwerk kunnen opbouwen met de kleinere ziekenhuizen, perifere centra, waar dan de minder complexe zorg kan worden toegediend. In De Tijd van 22 april werden statistieken vrijgegeven over longkanker. De ‘kans’ dat een patiënt met longkanker binnen de zestig dagen na een operatie overlijdt, is dubbel zo groot in een ziekenhuis dat minder dan tien ingrepen per jaar uitvoert. Dat is een dramatisch cijfer. Die cijfers zijn u uiteraard bekend, minister, ze zijn niet nieuw.
Volgens artikel 5 van de bijzondere wet tot hervorming der instellingen (BWHI) worden de basisregels over de programmatie op federaal niveau bepaald, maar hoort de toepassing met eigen criteria toe aan de Vlaamse deelstaat, net als het bepalen van erkenningsnormen voor oncologie en de accreditatie van ziekenhuizen.
Minister, in uw beleidsbrief kunnen we lezen dat we moeten komen tot een Vlaamse langetermijnvisie die de krijtlijnen bevat voor het aanbod aan gespecialiseerde en supergespecialiseerde zorg, de spreiding ervan en de grootte. Er zijn reeds specifieke kwaliteitsindicatoren oncologie ontwikkeld, voor bepaalde types kanker, maar niet alle.
Minister, welke precieze bevoegdheid of aanknopingspunten heeft Vlaanderen ter zake? Ik verwijs naar die studie en de mogelijkheid om complexe kankers toe te wijzen aan gespecialiseerde centra en niet aan alle ziekenhuizen, ter wille van de patiënt.
Welke beleidsstappen heeft Vlaanderen al gezet in die richting, binnen het eigen bevoegdheidspakket of in overleg met het federale niveau?
Is deze problematiek al aan de orde geweest of zal die aan de orde komen tijdens de Interministeriële Conferentie voor Gezondheid?
Is er al gestart met de opmaak van het zogenaamde zorgstrategisch plan waarover sprake in de beleidsbrief? Ik neem aan dat het al aan bod is gekomen in de commissie. Ik verontschuldig mij dus indien het al uitgebreid zou zijn besproken.
Overweegt u specifieke kwaliteitsindicatoren ‘oncologie - longkanker’ te ontwikkelen?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega, in het algemeen is er het Kwaliteitsdecreet in Vlaanderen, waardoor we sowieso een vrij brede bevoegdheid hebben als het gaat over kwaliteit van zorg in de door Vlaanderen erkende voorzieningen en instellingen. Sinds de zesde staatshervorming is kwaliteit van zorg echter een nog uitdrukkelijkere verantwoordelijkheid geworden van de gemeenschappen.
Binnen het Vlaams Indicatorenproject voor Patiënten en Professionals (VIP²) in de algemene ziekenhuizen worden sinds 2011 inderdaad kwaliteitsindicatoren uitgewerkt in verschillende domeinen, waaronder de oncologie. Door het publiek maken van die kwaliteitsgegevens wordt een dynamiek gecreëerd waarbij professionals en ziekenhuizen werken aan continue kwaliteitsverbetering, ook in samenspraak met de overheid.
Ik wil even in herinnering brengen wat er is gebeurd in de vorige legislatuur. We hebben een drieluik gemaakt, gebaseerd op onze bevoegdheid vanuit onder meer het Kwaliteitsdecreet. Het eerste luik was: kunnen we met de sector – de ziekenhuizen, maar ook de hoofdgeneesheer, de verschillende stakeholders en de verschillende beroepsverenigingen- of organisaties – rond een aantal thema’s samen indicatoren opstellen? Die indicatoren worden dan later via het ziekenhuis zelf, maar ook op een centrale website beschikbaar gesteld voor een breed publiek. Dat heeft inderdaad geleid tot een belangrijke set indicatoren, maar is zeker nog een ‘work in progress’. Het is de bedoeling om gaandeweg die batterijen van indicatoren uit te breiden. Eigenlijk is er toen gekozen voor een bottom-upbenadering: men is gestart met die sectoren waarvan artsen en ziekenhuizen van oordeel waren dat het echt de moeite waard is. Dat verhaal moet zich uitbreiden.
