Verslag vergadering Commissie voor Bestuurszaken, Binnenlands Bestuur, Inburgering en Stedenbeleid
Vraag om uitleg over de conceptnota aangaande de uitbouw van een slagkrachtig NT2-beleid (Nederlands als tweede taal)
Gedachtewisseling over het OP(-)MAAT. Een onderzoek naar de behoeftedekkendheid en de behoeftegerichtheid van het NT2-aanbod in Vlaanderen
Gedachtewisseling over de nota van de Vlaamse Regering over de uitbouw van een slagkrachtig NT2-beleid
Nota van de Vlaamse Regering over de uitbouw van een slagkrachtig NT2-beleid
Verslag
We zullen het vanmiddag hebben over het NT2-aanbod in Vlaanderen. We zullen eerst mevrouw Carine Steverlynck van de Vlaamse onderwijsinspectie aan het woord laten. Daarna zal de minister haar nota toelichten. Die twee gedachtewisselingen zullen we samen behandelen met twee vragen om uitleg.
– Ward Kennes wordt als verslaggever aangeduid.
Mevrouw Steverlynck heeft het woord.
Goede middag, de onderwijsinspectie kreeg de opdracht om een stand van zaken op te maken over de kwaliteit van het NT2-onderwijs (Nederlands als tweede taal). De vraag was of het NT2-aanbod behoeftedekkend en behoeftegericht is in Vlaanderen. Zo niet, waar liggen knelpunten? Welke aanbevelingen kunnen op basis daarvan worden geformuleerd voor een robuust toekomstig NT2-beleid?
We begonnen met al het beschikbare, ook het door anderen vastgestelde, onderzoeksmateriaal te verzamelen. We kregen bergen data beschikbaar van de beleidsdomeinen Inburgering en Onderwijs. We hebben bevragingen gedaan bij alle centra voor volwassenonderwijs (CVO) en alle centra voor basiseducatie (CBE). We kregen daarop 100 procent respons. We hebben een diepteonderzoek gedaan en we hebben werkbezoeken gebracht aan dertig van de zestig CVO’s met een NT2-aanbod in Vlaanderen. We hadden die dertig geselecteerd op basis van een aantal criteria: schaalgrootte, inplanting in de regio, koepelgebondenheid…
Op basis van al deze elementen hebben wij een representatief staal samengesteld. We bezochten alle dertien CBE’s. In die diepteonderzoeken hebben we de kwaliteit van de werkvloer gemeten door een professionele dialoog aan te gaan met het beleid, de leraren en de NT2-cursisten. We hebben ook werkbezoeken gebracht aan alle Huizen van het Nederlands. Daar hebben we over de behoeftedekking gesproken. We hebben de Huizen van het Nederlands ook een inschatting laten maken van bepaalde elementen die we hebben onderzocht bij de centra. Zo konden wij onze vaststellingen extrapoleren. We hebben een leerbehoefteonderzoek gedaan bij een zo representatief mogelijk samengestelde groep van 2315 NT2-cursisten: cursisten uit het begin, tot en met uit het einde van het NT2-traject; cursisten uit een intensief en minder intensief traject; alfa- en hooggeschoolde cursisten; cursisten uit het dag- en avondonderwijsaanbod. We hebben gesprekken gevoerd met een hele hoop mensen die met NT2 te maken hebben: 420 NT2-leraren, alle pedagogische begeleidingsdiensten, de VDAB op drie echelons: centraal, de NT2-experten en de regiocoördinatoren; de mensen van SYNTRA, de universitaire talencentra, de beroepsvereniging NT2, allerhande instellingen die vorming in NT2 geven, wetenschappers, verificatie, administratie… Kortom, iedereen die met NT2 te maken heeft, heeft ons op bezoek gehad. We hebben ook geprobeerd om te weten te komen wat de mensen in het werkveld vinden, wat volgens hen de werkpunten zijn.
Wij hebben onze tijd zo efficiënt mogelijk proberen te benutten met nog allerhande bijkomende kleine onderzoeken. Zo hebben we alle websites van de centra gescreend, we hebben een kwaliteitsmeting gedaan van de leeromgeving in tweehonderd klassen, we hebben het externe NT2-vormingsaanbod geanalyseerd.
