Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, ik heb een vraag over een niet onbelangrijk thema.
Op 29 april, dat is ondertussen bijna veertien dagen geleden, hebben studenten en docenten op het Martelarenplein actie gevoerd en de Vlaamse Regering een beetje op het matje geroepen over de financiering van de hogescholen. Ze doen dit naar aanleiding van een daling van het budget dat zij naar voren schuiven. Volgens de website wantwijzijnhetwaard.be steeg het aantal studenten, volgens hun berekening, de voorbije zeven jaar met 33 procent en verminderden de middelen per student, volgens hun berekening, met 25 procent. Ze zeggen daarbij dat er van hogescholen een aantal bijkomende taken worden verwacht, zoals internationalisering en een gelijkekansenbeleid. Dat zorgt voor een toenemende werkdruk bij het personeel van de hogescholen, waardoor er nu aan de alarmbel wordt getrokken.
Voor een parlementslid is het lastig dat er hier en daar nog andere cijfers over het budget per student in het hoger onderwijs circuleren. Het is dus voor ons niet echt duidelijk welke cijfers nu al dan niet juist zijn.
Uit de evaluatie van de financiering van het hoger onderwijs van april 2015 komen nog andere cijfers naar voren. Die cijfers gelden niet per student, maar betreffen het aantal opgenomen studiepunten. Collega’s, ik trap voor iedereen die dit thema van nabij volgt een open deur in wanneer ik zeg dat studenten zeven jaar geleden meer studiepunten opnamen dan vandaag. Een student die 60 studiepunten opneemt versus een student die gemiddeld 54 studiepunten opneemt, dat is wel een verschil van 10 procent. Ik stel vast dat het bedrag per opgenomen studiepunt voor alle financierbare opleidingen en contracten voor de hogescholen van 89,21 euro in 2011 gestegen is naar 94,01 euro in 2014. Voor de volledigheid verwijs ik naar pagina 59 van die evaluatie. Deze cijfers geven dus een iets ander beeld dan het globale werkingsbudget delen door het aantal studenten.
Minister, voor de goede gang van zaken en het goede debat luidt mijn eerste vraag: kloppen de cijfers van de actiegroep dat het budget per student significant is gedaald, als u daarbij rekening houdt met het aantal opgenomen studiepunten per student?
Het hoger onderwijs, dat zijn de hogescholen en de universiteiten. Ik stel vast dat de universiteiten zeer stil zijn in dit debat. Ik stel bovendien ook vast dat dit aanleiding heeft gegeven tot serieuze spanningen binnen de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS), tussen de hogescholen en de universiteiten. Ziet u binnen de enveloppe van het hoger onderwijs mogelijkheden tot heroriëntering van de middelen? Ik heb al begrepen dat u op uw kabinet niet hier en daar nog een zak met nog niet uitgegeven extra middelen hebt gevonden.
Hoe ziet u de rol van de associaties in dit verhaal? Die hogescholen behoren tot associaties.
Zullen of kunnen de hogescholen door de stijging van het inschrijvingsgeld niet over extra middelen beschikken? Als u mijn eerste vraag over het budget per student en per opgenomen studiepunt samenneemt met mijn laatste vraag over het inschrijvingsgeld, welk beeld kunt u dan naar voren schuiven met betrekking tot de al dan niet daling en de omvang van de daling van de financiële middelen?
Minister Crevits heeft het woord.
Dank u, collega’s, het is inderdaad een belangrijke thematiek. Ik heb veertien dagen geleden in de gietende regen de actie van de hogescholen bijgewoond. Zij vroegen mij om toch ook even langs te komen. Het is misschien het moment om een aantal dingen wat duidelijker te stellen. Het is juist dat er wat spanning is binnen de VVS. We hadden het er vanochtend al eens over.