Het verhaal zal ook verduurzamen. In het Mozaïekdecreet, dat ondertussen naar het parlement is verstuurd, wordt een decretale basis voorgesteld om een Vlaams instituut op te richten om dat project dat gestart is als iets projectmatig, ook duurzamer in Vlaanderen op te nemen en de kwaliteitsindicatoren tot een veel duurzamer instrument te maken.
Het tweede dat we daarin hebben gedaan, is de ziekenhuizen ertoe aanzetten om vrijwillig in te stappen in een accreditatieoefening. Wij hebben daartoe een project ondersteund met de koepel. Het heeft ertoe geleid dat zowat alle ziekenhuizen in Vlaanderen op dit moment in een of andere vorm van accreditatie door een internationaal erkende organisatie zijn betrokken. Dat zijn ziekenhuisbrede oefeningen waardoor heel wat kwaliteitsdenken in de ziekenhuizen wordt gestimuleerd.
Het derde luik is daaraan gekoppeld: verlaagd toezicht en handhavingstoezicht vanuit onze eigen zorginspectie voor die ziekenhuizen die effectief op de vraag van de accreditatieoefening zijn ingegaan.
Dat drieluik is nu al een tijd met succes geïmplementeerd.
Sinds de zesde staatshervorming is Vlaanderen ook bevoegd voor de erkenningsnormen. Erkenningsnormen zijn een instrument waarmee men minimale kwaliteitsvereisten kan opleggen. Binnen de erkenningsnormen zouden volumecriteria kunnen worden opgenomen indien de relatie tussen volume en outcome eenduidig bewezen is.
De federale overheid is bevoegd gebleven voor de organieke regels van de ziekenhuizen; de gemeenschappen zijn bevoegd geworden voor de andere normeringen.
De vraag over de relatie tussen volume en kwaliteit haalt een belangrijke problematiek aan. Het aantonen van die relatie tussen aantallen ingrepen en outcome is inderdaad niet zo eenvoudig. Uit de KCE-studie blijkt bijvoorbeeld dat de sterfte bij longkanker hoger ligt in ziekenhuizen die jaarlijks minder dan tien van dergelijke interventies uitvoeren. De studie geeft echter aan geen rekening te hebben gehouden met de ‘aard van de ingreep’ en de bijkomende aandoeningen of comorbiditeit. Bepaalde ingrepen kunnen binnen een palliatieve setting of een zeer acute setting gebeuren, waarbij de doorverwijzing naar een referentiecentrum geen of een zeer beperkte impact zou hebben gehad op de mortaliteit. Verder zegt het aantal ingrepen in een ziekenhuis ook niet alles. De chirurg kan binnen een netwerk of associatie een groot aantal ingrepen uitvoeren, maar dus slechts een beperkt aantal ingrepen in één specifiek ziekenhuis.
Op dit ogenblik zijn er een beperkt aantal pathologiespecifieke erkenningsnormen. Voor oncologie heeft men het algemene zorgprogramma oncologie en het zorgprogramma voor borstkanker. De bestaande erkenningsnormen voor die zorgprogramma’s bepalen eerder de organisatie van een traject rond een specifieke patiëntengroep. Het bepalen van dergelijke normen voor iedere deelpathologie binnen oncologie is volgens ons niet wenselijk en ook niet haalbaar. Voor het zorgprogramma borstkanker werden in overleg met de sector wel degelijk volumecriteria bepaald. We hebben vanuit onze nieuwe bevoegdheid via een recent normenbesluit verduidelijkt dat het zorgprogramma voor borstkanker dient te beschikken over minstens twee chirurgen met een bewezen ervaring van elk minimaal dertig ingrepen per jaar. Ik spreek nu over federale normen. Er was discussie over de interpretatie van dat koninklijk besluit: of de twee chirurgen samen dertig ingrepen moesten kunnen bewijzen of apart, maar dat ze dan wel in twee ziekenhuizen zouden kunnen werken. We hebben dus verduidelijkt dat elke chirurg, en het moeten er minstens twee zijn, een eigen ervaring moet hebben met een minimale capaciteit.
