Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer De Gucht heeft het woord.
Minister, de afgelopen weken zijn er verschillende discussies geweest over de oprichting van een binnenlandse islamopleiding. Die is nodig om imams op te leiden die bekend zijn met onze normen en waarden en onze taal kennen en om de opleiding van islamleerkrachten en -consulenten te professionaliseren. Directe aanleidingen voor de discussies waren de oprichting van het islaminternaat in Houthalen en de problematiek van de bekwaamheidsbewijzen bij islamleerkrachten.
Tijdens de plenaire vergadering van 27 april benadrukte u dat u deze bezorgdheden deelt en gaf u aan dat er overlegmomenten gepland staan met de Moslimexecutieve: één op 28 april met onder andere overleg over de bekwaamheidsbewijzen en de uitbreiding van het aanbod aan opleidingen voor islamleerkrachten en vervolgens één op 15 mei waarop de Moslimexecutieve een actieplan zou voorleggen. Tot slot stuurde imam Brahim Laytouss op 10 mei een brief door naar de leden van de onderwijscommissie en de minister. Daarin kaart hij enkele problemen aan en doet hij voorstellen om te komen tot een verbetering van de islamlessen.
Kunt u toelichting geven bij het actieplan van de Moslimexecutieve en de overlegmomenten van 27 april en 15 mei met aandacht voor de volgende vragen? Hoe zal het probleem van de bekwaamheidsbewijzen op korte termijn worden aangepakt? Hoe wil de Moslimexecutieve op lange termijn het probleem van de bekwaamheidsbewijzen van de islamleerkrachten aanpakken? Zijn zij bereid om er nauwer op toe te zien en te stimuleren dat islamleerkrachten een van de bestaande trajecten aan de universiteiten van Leuven of Antwerpen of aan de Arteveldehogeschool volgen?
Is de Moslimexecutieve bereid om mee de schouders te zetten onder een binnenlandse imamopleiding? Zijn zij bereid om in de eerste plaats steeds imams aan te duiden die in ons land opgegroeid zijn en onze waarden, normen en taal kennen? Wat zijn de geplande toekomstige initiatieven? Hebt u overlegmomenten met de verschillende universiteiten en hogescholen, in het bijzonder de KU Leuven, de UAntwerpen en de Arteveldehogeschool, om in te zetten op een academische opleiding met aandacht voor de islam? Hebt u initiatieven gepland om de Moslimexecutieve en onze universiteiten en hogescholen, in het bijzonder de KU Leuven, de UAntwerpen en de Arteveldehogeschool, met elkaar in contact te brengen en zo een samenwerking op poten te zetten? Wat is uw standpunt met betrekking tot de voorstellen van imam Brahim Laytouss? Bent u het eens dat er een evaluatie moet komen van het Centrum Islamonderwijs (CIO) en het inspectieteam? Bent u van oordeel dat er een nieuwe structuur moet komen waarbij de belangenvermenging tussen de leden van het CIO en het inspectieteam onmogelijk wordt gemaakt? Kan er in extra begeleiding worden voorzien voor islamleerkrachten? Is de Moslimexecutieve daartoe bereid? Kunt u haar hierin ondersteunen? Kan het inspectieteam worden versterkt met werkgroepen? Is de Moslimexecutieve daartoe bereid? Kunt u haar hierin ondersteunen?
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer De Gucht, uw vraag is ongelooflijk goed getimed. In de plenaire vergadering van een paar weken geleden heb ik gezegd dat mijn kabinet op 15 mei de Moslimexecutieve zou zien. Dan moest ze een actieplan bij hebben om een aantal zaken te bekijken naar aanleiding van vragen die worden gesteld door parlementsleden over de vereiste bekwaamheidsbewijzen bij leerkrachten.
De Executieve van de Moslims van België (EMB) is bij mij geweest met een ontwerp-actieplan ten behoeve van de kwaliteit van het islamonderwijs. Het is de bedoeling dat er op vijf speerpunten wordt ingezet om de kwaliteit van het islamonderwijs te verbeteren.
Ten eerste moet het lesmateriaal geactualiseerd worden. Ten tweede moet er een ruimer aanbod komen van opleidingen tot islamleerkracht in de Vlaamse hogescholen, universiteiten en centra voor volwassenenonderwijs (CVO’s). Ten derde moet de lijst van bekwaamheidsbewijzen worden geactualiseerd. Ten vierde moet de inspectie worden versterkt. En tot slot moet het Centrum voor Islamonderwijs (CIO) hervormd worden.