Ik was wat verrast door de actie. Een aantal weken of minder voor de actie had ik op mijn kabinet een vergadering samen met de rectoren en de hogescholen in het kader van de Vlaamse Universiteiten en Hogescholen Raad (VLUHR). Toen is de afspraak gemaakt om vooral samen acties te ondernemen. Ik was dus wel wat verrast dat de hogescholen plots met een eigen actie kwamen. Maar goed, ik begrijp de bezorgdheden. Iedereen moet zijn eigen zaken kunnen regelen.
Ik geef eerst wat duiding over het financieringssysteem. Het financieringssysteem van het hoger onderwijs werkt op basis van financieringspunten. Die financieringspunten komen tot stand op een heel welbepaalde manier, die ik zelf niet heb uitgevonden. Die manier bestaat al ettelijke jaren. Hoe zit dat in elkaar? De input is het aantal studiepunten dat studenten opnemen. De heer Daniëls heeft daar al naar verwezen. De output is het aantal studiepunten dat ze behalen. Het houdt ook rekening met het feit of de studenten een diploma behalen. Verder worden er ook gewichten toegekend voor bepaalde categorieën studenten: beursstudenten, studenten met een functiebeperking en werkstudenten wegen een beetje meer. Er worden ook verschillende gewichten gegeven aan de verschillende studiegebieden. Dat zijn de onderwijsbelastingseenheden (OBE’s). Het ene studiegebied weegt dus zwaarder door dan het andere.
Men houdt ook rekening met het feit of het gaat om financierbare studenten, met leerkrediet, in financierbare opleidingen, dus niet in de meeste master-na-masteropleidingen en slechts half in de bachelor-na-bacheloropleidingen.
Collega’s, als ik daarover eerlijk mijn gedacht mag zeggen: het is een enorm complexe formule. Zij die zeggen dat je een eenvoudige rekensom kunt maken en een bedrag per student kunt berekenen, zijn wonderen. Als ik zie met welke parameters men allemaal rekening moet houden, dan zie je meteen dat het veel complexer is dan gewoon het aantal studenten gedeeld door het budget. Daarom komt een dergelijk bedrag ook al jaren niet meer voor in het statistisch jaarboek. Die formule is zo complex omdat, ten eerste, het hoger onderwijs geen openeindefinanciering kent – niet vandaag en ook niet in de vorige legislatuur – en, ten tweede, de flexibilisering vereist dat je niet zomaar per hoofd gaat financieren, maar rekening houdt met wat studenten opnemen en met wat ze behalen. Het is heel belangrijk om dat te onderstrepen. Het is geen financiering per hoofd, maar een financiering die ook rekening houdt met output.
De actie #wijzijnhetwaard maakt toch zo’n berekening. Ik vind het eigenlijk wel begrijpelijk dat ze zo’n berekening maken omwille van het punt dat ze willen maken. Als je een punt wil maken en je moet dat doen aan de hand van de manier waarop dat systeem in elkaar zit, kun je dat punt moeilijk maken.
Hoe werken zij? Ze doen dat door het bedrag van de effectieve werkingsuitkering te delen door het aantal studenten. Maar ook zij worstelen met hun eigen berekening. Op de website spreekt men bijvoorbeeld van een daling in algemene termen met 25 procent. Maar als je dan de fiche op diezelfde website neemt, zie je dat het wordt uitgedrukt in koppen. Daar gaat het dan om een daling van 21 procent. Als je het uitdrukt in voltijdsequivalenten (vte’s), studenten die 60 studiepunten opnemen, heb je een daling van 16 procent. In hun eigen berekeningen zie je dus ook dat het niet zo evident is.
Collega’s, afhankelijk van de berekeningswijze kom je dus tot andere resultaten. In de evaluatie van het Financieringsdecreet waarnaar u verwijst, mijnheer Daniëls, namelijk de tabel op bladzijde 59, zijn de zuivere werkingsuitkeringen gedeeld door het aantal opgenomen studiepunten van studenten in financierbare opleidingen en financierbare contracten. Dat zijn de diploma- en creditcontracten. Dat is nog een andere manier.
