Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Danen heeft het woord.
Mijn vraag om uitleg gaat ook over zon en werd opgesteld in onverdachte tijden, maar is vandaag actueler dan ooit. Het gaat over de interne opbrengstvoeten (IRR, internal rate of return) die verschillen naargelang de technologie.
SolarPower Europe heeft haar ‘Solar Market Report 2016’ gepubliceerd. Uit de cijfers van dit rapport blijkt dat België het in Europa niet zo goed doet als het op zonne-energie aankomt. In de ranglijst van de jaarlijkse ontwikkeling van de zonne-energiemarkt tuimelt België van de negende naar de elfde plaats. Het rapport stipt de invoering van het prosumententarief in Vlaanderen aan als een van de marktbedreigingen.
Minister, de onrendabeletopberekeningen van niet-residentiële installaties verschillen sterk per gewest, hoewel het om dezelfde technologie gaat binnen eenzelfde geografische context. Welke parameters zorgen ervoor dat de onrendabeletopberekening zo verschillend is in Vlaanderen, Wallonië en Brussel? Zijn er effectief grote verschillen in de waarden van deze parameters of worden de gehanteerde parameters in bepaalde gewesten onder- of overschat? Of wordt er een andere berekeningsmethode gehanteerd?
Hoe gaat u PV-zonnepanelen (photovoltaic) bij particulieren en collectieve PV-installaties stimuleren, in de wetenschap dat de invoering van het prosumententarief duidelijk een sterke rem zet op investeringen in PV bij particulieren? Dat zien we in de ontwikkeling van PV-installaties jaar na jaar. Het zijn telkens vrij lage aantallen.
De interne opbrengstvoeten worden vastgelegd in het energiebesluit. Ze variëren per technologie: voor zon wordt van 5 procent uitgegaan, voor wind van 8 procent en voor – ik mag het woord nu opnieuw uitspreken – biomassa van 12 procent. Hoe verklaart u het grote verschil tussen de verschillende IRR’s? Ik vind dat vreemd, misschien is daar een goede reden voor, maar ik zou het graag van u weten. Zijn deze IRR’s in voldoende mate aangepast aan de huidige markt? Waarom wordt er voor installaties voor de opwekking van energie uit biomassa een hoger IRR gehanteerd dan voor milieuvriendelijkere productiemethodes? Volstaat een IRR van 5 procent voor zonne-energie voor bedrijven? Is het voor hen interessant genoeg om investeringen te doen in grootschalige PV-installaties?
Minister Tommelein heeft het woord.
De steunberekening voor PV-installaties binnen de verschillende gewesten verschilt inderdaad. Er bestaan daarvoor objectieve redenen, ook al gaat het om eenzelfde technologietype. Binnen Vlaanderen wordt een IRR gehanteerd van 5 procent. Voor projecten binnen het Waalse Gewest is deze gelijkgesteld aan 7 procent en voor Brussel wordt een terugverdientijd van zeven jaar nagestreefd. Dit geeft uiteraard telkens een andere uitkomst bij de steunberekening. Bepaalde omgevingsfactoren spelen zeker ook een rol, zoals de stedelijke context voor het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest.
Er zijn al diverse initiatieven aangekondigd voor de stimulering van nieuwe PV-projecten, zoals onder meer de zonnekaart en het charter voor groepsaankopen. Andere initiatieven worden momenteel nog bestudeerd op hun impact en kosteneffectiviteit. Zoals u weet – het is volop in het nieuws, u hebt uw vraag gesteld op 21 april, en de wereld is intussen veranderd – gaan wij inzetten op de verdere ontwikkeling van zonne- en windenergieprojecten naast warmte en diepe geothermie in Vlaanderen. We hebben een verdere ontplooiing van deze technologievormen absoluut nodig als Vlaanderen de doelstelling inzake hernieuwbare energie wil halen.
De IRR voor de verschillende projectcategorieën werd door de vorige Vlaamse Regering vastgelegd. Daarbij werd rekening gehouden met de verschillende risico’s van diverse types investeringen. Zo is het logisch dat een investering in een technologie met biomassakosten op zich risicovoller is dan een investering waarbij de evolutie van dergelijke brandstofkosten geen rol speelt. Daar komt nog bij dat de bandingfactoren van zon en wind jaarlijks worden geactualiseerd aan de hand van de elektriciteitsprijs. Dat geldt niet voor de andere categorieën. Een gedeelte van de onzekerheid verbonden aan de uitvoering van de investering en de evolutie van marktprijzen wordt zo voor deze technologievormen gecompenseerd.