Belangrijk om het plaatje van het instrumentarium waarover we beschikken volledig te maken, is dat het leggen van een link tussen een terugbetaling van een prestatie of het verrichten van een specifieke prestatie – want dat zijn ook nog twee verschillende zaken – en een erkenning van een dienst in een ziekenhuis federale materie is, zeker wat de terugbetaling van de prestatie betreft. Er zijn niet zo veel conventies of nomenclatuurgegevens waaruit volgt dat een bepaalde ingreep alleen mag worden uitgeoefend in een bepaald erkend centrum. Dat is alleszins niet zo voor borstchirurgie. Theoretisch kan men perfect een chirurgische prestatie laten uitvoeren in een ander ziekenhuis dan een ziekenhuis dat over een erkend centrum voor borstkanker beschikt. Dat is de context.
Waar zijn we op dit moment bezig? Het regeerakkoord is duidelijk. In het regeerakkoord staat dat we tot een zorgstrategische planningsoefening voor Vlaanderen moeten komen en dat we ook op basis daarvan strategische investeringssteun moeten geven. Die oefening om een zorgstrategisch plan voor Vlaanderen te hebben, zullen we ook moeten gebruiken om onze bevoegdheid, namelijk het toekennen van planningsvergunningen, van erkenningen, en de investeringsfinanciering daarop te baseren. Dat ligt natuurlijk in de lijn van met wat op federaal vlak aan de orde is en waar ook sterk wordt gepleit voor meer netwerking, samenwerking, taakafspraken en taakdifferentiatie tussen verschillende ziekenhuizen en andere zorgverstrekkers in een regio.
Zoals wij die zorgstrategische planning in Vlaanderen opvatten, gaan we werken met drie soorten gebieden. Ten eerste zijn er gebieden waarin we over basiszorg spreken. Dat is het gebied dat aansluit bij de werking van enkele huisartsenkringen en de eerstelijnstructuren, waar het vooral over de vlotte toegankelijkheid en de aansluiting op de eerste lijn gaat. Dan zijn er meer gespecialiseerde zorggebieden. Dat zijn grotere gebieden waarin meerdere basiszorggebieden samen zitten en waarbij ziekenhuizen gespecialiseerde functies kunnen opnemen. Er zijn al heel wat voorstellen gedaan over die gebiedsafbakening. Er is het Zorgregeldecreet en een voorstel van Zorgnet om die geografische afbakening te formuleren. Als het over gespecialiseerde zorg gaat, is een goede bereikbaarheid voor iedereen in de regio belangrijk. Dan spreken we over aanrijtijden voor sommige diensten en over de manier waarop er met doorverwijzings- en terugverwijzingscriteria in zo’n gebied tussen de verschillende partners wordt samengewerkt .
We zullen die oefening met de sector zeker moeten doorzetten omdat we nu vaststellen dat de meeste ziekenhuizen, zeker de meeste grote ziekenhuizen, vaak allemaal hetzelfde doen en allemaal menen dat ze alles moeten kunnen doen. We moeten naar meer complementariteit en taakafspraken kunnen gaan.
Er is voor ons een nog wat groter niveau, het niveau voor supergespecialiseerde zorg, waar de kritische massa om kwaliteitsvolle zorg te organiseren bijzonder doorslaggevend is. Dan moeten we thematisch kijken hoe die regelafbakening moet worden geconcretiseerd. Dat kan zelfs in sommige gevallen het hele Vlaamse gebied zijn. Een typisch voorbeeld daarvan zijn de zeldzame ziekten, waarvoor we beter één plan maken voor Vlaanderen en de universitaire ziekenhuizen omdat alleen zij volgens het koninklijk besluit die erkenning kunnen krijgen. We moeten hen ertoe aanzetten om onder elkaar daarover afspraken te maken zodat we voor elke zeldzame ziekte voldoende expertise kunnen opbouwen. Die oefening zijn we met de sector aan het voorbereiden. Dat spoort uiteraard met de federale visie op de nieuwe ziekenhuisfinanciering.
Wat hebben we concreet gedaan? We hebben met de verschillende partners – de ziekenhuizen en de artsen – het nodige overleg over de zorgstrategische planning Vlaanderen gevoerd. Er wordt op dit moment binnen het Bureau VIP² -project specifiek gekeken of men in staat is om indicatoren voor longkanker uit te werken. Naar aanleiding van de studie die verschenen is, werd dat punt in het Bureau van VIP² aan de orde gesteld.
