Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Bothuyne heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, mijn vraag gaat over de impact van de belangrijke studie van Elia over de afstemming van vraag en aanbod en de nodige flexibiliteit van de elektriciteitsmarkt. Als er tegen 2023 geen bijkomende productiecapaciteit komt, dreigen in België stroomtekorten, zo luidt een van de conclusies van de studie. De studie werd besteld door de federale minister van Energie Marie-Christine Marghem. De studie werd vorige week voorgesteld. De studie vertrok van het besliste beleid, en ging ervan uit dat er nog een aantal grootschalige biomassacentrales zouden komen, wat betekent dat die nu al toe is aan een update. De studie houdt ook rekening met de wettelijk vastgelegde kalender voor de sluiting van kerncentrales.
Als de kerncentrales sluiten, is er behoefte aan een structureel blok van 4000 megawatt flexibele capaciteit om de vraag naar en het aanbod van elektriciteit op elk ogenblik in evenwicht te kunnen houden. Tegen 2027 wordt er best voorzien in een structureel blok van 8000 megawatt, aldus Elia, zodat we voorbereid zijn op de sluiting van kerncentrales en van andere oude, klassieke centrales in het buitenland. Elia wijst er ook op dat België in 2027 voor de helft van zijn elektriciteitsvoorziening afhankelijk zal zijn van invoer uit het buitenland. Overigens stijgt dat aandeel nu al elk jaar.
Dus volgens Elia moet ons land overleggen met de buurlanden over de nood aan flexibele centrales en de manier waarop we die achter de hand kunnen houden bij onze energievoorziening. Dat lijkt evident maar is het niet altijd.
Ook de deelstaten hebben een belangrijke impact op de bevoorradingszekerheid, enerzijds door de elektriciteitsbehoefte te drukken via een doorgedreven energie-efficiëntiebeleid, anderzijds door het opdrijven van de productie van hernieuwbare energie die wat betreft zon en wind intermitterend is. Daarnaast zijn er biomassa, biogas en geothermie die het potentieel hebben om een stabiele energievoorziening te zijn of als flexibele capaciteit te kunnen worden ingezet. Het energiebeleid in Vlaanderen heeft dus een grote impact op het onderwerp van deze studie.
Minister, was u of uw administratie betrokken bij de opmaak van deze studie? Hoe reageert u op de resultaten van deze studie? Wat kunnen de gevolgen zijn voor het Vlaams energiebeleid? Wordt over de resultaten van deze studie overleg gepleegd met de Federale Regering en de andere deelstaten? Wat zijn de volgende stappen in de opmaak van een Vlaamse energievisie en de opmaak van een interfederaal energiepact?
Minister Tommelein heeft het woord.
Als minister van Energie was noch mijn voorgangster noch ikzelf betrokken bij de studie. Elia heeft gebruikgemaakt van enkele gewestelijke assumpties zoals de doelstellingen en subdoelstellingen zoals ze werden opgemaakt voor het behalen van de doelstellingen in 2020. Enkel de Commissie voor de Regulering van de Elektriciteit en het Gas (CREG), het Directoraat-generaal Energie en het kabinet van federaal minister van Energie Marghem waren betrokken bij de opmaak van de studie. De studie is wel een aanzet voor het verder zetten van een federaal proces voor het opzetten van een langetermijnbeleid waar de stakeholders bij betrokken worden.
Bevoorradingszekerheid is een federale bevoegdheid – ik heb ooit nog de procedure over het atol voor de kust van De Haan bestudeerd – maar er is ook altijd een impact op het Vlaamse niveau. Ik besef dat bevoorradingszekerheid en opslag zeer belangrijk zijn voor ons energiebeleid. Er is dan ook een belangrijke nuance nodig in de interpretatie van de resultaten van de studie omdat die werd uitgevoerd rekening houdend met verschillende scenario’s.
In het basisscenario, waarbij de assumptie is dat de groei van de hernieuwbare energie de target haalt en waarbij de kerncentrales worden gesloten volgens de huidige wetgeving, is de conclusie van de studie dat de huidige mechanismen zoals de strategische reserve en de opening van nieuwe interconnecties met onder andere Duitsland en het Verenigd Koninkrijk volstaan op meer korte termijn, 2017-2021, om de bevoorradingszekerheid te garanderen. Het is vanaf 2023 dat het risico groter wordt dat er niet voldoende capaciteit zou zijn om de bevoorradingzekerheid te garanderen.