De Executieve van Moslims van België (EMB) zal samen met de opleidingsaanbieders van een opleiding islam aan onze hogescholen en universiteiten bekijken welke van deze opleidingen tot het vereiste bekwaamheidsbewijs kunnen leiden. Als minister van Onderwijs zal ik dit overleg faciliteren. Een eerste vergadering zal plaatsvinden op 27 mei op mijn kabinet. Mijn administratie zal dit proces mee ondersteunen. Ik doe dat omdat ik bezorgd ben over de kwaliteit van de opleiding. Als we willen dat die lijst er snel komt, dan lijkt het me van belang dat we snel de opleidingen kunnen oplijsten.
De EMB bekijkt ook hoe ze meer CVO's die een specifieke lerarenopleiding bieden, in de toekomst kan erkennen in functie van de bekwaamheidsbewijzen.
Over het actieplan zelf zitten we opnieuw samen op 20 mei. Het actieplan is een aanzet, maar het was zeker niet voldragen. We zullen het dan ook punt per punt bekijken. De vraag om de inspectie te versterken, is gerechtvaardigd, maar ik wil natuurlijk ook de engagementen zien die zullen worden aangegaan om de godsdienst- of levensbeschouwelijke lessen die ze kunnen geven, te versterken. Ik hoop op 20 mei een meer uitgediepte versie te kunnen krijgen.
Het onderwerp van de imamopleiding behoort niet tot de scope van het actieplan omdat het actieplan focust op de kwaliteit van het islamonderwijs in Vlaanderen. De bevoegdheid om te bepalen welke burgerlijke en theologische opleiding de bedienaars van de eredienst in het algemeen, en meer specifiek de imams moeten volgen, ligt echter bij de erkende instantie. In het geval van de imamopleiding is dat de Moslimexecutieve. Samen met hen bekijken we de lopende initiatieven inzake professionalisering van imams in opleiding, islamconsulenten en islamleerkrachten in Leuven en Antwerpen. Die professionaliseringstrajecten van imams gaan over taal, cultuur en waarden, en zijn dus geen imamopleidingen.
Er zal ook nog overleg volgen met een afvaardiging van de EMB over die professionaliseringstrajecten. Vanuit het beleidsdomein Onderwijs kunnen wij op vraag van de erkende instantie ondersteuning bieden bij de opleiding. Ik moedig de hogescholen en universiteiten daarom ook aan om met de erkende instanties te overleggen hoe hun opleidingen kunnen bijdragen tot de opleiding van bedienaars van de eredienst, zowel op theologisch als op burgerlijk vlak. Het initiatiefrecht ligt dus bij de eredienst zelf.
Wat de opleiding van islamleerkrachten betreft, hebben meerdere hogescholen een opleidingsaanbod, zoals de Erasmushogeschool Brussel, UCLL in Limburg en de Thomas More Hogeschool. Andere geven aan een opleidingsaanbod te willen organiseren, zoals de Arteveldehogeschool in Gent.
Op 27 mei is er een overleg tussen de Executieve van de Moslims van België en de lerarenopleidingen die islamonderwijs organiseren of wensen te organiseren. Doel hiervan is het versterken van de samenwerking tussen alle partners.
Wat betreft de initiatieven aan de KU Leuven en de Associatie van Universiteiten en Hogescholen in Antwerpen (AUHA) waarnaar u verwijst, gaat het niet specifiek over lerarenopleidingen. Het initiatief aan de KU Leuven focust op een basisopleiding islamitische theologie.
Het initiatief van AUHA in samenwerking met Jisr Al Amana focust op een burgerlijke en theologische nascholing van imams en islamconsulenten. De opleiding is zeker in Antwerpen niet echt succesvol, men wil daar wel nieuw leven in blazen en dat is ook de reden waarom men dat samen gaat bekijken.
Die initiatieven staan los van de opleidingen tot leraar zelf waar ik net naar verwees, maar de twee opleidingen waaraan u refereert, moeten sowieso worden geëvalueerd en zijn hier ook in het verleden al aan bod gekomen.