Telkens worden hier enkel de effectieve werkingsuitkeringen meegenomen, maar die vertegenwoordigen slechts 1,4 miljard euro van de in totaal bijna 1,7 miljard euro die het beleidsdomein Onderwijs jaarlijks investeert in het hoger onderwijs. Middelen buiten de enveloppe blijven daarbij buiten beschouwing, bijvoorbeeld middelen voor projectmatig wetenschappelijk onderzoek (PWO), academiseringsmiddelen (AOM’s), de Brusselmiddelen, de stuvo-middelen (studentenvoorzieningen) – waarin ik, als jullie dat goedkeuren, nog extra wil investeren – en de investeringsmiddelen. Je moet je telkens de vraag stellen of je die bedragen eigenlijk wel kunt delen door het aantal studenten.
Als je dat dan toch doet, dan vind ik het vrij logisch dat je alle middelen vanuit het beleidsdomein Onderwijs deelt door het totaal van alle inschrijvingen en inderdaad abstractie maakt van elke nuance. Dan kom je met een totale investering van 1,7 miljard euro en zo’n 235.000 inschrijvingen nu al aan een bedrag van 7200 euro per inschrijving. Maar dat is dan weer het gemiddelde over alle hogescholen en universiteiten samen. Daar knelt natuurlijk ook een schoentje. Je zou het budget ook eens kunnen delen door het aantal diploma’s. Dat is heel interessant. Dan stel je met zo’n 55.000 diploma’s per jaar vast dat Vlaanderen daarin gemiddeld ongeveer 30.000 euro investeert, opnieuw gemiddeld voor hogescholen en universiteiten, bachelors en masters samen. Dat zijn bedragen waarover we ons zeker niet hoeven te schamen.
Ik heb nu heel wat uitleg gegeven over de manier van berekenen en daarbij alle mogelijke kanttekeningen geplaatst, omdat ik het relevant vond om dat te doen. Nu kom ik tot het punt dat de hogescholen willen maken.
De eerste vraag was of het budget per student de afgelopen jaren is gedaald. Mijnheer Daniëls, u hebt het al opgemerkt: het is zo dat het totale budget voor het hoger onderwijs ieder jaar stijgt. De effectieve werkingsuitkeringen bedroegen in 2008 1,2 miljard euro en nu 1,4 miljard euro. Ook de bedragen buiten de enveloppe nemen toe, bijvoorbeeld door de groeipaden, maar een evolutie is moeilijker te berekenen omdat bepaalde deelbudgetten ook van beleidsdomein zijn gewisseld. Het praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek (PWO), bijvoorbeeld, zat vroeger bij Economie en nu bij Onderwijs. Ik benadruk dat zelfs tijdens de afgelopen twee jaren, in budgettair moeilijke tijden, het totaalbudget licht is blijven toenemen. De maatregelen die werden genomen, betroffen altijd ingrepen op de groeimechanismen in het systeem, bijvoorbeeld op de kliks en de groeipaden, maar niet op de basis zelf.
Het budget stijgt dus jaarlijks, maar, en dat is het punt dat de hogescholen willen maken, het aantal inschrijvingen stijgt sneller. In om het even welke berekening daalt het gemiddelde bedrag per student. Daar hebben ze dus zeker een punt. Je kunt dan discussiëren over de mate waarin het daalt – 25 procent, 21 procent, 16 procent –, maar het is een realiteit. Ik kan het zonlicht ook niet ontkennen. Ook gezien de explosie van het aantal hogeschoolstudenten dalen de budgetten per student, hoe je dat ook berekent.
Nu, dat is ook niet verwonderlijk. Ik wil daar ook wat duiding bij geven. De financiering van het hoger onderwijs is geen openendfinanciering, in tegenstelling tot die van het leerplichtonderwijs: iedere toename van studentenaantallen wordt slechts vertraagd en gedeeltelijk door het budget gevolgd. Dat is eigen aan het kliksysteem en dat zit ingebakken in het financieringsmechanisme sinds het ontstaan ervan in 2008. Ik wil daarbij toch ook wel opmerken dat vóór 2008 de financiering van het hoger onderwijs een gesloten enveloppe was. Er bestond zelfs geen kliksysteem. Dat systeem is er gekomen in 2008. (Opmerkingen van Tine Soens)
Inderdaad, mevrouw Soens.