Federaal werd in de vorige legislatuur een Nationaal Kankerplan uitgewerkt. Het Kankerplan bestaat uit 32 acties over drie domeinen: Preventie en opsporing; Zorg, behandeling en ondersteuning; Onderzoek, innovatie en evaluatie. Er zijn specifieke acties opgenomen rond multidisciplinair consult (MOC) en zorgtrajecten. De rapporten van het KCE met betrekking tot longkanker, maagkanker, slokdarmkanker,… passen binnen dit Nationaal Kankerplan en vormen de basis om nieuwe zorgtrajecten uit te tekenen of bestaande zorgtrajecten te verfijnen. Zo werd in oktober 2013 een update gepubliceerd van praktijkrichtlijnen voor de aanpak van longkanker.
In juni 2015 hebben alle overheden in ons land die bevoegdheden hebben met betrekking tot de ziekenhuizen een gezamenlijke verklaring opgesteld om de acties met betrekking tot ziekenhuisbeleid en de evoluties in het ziekenhuislandschap op elkaar af te stemmen. Over de stuurinstrumenten die daarvoor ontwikkeld zijn, moet uiteraard met elkaar worden afgesproken. Daar is nog niet specifiek gesproken over de behandeling van kanker in ziekenhuizen. Het eerste wat we hebben onderhandeld is een kader, een engagement om het zoveel mogelijk geïntegreerd aan te pakken.
Ik heb al gezegd wat het zorgstrategisch plan in grote lijnen zal bevatten. We hopen op korte termijn de nota in het circuit te kunnen brengen voor een dialoog met de verschillende actoren. We gaan waarschijnlijk ook bijkomende nationale en internationale consultancy moeten inroepen om op een aantal punten voldoende te kunnen benchmarken met wat ‘state of the art’ is in het buitenland. We gaan ervoor moeten zorgen dat onze aanpak strookt met bijvoorbeeld de inzichten die zullen voortvloeien uit een KCE-studie die op dit ogenblik loopt. Het is een belangrijke studie over de toekomst van de ziekenhuizen en de behoeftes. Wat we gaan doen in Vlaanderen is een beetje complementair aan wat we aan resultaat op wetenschappelijk niveau verwachten vanuit de inbreng van het KCE. We verwachten de resultaten van die KCE-studie trouwens in de loop van volgend jaar.
Wat de kwaliteitsindicatoren specifiek voor oncologie en longkanker betreft, is een van de eerste domeinen waarin we effectief indicatoren hebben zien ontwikkelen vanuit onze bottum-up-benadering, de kankerproblematiek. Indicatoren voor borstkanker zijn de eerste indicatoren die gepubliceerd worden op de website zorgkwaliteit.be. In het domein van kanker is men naast de indicatoren voor borstkanker nu ook indicatoren aan het uitwerken voor prostaatkanker en rectumkanker. Zoals gezegd, op termijn moeten daar nog andere thema’s bijkomen. Specifiek voor dit domein is nauwere samenwerking met het kankerregister, dat instaat voor het aanleveren van de data waarop de indicatoren zijn gebaseerd. Het thema longkanker is op de agenda geplaatst van het Bureau, maar de waarheid gebiedt te zeggen dat het niet zeker is dat het op korte termijn allemaal haalbaar zal zijn, want men is nu bezig met de indicatoren voor rectum- en prostaatkanker en onze ervaring is dat dat veel tijd, energie en vrijwillige inzet van vele stakeholders vraagt. Er is ook de realiteit dat het kankerregister beperkt is in de mogelijkheden met betrekking tot het aanleveren van de data.
Mevrouw de Bethune heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitgebreid antwoord en het schetsen van de context, de historiek en de bevoegdheidsverdeling. Ik heb waardering voor het werk dat u doet met het oog op het Zorgstrategisch Plan Vlaanderen. Ik begrijp dat er wordt gewerkt aan de zorgindicatoren. Ik kan u alleen maar aanmoedigen om dat werk voort te zetten.