De heer Laytouss is zelf islamleerkracht. Ik sluit me bij hem aan dat een kwaliteitsvol onderwijs een absolute prioriteit is. Wat het levensbeschouwelijk onderwijs betreft, is de erkende instantie van de levensbeschouwelijke vakken verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs. De nieuwe voorzitter van de EMB gaf duidelijk aan actief te willen werken aan de kwaliteit van het islamonderwijs. Het uitwerken van de acties ter versterking hiervan zijn daar een concreet gevolg van.
De vijf speerpunten waarop de EMB wil inzetten, komen overeen met de bezorgdheden van de heer Laytouss. In mijn antwoord aan hem heb ik hem aangeraden om zijn bezorgdheden te delen met de EMB zodat men daar bij de verdere uitrol van het actieplan rekening mee kan houden.
De heer De Gucht heeft het woord.
Ik zal daarover inderdaad spontaan een opvolgingsvraag stellen. Minister, het is goed dat de Moslimexecutieve verschillende actiepunten heeft. U mag mij gerust tegenspreken, maar ik heb de indruk dat ze ons een beetje naar de mond praten en zeggen wat we graag zouden willen dat er in de realiteit gebeurt, maar dat dat niet noodzakelijk overeenkomt wat er effectief in de realiteit gebeurt. De vraag is op welke manier we daarmee moeten omgaan.
U hebt het over de professionalisering van islamleerkrachten en -consulenten. De eerste vraag die dan bij mij opkomt, is wat het bereik is van die professionalisering. Hoeveel mensen worden ermee bereikt? Ik neem aan dat u in dat verband niet meteen over cijfers beschikt, maar het zou mij wel interesseren om te weten hoeveel mensen we daadwerkelijk daartoe kunnen bewegen. Ik hoop dat het over een groot percentage gaat, maar ik vrees dat eerder het omgekeerde het geval zal zijn.
We hebben heel wat moeilijkheden gekend met de Moslimexecutieve sinds de oprichting ervan. Ik ben mij er terdege van bewust dat het niet de overheid is die een imamopleiding moet organiseren. Maar wordt het geen tijd om eens te bekijken met welke krachten binnen de islam in België en in Vlaanderen, die een moderne visie hanteren op onze samenleving, die de taal kennen en bij voorkeur hier zijn opgegroeid, we aan tafel kunnen zitten om iets – al weze het klein in het begin – uit te rollen in de toekomst?
Anders vrees ik dat we in rondjes blijven draaien en dat het nooit van de grond komt. De vraag van Nederland om samen zo’n opleiding te starten, heeft Diyanet afgewezen omdat men overtuigd is dat dat enkel kan als het in Turkije plaatsvindt. Diyanet kunnen we niet echt als een organisatie beschouwen die op elk moment op de juiste manier politiek en religie van elkaar scheidt. Is het niet interessant om na te gaan welke alternatieven er zijn, om met de progressieve krachten van een religie samen een plan proberen uit te bouwen? Ik besef dat dit bij sommigen overkomt als naïef, maar er moet wel iets gebeuren. Als we wachten op het grote plan, komt dat er misschien nooit, of in elk geval te traag. Ik kijk uit naar het verloop van de zaken die u hebt aangehaald en hoe u dat gaat uitrollen. Wat is de tijdspanne voor de uitrol van die voorgestelde zaken? Kunnen we aan de ontmoetingsmomenten op 20 en 27 mei iets koppelen? Zo kunnen we daar binnen afzienbare tijd een antwoord op bieden.
De heer Daniëls heeft het woord.
Uit het antwoord op de vraag van mevrouw Sminate over het aantal islamleerkrachten met een vereist, voldoende geacht of ander bekwaamheidsbewijs, bleek dat slechts 16 procent een vereist bekwaamheidsbewijs heeft. Dat is een pijnlijke vaststelling.
Minister, de vijf speerpunten die u aanhaalt, zijn belangrijk. Maar we moeten niet talmen. Ik maak me ernstig zorgen over het aantal leerkrachten met andere bekwaamheidsbewijzen inzake de kennis van het Nederlands. In welke mate vinden de lessen islam effectief in het Nederlands plaats? Er zijn zeer weinig inspecteurs en er zijn veel lessen, maar hoe weten we of die lessen in het Nederlands gebeuren? Zijn die andere bekwaamheidsbewijzen voldoende om de lessen überhaupt in het Nederlands te geven?