Ik wil daarmee de bezorgdheid van de hogescholen niet wegwuiven. Ik heb dat al gezegd. Ze willen een punt maken en je kunt discussiëren over de manier waarop, maar ze hebben een punt. De grafieken in de evaluatie van het Financieringsdecreet zijn bovendien ook glashelder. Mevrouw Soens, dat kliksysteem is inderdaad ingevoerd door een socialist, zoals u net hebt gezegd. Dat systeem is echter pas in 2012 in werking getreden, zodat het bedrag per student tot 2012 gewoon in vrije val was. Sindsdien is de achtervolging ingezet, maar die gaat traag, wat ook eigen is aan een kliksysteem. Noch mijn voorgangers, noch ikzelf hebben tot nu de mogelijkheid gehad om die achtervolging te versnellen. Dat kliksysteem was op zich al een verworvenheid ten opzichte van een systeem waarbij de enveloppe volledig gesloten was en dus geen groei toeliet, maar de situatie is er zeker niet eenvoudiger op geworden, zeker niet nu onze hogescholen zeer populair zijn. U hebt de cijfers gezien. Er zijn evenveel studenten die hogeschoolopleidingen volgen als universiteitsstudenten. Dan zit men nog eens met een vertraagde klik, en ook deze regering heeft een klik niet toegekend. Dan krijg je die bezorgdheden die ze naar voren brengen.
Ik heb me ook afgevraagd of ik op dit moment middelen kan heroriënteren. Ik ben daarover ook in gesprek gegaan met de VLUHR. Ik heb de evaluatie van het Financieringsdecreet immers gelezen. Ik ben alle hogescholen ook eens gaan bezoeken, en ook de universiteiten. Ik ga geen voorafnames doen, maar ik heb een beetje moeite met de manier waarop opleidingen worden gewaardeerd. Voor de ene krijg je meer, voor de andere minder. Je voelt dat daar een grote spanning op zit. Mijnheer Daniëls, als je echter binnen een bepaalde enveloppe moet heroriënteren, want u vraagt een heroriëntatie, dan betekent dat dat je gaat schuiven met evenwichten en sowieso ook weer winnaars en verliezers krijgt. De vraag is of dat een haalbare kaart is: als je dat niet kunt doen binnen een groeiende enveloppe, kun je dan tot een ‘gedragen’ heroriëntatie komen? Ik wil ook niet proberen het probleem van de hogescholen op te lossen door er een te creëren bij de universiteiten. Dat lijkt me ook geen optie. Ook bij die universiteiten is de vraag naar financiering groot. Het klopt dat zij wegens het onderzoeksdeel van hun financiering per student gemiddeld meer krijgen dan de hogescholen. Dat moeten we ook eerlijkheidshalve durven toe te geven. Er wordt van de universiteiten echter ook een ander soort onderwijs verwacht, namelijk academisch onderwijs met een stevig onderzoeksonderdeel. Ik heb zelf al gezegd het wel belangrijk te vinden dat hogescholen ook voldoende toegang krijgen tot die onderzoeksmiddelen, maar daarvoor moeten we eigenlijk niet echt veel regels wijzigen.
Ik wil ook opmerken dat, net door de problemen bij de hogescholen, het decretaal voorziene groeipad voor de hogescholen in 2016 integraal wordt uitgevoerd, terwijl dat voor de universiteiten gedeeltelijk wordt vertraagd. We hebben dat op die manier goedgekeurd in de begroting. Dat mag uiteraard geen aanzet zijn tot een verdere ingrijpende herverdeling.