In dit basisscenario zou er tegen 2027 een structureel blok van 4000 megawatt nodig zijn. Men spreekt over 8000 megawatt in het scenario waarbij er veel minder thermische capaciteit zoals gas- en kolencentrales in het buitenland zou zijn en België dus veel minder energie kan importeren.
De waarschijnlijkheid van dit scenario hangt van veel verschillende zaken af, waardoor het zeker moeilijk te voorspellen is. Elia stelt dan ook voor om een debat te openen over de mogelijkheden om de bevoorradingszekerheid te garanderen na 2025. Een optie zou kunnen zijn om een capaciteitsmechanisme te ontwikkelen, gecoördineerd met de buurlanden. Ik denk dan in eerste instantie aan de Benelux.
Er is ook een scenario waarin wordt uitgegaan van opslag en beheer van de bijkomende vraag door ‘demand response’ en centrale of decentrale opslageenheden. Dat scenario heeft voor het Vlaamse beleid een grote impact omdat een groot deel van het potentieel hiervoor te vinden is het op het plaatselijk vervoernet en het distributienet en dat het uitdenken van een beleid voor deze netten, en dus ook het aanmoedigen van opslag en energie-efficiëntie een regionale bevoegdheid is.
Verder is het ook belangrijk om in de nood aan een structureel blok ook het aspect behoefte in de tijd in rekening te nemen. Zo is in het basisscenario 1000 megawatt van de 4000 megawatt slechts nodig om de bevoorradingszekerheid te garanderen voor koudegolven. Het gaan dan over enkele uren tijdens één à twee weken in de winter. In het scenario waar de buitenlandse eenheden sluiten, is 4000 van de 8000 megawatt nodig om extreme gevallen te garanderen gedurende vijf uur.
Men kan zich in het debat afvragen of het interessant is om voor deze uitzonderingen ook in te zetten op het vrijwillig verminderen van verbruik – het ‘consuminderen’ – eventueel voor een vergoeding, in plaats van enkele nieuwe centrales te bouwen die slechts heel beperkt zullen draaien. Onder andere in Californië bestaat er een dergelijk systeem.
Het hangt dus sterk af van de gekozen oplossingen om de bevoorradingszekerheid te garanderen of er grote gevolgen zijn voor het Vlaamse Energiebeleid. De bouw van nieuwe gascentrales heeft een minder sterke impact op het regionale dan het sterk inzetten op ‘demand response’ of decentrale opslag.
De gekozen optie zal waarschijnlijk uit een mix van verschillende opties moeten bestaan en het is dus belangrijk dat de federale en regionale overheden goed samenwerken voor het uitwerken van deze oplossingen. Ik zal bij federaal minister Marghem dan ook aandringen op een goede samenwerking.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord en ik ben blij met uw optimistische noot op het einde. Een goede samenwerking met de federale minister van Energie is inderdaad belangrijk. Verder hoor ik u heel terecht pleiten om het capaciteitsmechanisme waarover wordt gesproken, niet uit te werken op nationaal niveau maar verder te kijken binnen de Centraal West-Europese zone of de Benelux, wat een nuttig platform kan zijn om stappen vooruit te zetten.
Het is heel belangrijk dat het overleg daarover snel wordt gevoerd. Bij de opmaak van onze eigen Vlaamse energievisie moeten we in het achterhoofd houden wat anderen aan het doen zijn, en dat is rijden en omzien tegelijkertijd. Dat is moeilijk, dat is lastig, maar het is nodig om op een goede manier de finish te bereiken. We hopen dat hierover snel overleg wordt georganiseerd. Het is een beetje een gemiste kans dat Elia bij de opmaak van deze studie geen contact heeft opgenomen met de deelstaatadministraties om wat input te geven. In de toekomst moet er op een andere manier worden gewerkt.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Volgens mij zijn er twee pijnpunten die we niet mogen onderschatten. Het eerste is de discussie over energieafhankelijkheid of -onafhankelijkheid. Ik kan u garanderen dat, als het in Zuid-Frankrijk hard vriest en er daar een tekort is, de Fransen niet voor onze mooie ogen eventjes de stroom naar ons land zullen doorsturen en zichzelf in de koude zetten. We hebben het probleem van Nederland met de gascentrales, het probleem van de ombouw van molens en van bruinkoolcentrales in Duitsland. Op een bepaald ogenblik – en dat is een beetje spijtig aan de studie van Elia – zouden we de studie moeten doortrekken naar onze buurlanden, waarmee we een transmissielijn hebben, om te zien welke invloed het op ons land heeft als daar iets gebeurt. Dan zou men wel eens kunnen komen tot een ander plaatje. Nu maakt men een studie en zegt men: hetgeen we tekort hebben, gaan we met het buitenland regelen. Ik ben er niet zo zeker van dat dat zomaar lukt. Ik heb bijvoorbeeld een discussie meegemaakt tussen Polen en Hongarije over schaliegas dat men probeerde uit de grond te halen. Die discussie was onhebbelijk. En dan spreken we van een energie-unie.