Minister, in de commissievergadering van 19 maart 2015 zei u dat u uitzoekt hoeveel mensen naar de professionalisering voor imams, islamleerkrachten en islamconsulenten gaan. Hebt u daar cijfers over?
Ik heb die cijfers al gegeven.
Misschien kunt u die dan bij het verslag voegen. We hebben een theologische islamopleiding, we hebben de opleiding van islamleerkrachten, maar de imamopleiding an sich is nog een hangende kwestie. In de vorige legislatuur hebben we gediscussieerd over wie dat wil geven. Iedereen vond het nodig, maar geen enkele instelling voelde zich geroepen om het te doen. Dat moeten we actief vooropstellen.
Minister, de inspecteurs van de levensbeschouwelijke vakken moeten het naleven van de taalwetgeving niet controleren. Kunt u daar andere inspecteurs of verificateurs op zetten die nagaan wat daar gebeurt? De inspecteurs controleren de inhoud van de levensbeschouwelijke vakken, maar de onderwijs- en bestuurstaal van een school zijn een ander issue, dat kan worden bekeken door de onderwijsinspectie. Dat is iets anders dan de inhoud van het levensbeschouwelijke vak.
Laatst heb ik gesproken met islamleerkrachten die heel goed Nederlands praten. Dat was geen probleem. Zij hadden het over een ander probleem. Ze zeiden dat de Moslimexecutieve gestoeld is op de soennitische leer. Er zijn twee grote groepen, de soennieten en de sjiieten.
Die islamleerkrachten gaven aan dat, wanneer ze in een klas komen te staan met vooral sjiitische leerlingen, ze vaak merken dat die leerlingen zich helemaal niet aangesproken voelen door de boodschap die de leerkrachten brengen, op de manier waarop zij de lessen inrichten en met de inhoud die ze daaraan geven. Er zijn toch enkele elementaire verschillen, waardoor, ondanks het feit dat ze op school islamgodsdienst krijgen, en ondanks het feit dat we er ruimte, tijd, moeite en financiën insteken om zo’n lessen te geven, er toch nog een heel deel van de kinderen op hun honger blijven omdat de materie eigenlijk niet accordeert met de leer die zij belijden. Ik wou eigenlijk vragen of het mogelijk is om bij de Moslimexecutieve te benadrukken dat de opleiding die ingericht wordt, toch breed genoeg is voor de leerkrachten, zodat zij de twee groepen van leerlingen, soennieten en sjiieten, voldoende kunnen aanspreken en zodat de lessen inhoudelijk voldoende op hen gericht zijn.
De heer De Ro heeft het woord.
Bij wat de heer Daniëls daarnet zei, moet ik toch wel opmerken dat, als er zich op het terrein een probleem zou voordoen met de onderwijstaal van leerkrachten levensbeschouwelijke vakken of met de onderwijstaal van andere leerkrachten, het in eerste instantie de directie en de inrichtende macht zijn die moeten ingrijpen. Als inrichtende macht hebben we al van verschillende leerkrachten levensbeschouwelijke vakken hun contract niet verlengd.
Minister, het is goed om in overleg met de drie officiële netten die levensbeschouwing inrichten, informatie te geven over wat je kunt doen als inrichtende macht, en zeker als kleine inrichtende macht of als nieuwe directie die niet zo goed op de hoogte is. Als directeur kun je bijvoorbeeld die les bijwonen, je kunt bij onregelmatigheden ingrijpen, en bepaalde vragen van leerkrachten levensbeschouwing moeten niet gehonoreerd worden. Er zijn verschillende mensen van levensbeschouwelijke vakken, niet uitsluitend van islam, die bijvoorbeeld een gebedsruimte of bepaalde aanpassingen aan de infrastructuur vragen. Neen, het officieel onderwijs moet op vraag van ouders de erkende godsdiensten aanbieden als lessen levensbeschouwelijke vakken, maar dat is geen vrijgeleide voor een aantal zaken waar ik collega’s vragen over hoor stellen of die ik op het terrein zie. We moeten een oproep doen aan de lokale inrichtende machten en directies om op dat punt op hun strepen te staan.