We moeten ernaar streven om de financiering van de hogescholen te laten groeien, in de eerste plaats door het toepassen van het klikmechanisme, na de bevriezing in 2015 en 2016, en het terug volledig uitkeren van de voorziene groeipaden. U hebt ook kennis genomen van het meerjarentraject en het daarin voorziene budget. Op dit ogenblik is opnieuw in de klik voorzien. We moeten de begroting 2017 natuurlijk nog goedkeuren. In de meerjarenbegroting zijn die bedragen vanaf 2017 ook ingeschreven. De hogescholen hebben actie gevoerd. Ik heb de context geschetst, cijfers genuanceerd, maar ook begrip proberen te tonen voor de context waarin de hogescholen verkeren. Het is van cruciaal belang dat we de groeipaden zoals ze gepland zijn, vanaf volgend jaar weer kunnen volgen.
De associaties kunnen en moeten een rol spelen in het optimaliseren van een aantal processen. Ik denk daarbij aan grote aankopen, het gezamenlijk opzetten van systemen, het optimaliseren van het aanbod, het stimuleren van samenwerking. Dat kan efficiëntiewinsten opleveren, wat een positieve invloed zal hebben op de kosten van de instellingen. De mate waarin dit nu gebeurt, verschilt van associatie tot associatie, maar dat is ook logisch aangezien de samenstelling en de noden van de verschillende associaties sterk uiteenlopen. In ieder geval belet niets de hogescholen en de universiteiten om samen te werken in functie van een optimale benutting van de overheidsfinanciering.
Op uw laatste vraag, over de gestegen inschrijvingsgelden, kan ik u geruststellen dat we als overheid nul euro krijgen van de opbrengsten van de inschrijvingsgelden. De studiegelden gaan integraal en rechtstreeks naar de instellingen. In mijn antwoord op de actuele vragen van 17 februari heb ik al aangegeven dat de meeropbrengst voor de hogescholen wellicht zo’n 20 miljoen euro bedraagt per jaar.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik ben blij dat u de cijfers die rondgaan toch ook in hun perspectief zet in het licht van de financiering van ons hoger onderwijs. Ik vind dat belangrijk omdat er een teneur ontstaat dat het hoger onderwijs bijna niets krijgt. Daarmee wil ik niet gezegd hebben dat we niet ongevoelig zijn voor de vaststellingen op het terrein. We zouden ons gemakkelijk populair kunnen maken – misschien gaan collega’s dat straks wel doen – door gewoon te zeggen dat u in extra geld moet voorzien. We hebben in het verleden bij de begroting een aantal amendementen gezien van andere partijen waarin ze voor allerlei posten extra geld willen, maar de amendementen vanwaar het geld moest komen, zaten er niet bij. Ik kan dat alleen maar vaststellen.
Minister, ik heb nog enkele bijkomende vragen en suggesties. Een van de zaken waarover men klaagt, is het aantal studenten, of moet ik zeggen opgenomen studiepunten, die zich bij elke docent voordoen. Daar ben ik wel gevoelig voor. Als je als docent communicatie moet geven en je kan dat doen in een praktijkles met twaalf, of je moet als docent die praktijkles geven aan veertig mensen, dan moeten die lessen wel op een andere manier worden georganiseerd. Daarbij stel ik me wel de vraag: het is een enveloppefinanciering. Er komt een enveloppe toe bij die hogeschool en die maakt dan de opdrachten per docent, wat zich vertaalt in procenten voor bepaalde opdrachten. Daar moet ook nog eens gekeken worden hoeveel middelen er waarnaartoe gaan en hoeveel middelen er effectief worden besteed voor de docenten. Ik stel de vraag echt uit interesse om te weten welke marge we nog hebben.