Het tweede probleem: we kennen ons verbruiksprofiel niet. Als men kijkt op de website van Elia, ziet men een lijn op en af gaan, maar dat is op het transportnetniveau. Met andere woorden: we kennen het eigenlijk niet. De enige methode om het te kennen, is het te vragen aan de verschillende distributienetbeheerders om diezelfde lijn ook op te maken op hun niveau en dat verbruik te gaan optellen. Dan zal men zien dat er een verschil is. Waarom? Elia ziet niet of de windmolens draaien, ziet niet dat er 2200 megawatt zonnepanelen energie opwekken, ziet niet of er een biogasmotor draait enzovoort. Ze kijken louter naar wat er op het net wordt gestoken aan eigen productie en aan productie uit het buitenland. Al de rest weten ze niet. Dat is eigenlijk het meest belangrijke, buiten de samenwerking federaal-regionaal. Men moet de distributienetbeheerders ertoe dwingen om diezelfde grafiek als Elia op te maken en die cijfers moeten we allemaal optellen, zodat we het Vlaams profiel leren kennen.
Minister Tommelein heeft het woord.
U hebt daar zeker een punt. Men bekijkt het op macroniveau, maar men moet het op microniveau bekijken. Men moet kijken vanwaar het allemaal komt en op welke manier het wordt geleverd. Ik ben het daar voor honderd procent mee eens. We gaan dat dan ook doen. We gaan daarover zeer binnenkort met de distributienetbeheerders rond de tafel zitten. Ook op het internationale niveau moeten we lijnen uitzetten. Ik weet dat daar bijvoorbeeld op Beneluxniveau aan wordt gewerkt. We moeten daar als Vlaamse overheid ook in participeren. Ik zal dan ook al onmiddellijk het initiatief nemen. Ik was in juni uitgenodigd op het Beneluxparlement om te komen spreken over de bestrijding van de sociale fraude. Ik ga dat onmiddellijk omturnen en ik ga er spreken over energie. Dan gaan we meteen de toon zetten. Vlaanderen is ook in het Beneluxparlement vertegenwoordigd met een delegatie. Ik kan daar dus ook als Vlaams minister gaan spreken.
We kunnen in de toekomst ook andere samenwerkingsverbanden kneden. We hebben de Nordic Council met de Scandinavische landen, de Baltic States waarmee we contacten kunnen hebben en we hebben uiteraard Duitsland. Dan ontstaat een situatie waarbij we in het noordelijk gedeelte van Europa toch wel afspraken hebben, waarbij we onze energieonafhankelijkheid alleen maar kunnen versterken, en waarmee we heel concrete afspraken kunnen maken en we in geval van uitzonderlijke situaties noodplannen kunnen opstellen. We moeten ook die piste bewandelen. We moeten op het microniveau met de distributienetbeheerders, en op het macroniveau ook buiten de Belgische context denken. We moeten gaan naar een internationale context. En we gaan niet wachten op Europa, want dan kunnen we lang wachten.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Ik ben het er helemaal mee eens. Misschien wil ik uw laatste zin toch wat nuanceren. Op Europees niveau gebeuren met de ontwikkeling van de Europese Energie-unie wel een aantal boeiende dingen die kunnen bijdragen tot de doelstellingen die we hier hebben op lokaal, Vlaams niveau: een sterk decentrale productie en een decentraal net, dat slim kan inspelen op vraag en aanbod, en op internationaal niveau een uitgewerkt gemeenschappelijk mechanisme, een gemeenschappelijke markt en gemeenschappelijke infrastructuur. Daar is heel veel werk aan. Ik ben blij dat u dat open vizier hebt bij het ontwikkelen van uw beleid. Het zal zeker nodig zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.