Of een IRR van 5 procent voor bedrijven voldoende is om te investeren in zonnepanelen, kan men inderdaad betwijfelen. Ik wil dit verder onderzoeken en bespreken in het kader van bijkomende acties om de ontwikkeling van zonne-energie te versnellen.
De heer Danen heeft het woord.
Ik dank u voor het korte maar duidelijke antwoord. Ik pleit er niet per se voor om de IRR te verhogen, maar ik wil wel dat die zo hoog is dat ervoor wordt gezorgd dat er daadwerkelijk wordt geïnvesteerd in zonne- en windenergie. Wat de biomassa-energiewinning betreft, kan ik u enigszins begrijpen, want de bandingfactor werd inderdaad bij voorbaat en voor de volledige periode vastgelegd, met het risico dat daaraan is verbonden. Maar de risico’s voor zonne- en windenergie lijken me van dezelfde omvang te zijn. Dat is zeker het geval, want ze worden om het half jaar herberekend. Ik vraag u dus om goed te onderzoeken of de opbrengstvoeten zullen volstaan om voldoende investeringen te genereren.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Ik begrijp de mensen van Groen niet helemaal. Vorige week hebt u in de plenaire vergadering nog kritiek geleverd op de dure energie. U stelde dat de energieheffing moet worden afgeschaft. Beseft u wel wat u vraagt? (Opmerkingen van Johan Danen)
Mag ik uitspreken? U wilt de IRR voor zonne-energie optrekken van 5 naar 8 procent. (Opmerkingen van Johan Danen)
Dat hebt u wel gezegd. Wel, als u de IRR wilt optrekken voor de bedrijven die de panelen op hun dak willen plaatsen, dan moet u de steun optrekken. Maar dan moet u later niet komen klagen dat de elektriciteitsprijzen zijn gestegen. U moet dat goed beseffen. Ook de heer Bothuyne heeft dat al benadrukt. We moeten de exploitatie en de investeringen ondersteunen, maar we moeten ook de prijzen in de hand houden. Als u dan toch iets wilt ondernemen, dan heb ik een heel ander voorstel. Waarom zou men de duurtijd van de Vlaamse energielening voor kmo’s niet optrekken van vijf naar acht jaar? Dat zal ervoor zorgen dat de kmo’s niet verplicht worden om hun kredietlijn bij de banken uit te putten, zonder dat we het risico lopen dat de elektriciteitsprijzen stijgen.
Minister Tommelein heeft het woord.
Ik heb geen studie nodig om te weten hoe het zit met de rendabiliteit van windenergiewinning. Het is evident dat de rendabiliteit van windmolens aan de kust groter is dan die van molens die in Limburg staan. We mogen dus geen appelen met peren vergelijken. Het voorstel om de duurtijd van leningen voor kleine kmo’s te bekijken, moeten we eens bekijken. Dat kan een belangrijk punt zijn. In het energieplan moeten we alle elementen integreren. Maar één zaak is duidelijk: we zullen niet vervallen in een toestand van oversubsidiëring. Sta me toe daarover duidelijk te zijn: ik wil de doelstellingen halen zonder dat het geld door deuren en vensters wordt buitengegooid.
De heer Danen heeft het woord.
Minister, op dat punt zijn we bondgenoten. Mijn vraag was een zuivere vraag om uitleg. Ik wou gewoon weten hoe het komt dat de interne opbrengstvoeten verschillen. Ik hou er niet van dat men me woorden in de mond legt die ik helemaal niet heb uitgesproken. Ik pleit er niet voor om wat dan ook op te trekken. Ik wil alleen maar dat er in Vlaanderen capaciteit voor zonne- en windenergiewinning bij komt, op een kostenefficiënte manier. Het klopt dat ik maanden heb gestreden tegen de energieheffing; daarom zou het echt absurd zijn als ik nu zou pleiten voor een oversubsidiëring. Ik wil daarover geen enkele onduidelijkheid laten bestaan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.