U bracht een zeer interessant gegeven aan, de OBE’s, de onderwijsbelastingseenheden. Iemand die nu op uw kabinet werkt, maar vroeger een andere functie had, heeft daar ooit nog een zeer mooie vrije tribune over geschreven. Op dit moment komt zeer pijnlijk naar voren hoe die OBE’s ooit tot stand zijn gekomen. Ze zijn ooit tot stand gekomen om ervoor te zorgen dat iedereen hetzelfde kreeg. Er zijn coëfficiënten in alle mogelijke gedaantes gekomen, en dat geeft vandaag natuurlijk een probleem als er zich een verschuiving voordoet in de studentenpopulatie. Als er een stijging is bij studenten in technische professionele bachelors, en een status quo of een daling in bachelors in de meer humane en sociale richtingen, dan heeft dat impact, want de enen genereren meer dan de anderen. Als ik dan verder kijk naar de inkanteling van de hogeschoolopleidingen, bijvoorbeeld de industriële ingenieurs, dan zie ik dat die opleidingen een heel mooie boost hebben gekregen op het vlak van coëfficiënt om over te gaan van professioneel hoger onderwijs naar de universiteit. Ik hoor bij de hogescholen dat dat hen toch een beetje de ogen uitsteekt. Het zijn eigenlijk zeer gelijkaardige opleidingen. Daar gebeurt ook nog altijd tetraonderzoek. We kunnen ons misschien toch de vraag stellen om die OBE’s nog eens onder de loep te nemen, maar ook nagaan of zo'n forse stijging van de OBE’s van de ingekantelde opleidingen nog altijd te verantwoorden is. We maken ons daar niet populair mee, maar we moeten de moed hebben om daarnaar te kijken.
Als je kijkt naar het variabel onderwijsgedeelte voor de professionele opleidingen, dan is het zeer juist dat u zegt dat het gaat om opgenomen studiepunten en het behaalde diploma.
Zo kom ik tot een ander punt waarop deze meerderheid sterk inzet: een goede oriëntering en een snelle heroriëntering. Als de werkgroep de cijfers afzet ten opzichte van het aantal studenten, dan zouden we blij kunnen zijn dat er veel studenten in het hoger onderwijs zitten. In eerste instantie ben ik daar blij om, maar we moeten vooral blij zijn als er meer studenten zitten in de juiste opleiding op het juiste niveau van het hoger onderwijs, waar ze een gerede kans op slagen hebben. We moeten dus niet alleen nadenken over een goede oriëntering, maar ook over een snelle en goede heroriëntering.
Wat betreft de toekomst en de klik in 2017, hopen we allemaal samen dat de economische situatie zich herstelt. Als ik kijk wat het effect is van de aanslagen in Zaventem en de lockdown in december 2015 op de totale Belgische cijfers, dan ben ik wat pessimistisch. Ik zie de realiteit onder ogen. We mogen niet onderschatten wat de aanslagen voor België en Vlaanderen betekenen.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Voorzitter, ik wil hier niet de discussie over de begroting en de middelen voor de stuvo’s voeren. We zullen daar later nog genoeg tijd voor hebben. Ik zou ook niet willen dat de heer Daniëls me verwijt dat ik de populist uithang, maar natuurlijk heeft deze regering zelf tweemaal de klik niet toegepast. Als ik de heer Daniëls goed heb begrepen, dan is de klik voor 2017 ook nog niet helemaal zeker.
Ik heb een serieus probleem met uw laatste vraag over de verhoogde inschrijvingsgelden en de extra middelen. We zien dat er meer beursstudenten aan de hogescholen zitten. Het hoger inschrijvingsgeld voor hen telt minder mee. We zien ook dat er extra forfaitaire kosten worden doorgerekend aan studenten en hun ouders. Daar is een tijd geleden nog een actuele vraag over gesteld. Het komt er dus eigenlijk op neer dat de besparing van deze regering terechtkomt bij de studenten en hun ouders.
Deze week was er nog een communicatie van Odisee, die stelde dat er steeds meer studenten een spreiding van het inschrijvingsgeld of de studiekosten vragen. Dat toont aan dat er wel degelijk een probleem is. Ouders met studerende kinderen hebben het steeds moeilijker om de studies te betalen. Deze regering moet nagaan of het verhoogde inschrijvingsgeld daar ook geen effect op heeft.
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer Daniëls, het was de bedoeling van uw vraag om de cijfers in perspectief te zetten. Ik heb dat in mijn antwoord dan ook gedaan.