Mijn vraag was gericht op de kritische massa, op de kwantiteit en de impact die dit kan hebben op de kwaliteit. U zegt dat er meer dan dat omhanden is en u hebt daarin gelijk. Ik kan u alleen aanmoedigen om de kritische massa mee te nemen in de indicatoren. Ik heb weinig kennis van medische aangelegenheden, maar ik heb een tijdje aan de balie gewerkt en ik weet als advocaat dat de kritische massa in je dossiers je veel meer expertise geeft en je je klanten veel beter bedient. Dat geldt voor elk vak, ook voor chirurgen, oncologen enzovoort. Ik wil u aanmoedigen om dat te doen ten voordele van de kwalitatieve zorg voor patiënten en zieken, maar ook voor de gelijke behandeling van iedereen. In functie van het netwerk waarover men beschikt en de informatie die men heeft, is men in staat om zelf op zoek te gaan naar een arts of expertisecentrum waar men grote ervaring heeft met een bepaalde ziekte. Een hele reeks mensen heeft natuurlijk niet de mogelijkheid om dit te checken of hebben geen huisarts die hen doorverwijst naar de juiste filière. Het spreekt voor zich dat er op dit vlak een ongelijke behandeling is van patiënten in ons land. Het is de taak van de overheid om daarin in te grijpen.
De heer Persyn heeft het woord.
Ik ben blij met de vraag van mevrouw de Bethune omdat ze heel pertinent is. We hebben deze problematiek al een aantal keren aangeraakt. Dit verdient een diepgaander debat in het kader van de Zorgstrategisch Plan Vlaanderen.
Ik was verheugd dat de minister de internationale benchmarking erbij betrekt. België telt 11 miljoen inwoners en Vlaanderen 6,5 miljoen. Voor een echt kritische massa moeten we kijken naar het Europese niveau. Zo is er in Nederland één kinderoncologisch centrum voor 17 miljoen inwoners. We hebben hier jaren aan wafelijzerpolitiek gedaan en in elke provincie is er wel een centrum dat zichzelf alle adelbrieven toe-eigent. We moeten naar een grotere schaal gaan. Een bevraging van de eigen aanbieders in het Belgische of Vlaamse landschap houdt een serieuze bias in. We moeten de internationale benchmarking respecteren: hoeveel van welke soort complexe behandeling hebben we nodig voor welke populatie? Ik ben blij dat daar rekening mee wordt gehouden in de Vlaamse oefening.
Ik wil nog een bezorgdheid uiten. De vraag wordt altijd een beetje geïnduceerd door het aanbod aan quota en contingenten van specialisten die zorg verlenen. Voor bepaalde specialismes zijn er in het verleden te veel artsen afgeleverd. Dat moeten we in de strategische oefening ook zeker in overweging nemen, nu Vlaanderen ook bevoegd wordt voor de erkenning van zorgberoepen.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Vlaanderen levert de effectieve erkenningen, maar de ziekenhuisfinanciering is nog altijd een federale bevoegdheid. We moeten werken aan het aflijnen van taken van ziekenhuizen en het werken met centers of excellence waarbij niet meer alle ziekenhuizen alles gaan doen. Het is vooral ook een financiële zaak. Er ligt een belangrijke incentive op het federale niveau. Minister De Block wil werken aan het concentreren van behandelingen op bepaalde settings. De aanbevelingen van het KCE liggen volledig in het plan van de hervorming van de ziekenhuisfinanciering. De regering voorziet er ook in dat het Zorgstrategisch Plan zal worden gehanteerd om VIPA-financiering van ziekenhuizen toe te kennen. In welke mate zal dit worden gekoppeld aan de echelonering in de ziekenhuiszorg die zowel de federale als de Vlaamse overheid belangrijk vinden?
Zoals mevrouw de Bethune al zei, weten veel mensen niet goed tot welk ziekenhuis ze zich moeten wenden. Dat kan voor bepaalde patiënten een discriminatie in hun behandeling betekenen. Dat wijst nog maar eens op het belang van de eerstelijnswerkers om mensen naar de juiste zorg te begeleiden. Ik pleit nogmaals voor een goede sociale kaart voor hulpverleners.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Op het moment dat we de nota met betrekking tot het Zorgstrategisch Plan zullen hebben gefinaliseerd, is het nuttig om daar in de commissie wat langer bij stil te staan. Ik ben het met veel zaken eens.