Ik wil ook nog onderstrepen dat er van de leerkrachten levensbeschouwing, die misschien niet alle diploma’s halen die zouden moeten behaald zijn, maar wel de erkenning van hun inrichtende macht krijgen voor het levensbeschouwelijke aspect, er ook heel veel zijn die goed werk leveren. Rond de zaken van radicalisering ben ik gelukkig dat we op het terrein een aantal zeer goede islamleerkrachten hebben die hun nek ver uitsteken, die in contact staan met andere leerkrachten, met de ouders en met de leerlingen, om te vermijden dat het misloopt.
Als we vinden dat er veel meer leerkrachten moeten geschoold zijn om levensbeschouwelijke vakken te kunnen geven, moeten we eens kijken naar wat er op het terrein gebeurt. Als ik goed ben ingelicht, heeft een katholieke hogeschool met de Raad voor Inspectie & Begeleiding niet-confessionele Zedenleer (RIBZ) een overeenkomst bereikt, in Limburg denk ik, om een module zedenleer aan te bieden. Omgekeerd heeft een publieke hogeschool met bisschoppen afgesproken om een module rooms-katholieke godsdienst aan te bieden aan hun leerkrachten in lerarenopleiding. Die evolutie is bezig op het terrein. Dat moet misschien op meerdere plaatsen worden aangeboden, zodat alle jongeren die de ambitie hebben om levensbeschouwelijke vakken te geven, zolang ze worden ingericht, dat op een goede manier kunnen doen.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik ben ook wel blij met de laatste opmerking van de heer de Ro. We moeten natuurlijk oppassen dat onze grote bezorgdheid voor de kwaliteit van de lessen levensbeschouwing die door onze moslimleerkrachten worden gegeven, niet het goede dat op het terrein wordt gedaan helemaal onderuit haalt. Ik zou toch alles wat we hier zeggen daarin willen inpassen.
Als ik zo vrij mag zijn, ik heb gezien dat de voorbije tientallen jaren waarin de regeling bestaat, er nooit enige inspanning is gebeurd om daar vanuit de overheid ten gronde en actief in samen te werken. Ik begrijp de opmerking van de heer de Gucht over dat we samenzitten. Het is wel de allereerste keer dat we iets op papier hebben gekregen. Het zijn concrete engagementen die verder moeten worden uitgewerkt. Maar we zijn toch zover geraakt om concrete zaken op papier te krijgen en afspraken te kunnen maken om ervoor te zorgen dat de leerkrachten hun dingen kunnen doen, maar dat de kwaliteit wordt gegarandeerd. Mijnheer Daniëls, inderdaad, het taalgebruik is daar een onderdeel van. Dat gaat van het taalgebruik door de inspecteurs zelf, want we hebben nog inspecteurs gehad die de Nederlandse taal niet machtig waren. Mijnheer De Gucht, dat was vroeger ook niet nodig. Ondertussen is dat nodig. Men moet de Nederlandse taal machtig zijn. Wat collega De Ro zegt, is juist. Als een leerkracht levensbeschouwing de Nederlandse taal niet machtig is en geen Nederlands spreekt in de klas, mag ook de directie optreden. Nederlands is de voertaal. Onze gewone inspecteurs mogen daartegen optreden. Iedereen mag daartegen optreden, ook de collega’s en de directeur. De voertaal in het onderwijs in Vlaanderen, ook bij de levensbeschouwelijke vakken, is het Nederlands en geen andere taal. We hebben het daar al vaak over gehad. Ik vind dat cruciaal.
Collega’s, ik meen mij te herinneren dat ik ooit al eens de cijfers met betrekking tot de bijscholingen heb gegeven. Dat zijn geen succesvolle cijfers. De bijscholingsopleidingen zijn niet immens populair. Daarom is het belangrijk dat we op meer plaatsen vorming krijgen en dat we ook in de lerarenopleiding zelf, zoals de hogescholen nu gaan doen, proberen meer jongeren in een lerarentraject te laten stappen. Dan heb je ook een betere garantie dat ze helemaal ingebed zijn in hoe wij het aanpakken.
Collega’s, dit wordt vervolgd. Mijnheer De Gucht, wat wij nu doen, is zeker geen praatbarak. Wij proberen tot heel concrete engagementen te komen. Ik meen het echt wel ernstig. Met betrekking tot de imamopleiding zit ik binnenkort samen met minister Koen Geens, die bevoegd is voor de erkenningen. We zouden daar tot afspraken moeten kunnen komen want dat zou natuurlijk het beste zijn: dat er een eigen imamopleiding zou komen in Vlaanderen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.