U had een opmerking over de enveloppefinanciering. Het klopt dat hogescholen zelf verantwoordelijk zijn voor de opdrachten, maar ik geloof niet dat daar enige verspilling gebeurt. Ik denk echt dat de middelen optimaal worden aangewend en dat er geen grote marges op zitten. Die indruk wil ik niet wekken.
De OBE’s hebben een geschiedenis. Er is een decretale evaluatie gepland in 2018 voor de universiteiten. Ik wil gerust kijken of dat vroeger kan, maar is het niet beter om het traject te volgen dat decretaal is ingeschreven? We kunnen dat bespreken.
U hebt een punt inzake de oriëntering en heroriëntering. Een op vijf studenten die start, behaalt nooit een diploma. Mevrouw Soens, ik heb het dan niet over het feit dat men mag herkansen of een jaar overzitten. Ik weet dat u daar gevoelig voor bent. Het is de realiteit dat een op vijf die start aan een universiteit of hogeschool geen diploma behaalt. We kunnen discussiëren over de maatschappelijke kost, maar we kunnen ook eens nagaan wat de psychologische kost is voor de jongeren die het wel hebben geprobeerd, misschien meerdere keren, maar er niet geraken. We moeten inzetten op goede oriëntering en heroriëntering van jongeren.
Dat is ook de reden waarom ik van hbo5 een volwaardige plaats wil maken in de hogeronderwijsruimte. We zien nu dat er iets mankeert. Ik wil van hbo5’ers geen minibachelors maken, dat moeten hbo5'ers blijven. Na het secundair onderwijs moet hbo5 wel volwaardig hoger onderwijs zijn. Geen enkele leraar in het secundair onderwijs zal nu zeggen dat een leerling hbo5 moet volgen. Het zit precies buiten de onderwijsruimte. We willen dit volwaardig inkantelen in het hoger onderwijs en zorgen dat jongeren recht hebben op een studietoelage.
Dit past allemaal in goed oriënteren. Het is ook de reden waarom we wat willen rationaliseren. Er moet een helder en transparant aanbod zijn zodat men goede keuzes kan maken.
Collega Daniëls, uw opmerkingen over oriënteren en heroriënteren zijn goed. U weet dat Columbus nu wordt getest voor oriëntering. Toelatingsproeven worden in de wetenschapsrichtingen aan de universiteiten en in alle lerarenopleidingen in de hogescholen gestart. Er is altijd twee jaar nodig om te valideren. We hebben het mogelijk gemaakt dat men sneller kan heroriënteren. We zijn echt wel gedreven aan de slag, ook om de oriëntering te verbeteren, niet met het oog op minder kansen geven maar net met het oog op meer kansen geven en proberen te vermijden dat jongeren die starten, gedemotiveerd uitvallen.
Mevrouw Soens, deze regering heeft de klik inderdaad niet toegepast. Ik ga er alles aan doen om in 2017 de klik wel toegekend te krijgen. Hij is niet verloren. Hij zal in de toekomst blijven spelen en dat is niet onbelangrijk. Je kunt commentaar hebben op het feit dat hij niet is toegekend, maar als hij wel was toegekend, zou je kunnen zeggen dat je meteen alles opzuigt van het verleden en dat het er maar een is. Hij wordt vertraagd in de toekomst verder toegekend. We zijn hem niet kwijt. Hij wordt vertraagd gegeven en dat is met de groeipaden ook zo.
In het bedrag van 20 miljoen euro is rekening gehouden met de beursstudenten. De studiegelden zijn opgetrokken en de inkomsten gaan naar de hogescholen.
Voor mij kunnen extra forfaitaire kosten niet. Als je kosten aanrekent, moet je dat transparant doen. Het is mogelijk dat er kosten worden aangerekend, maar dan moet je duidelijk maken waarvoor ze dienen. Ik heb het niet voor forfaits, ook niet in het secundair onderwijs.