Het is heel duidelijk dat de maat der dingen op dit vlak internationaal is. De reden waarom we onze ziekenhuizen hebben aangespoord om accreditatieoefeningen te doen met internationaal erkende organisaties, is precies omdat we ons goed realiseren dat we hier niet het warm water moeten uitvinden als het gaat over evidence based en outcome-indicatoren. Er zijn natuurlijk zaken die in België en Vlaanderen zijn ontwikkeld, maar het is niet zo dat ziekenhuiszorg kan worden beoordeeld zonder dit internationaal te bekijken.
Ik vind het persoonlijk zeer belangrijk dat ziekenhuizen in het algemeen hun plaats kunnen ambiëren en zich daar goed bij kunnen voelen. Sommigen hebben er al op gewezen dat de financiering soms een heel belangrijke motivator is om voor bepaalde investeringen te gaan en dingen uit te bouwen. We moeten een beetje af van de redenering dat men alleen goed bezig is als men veel erkenningen heeft van zwaar medische diensten. We leven in een wereld waarbij de zorg verschuift naar chronische zorg en thuiszorg. Dan is er ook wat te zeggen voor een ziekenhuis dat de regionale functie goed invult zonder dat er zes verschillende erkenningen van zwaar medische diensten moeten zijn. We moeten ook leren dat er op dat vlak een verwachting is naar een bepaalde vorm van goede ziekenhuiszorg die zich ter ondersteuning van de eerste lijn goed moet kunnen organiseren.
Wat de gespecialiseerde functies betreft, pleit ik ervoor om consistent te zijn, zowel in de manier waarop in RIZIV-conventies bepaalde zaken worden geregeld als in de manier waarop de programmatie toelaat aan de gemeenschappen om daarbinnen regionaal te zorgen voor de nodige dekking. Met de PET-scanner hebben we al heel duidelijk aangegeven dat we erg zullen inzetten op die dossiers die getuigen van grote samenwerking tussen actoren. Ik gebruik dit forum om nogmaals hardop te zeggen dat we ziekenhuizen ervan moeten overtuigen dat de nagestreefde samenwerking er een moet zijn om in de regio voldoende toegankelijke kwaliteitsvolle zorg aan te bieden en niet alleen kan dienen om zich om tactische redenen een overlevingskans te geven. Twee ziekenhuizen die zeer kort bij elkaar liggen en allebei in een andere richting een anker zoeken om toch maar een erkenning in stand te houden in de eigen regio tegen elkaar in, werken misschien wel samen, maar dit is niet de samenwerking zoals we die willen in de toekomst.
Wat betreft de kwaliteitsindicatoren heeft mevrouw de Bethune gelijk. Ik heb goed geluisterd naar het Engelse voorbeeld, waar ze al heel wat ervaring hebben. Het transparant en zichtbaar maken van de outcome-indicatoren heeft ervoor gezorgd dat er in de samenleving een groter draagvlak wordt gecreëerd voor het aanvaarden dat sommige zaken beter worden geconcentreerd en dat niet iedereen per se alles moet doen. Het is soms niet gemakkelijk om daarvoor de nodige overtuigingskracht aan de dag te leggen. Ik ben me er goed van bewust dat de kwaliteitsindicatoren belangrijk zijn. Ik blijf zeggen dat er voor bepaalde ingrepen of behandelingen een correlatie is te leggen tussen volume en kwaliteit, maar dat is niet altijd zo en niet altijd zo eenduidig. Ik herinner me nog een Nederlandse studie van een tijdje geleden waarin men dit kon aantonen voor een zestal behandelingen, maar voor andere niet.
VIPA zal uiteraard gebaseerd moeten zijn op de zorgstrategische planningsoefening en dus op het samenwerkingsmodel en de visie op samenwerking. We zullen geen dossiers meer laten goedkeuren die haaks staan op een beweging die federaal en Vlaams wordt gemaakt. Dat is niet de bedoeling. We zullen ook bij ziekenhuizen die ergens een erkenning voor vragen, ons steeds meer baseren op de overweging of dit past in het streven naar meer complementariteit en samenwerking.
Wat betreft de sociale kaart weet u dat we met de interne staatshervorming die taken wat moeten herschikken tussen de provincies en de Vlaamse overheid. We zijn van plan om die werkzaamheden duurzaam voort te zetten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.