Het is langs de ene kant spijtig dat er spreiding van inschrijvingsgeld wordt gevraagd, maar het zou langs de andere kant best kunnen dat hogescholen meer reclame maken voor het feit dat men gespreid kan betalen en dat meer studenten en ouders vragen om dat te doen. Ik heb daar geen probleem mee. U zegt dat meer studenten en jongeren problemen hebben, maar ik wil u toch melden dat de studentenaantallen in absolute cijfers ook dit academiejaar weer met 2 procent zijn gestegen. Dat is goed. Er zijn er ongeveer 2040 bijgekomen. Maar ik zou nog gelukkiger zijn als er nog meer jongeren ook gekwalificeerd uitstromen en een diploma halen na een studietraject te hebben doorlopen.
Elke begroting is een harde dobber. Ik wil nog eens opmerken dat deze regering ervoor heeft gekozen om een aantal ingrepen te doen. Ook Onderwijs heeft een bijdrage moeten leveren die verhoudingsgewijs kleiner was dan de bijdragen van anderen. Het is ook wel een vaststaand gegeven dat elke euro die je investeert door een jongere te laten studeren in het hoger onderwijs, zichzelf meervoudig terugverdient. Het zal geen optie zijn, ook niet van deze regering, om in een situatie terecht te komen waar jongeren de kansen niet meer grijpen die ze hier kunnen grijpen om te studeren. U mag ook niet vergeten dat we hier een schitterend systeem hebben. Jongeren kunnen kiezen wat ze studeren, aan welke universiteit of hogeschool ze dat willen doen, voor een zeer democratisch bedrag in vergelijking met andere regio’s en met een zeer uitgebreid flexibiliteitsmechanisme, dat hen ook kansen biedt. Het zijn vier troeven die ik zeer graag zou behouden.
Ik ben het eens met de basisstelling van de hogescholen dat de verhouding tussen de stijging van het aantal studenten en de mindere stijging van de budgetten hen in een wat gespannen situatie brengt. Dat is de reden waarom ik mij voluit zal engageren bij de volgende begrotingsbesprekingen.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, de sterke stijging van studenten is eigenlijk een stijging van opgenomen studiepunten, en dan is die stijging al iets minder sterk. De middelen hebben vertraging en dat stelt ons voor uitdagingen.
Met 'ons' bedoel ik dan vooral de hogescholen. Ik wil nuanceren. Ik heb niet gezegd dat de enveloppefinanciering tot verspilling leidt. Maar nu we met een vlooienkam en zelfs een nog kleinere kam door de begrotingen aan het gaan zijn, lijkt het me zinvol dat ook voor die financiering te doen.
Ik vraag me af of de associaties een rol kunnen spelen op het vlak van efficiëntiewinst. Of juist niet, want ik hoor links en rechts toch morren dat daar niet meteen de absolute efficiëntiewinst ligt.
We moeten ernstig nadenken of we de evaluatie van de OBE’s en de coëfficiënten misschien niet wat moeten vervroegen, temeer omdat velen daarover spreken. Het zou jammer zijn als we pas in 2018 evalueren en dan niet meer de kans hebben om nog deze legislatuur bij te sturen.
Over de oriëntering en heroriëntering ben ik het met u eens. Onze partij heeft daar al vóór de verkiezingen ernstig de nadruk op gelegd. Een op de vijf studenten haalt geen diploma. In het kader van de pensioenhervorming betekent dat dat ze jaren verliezen voor het opbouwen van hun aantal gewerkte jaren. Dat is niet onbelangrijk en dat moeten we studenten ook meegeven. Incentives om te heroriënteren voor de instellingen zijn er echter eigenlijk niet.
U raakte heel licht de rationalisatie aan, minister. Volgens mij liggen daar nog kansen. We zullen er geen miljarden vinden, maar elke honderdduizend euro die we nu kunnen vinden, moeten we ook vinden. Ik kijk dus uit naar de manier waarop de rationalisatie vorm krijgt.
De vraag om uitleg is afgehandeld.