We hadden in 2008 al een rendementsstudie over NT2 gemaakt in opdracht van toenmalig Onderwijsminister Vandenbroucke. Die hebben we als nulmeting gehanteerd bij de vaststellingen van 2015. Is het alfa-NT2-aanbod in Vlaanderen behoeftedekkend? Zijn er wachtlijsten? Is het aanbod voldoende groot? Kan iedere potentiële cursist binnen de decretaal bepaalde termijn van drie maanden starten? Moet hij daarvoor geen overdreven verplaatsingen maken? Is het aanbod aangepast aan de leernoden van de cursisten? We hebben sneller en trager lerende cursisten. Is het organisatorisch op hen afgestemd, met dag-, avond-, weekend- en zomeraanbod? Zit de cursist in een aanbod dat hem de grootste garantie geeft op leerrendement, in functie van zijn instroomkenmerken? Aangezien het toch om een aanzienlijk overheidsbudget gaat, hebben we ons ook afgevraagd of het efficiënt is ingericht en of het zoveel mogelijk volgens de noden en doordacht is ingeplant.
We vroegen ons ook af of het Vlaams afsprakenkader van 2009 voldoende is gerespecteerd. Moet dat op een consortiumniveau worden toegepast? Dat kader heeft het over een aanbod in de zomermaanden, minstens op A1-niveau; verkorte leertrajecten; minstens op consortiumniveau een intensief en kortlopend aanbod; een aanbod in gecombineerd onderwijs, met een onderdeel afstandsonderwijs; avond- en weekendaanbod op alle niveaus; een combinatie van NT2 met beroepstrajecten; waar mogelijk zeker ook voldoende opstartmomenten op het basisinstapniveau en voor de vervolgopleidingen, maar evengoed een voldoende regionale spreiding.
Wat zijn onze conclusies? Wat loopt er op dit moment goed? We kunnen niet zeggen dat er op dit moment grote wachtlijsten zijn. De meeste cursisten die in het Huis van het Nederlands toekomen en met een basisniveau willen starten, kunnen ook effectief starten. Er is een grote verbetering vast te stellen in vergelijking met twee jaar geleden. De extra inburgeringsmiddelen hebben zeker, wat het aanbod voor laaggeschoolden betreft, een extra boost gegeven. Er is ook een ruim, breed verspreid en dicht netwerk van lesplaatsen. Een cursist kan op redelijke afstand van waar in Vlaanderen hij ook woont, een aanbod NT2 volgen.
We stellen wel vast dat het aantal oefenkansen die door vrijwilligers georganiseerd worden, door de Huizen van het Nederlands of de integratiecentra, in een nog dichter netwerk zitten dan de NT2-lessen. We stellen ook vast dat NT2 binnen Onderwijs een heel dominant en groeiend werkgebied is. Momenteel maakt het een derde van het secundair volwassenenonderwijs uit. Er is een traditie opgebouwd dat er een structureel aanbod, maar ook een goede basis is voor flexibel en maatgericht aanbod. De centra hebben met andere woorden van de overheid heel ruime mogelijkheden gekregen om een heel gespreid, behoeftedekkend en behoeftegericht aanbod te doen.
In vergelijking met 2008 zien we een toegenomen differentiatie in leertrajecten. We zien ook meer intensieve trajecten, en het aantal startmomenten is toegenomen. In 2008 hadden we al een constructieve relatie en samenwerking vastgesteld tussen de Huizen en de centra. Die is alleen maar bevestigd door dit onderzoek. Ze zijn zeer loyaal met elkaar en werken goed samen. Wat nieuw is, is het constructieve partnerschap tussen de centra en de VDAB. In 2008 stonden ze nog met getrokken wapens tegenover elkaar. Dat is absoluut niet meer het geval.
Als we kijken naar de gemiddelde output, het leerrendement op Vlaams niveau voor alle modules, zeggen we dat het gemiddelde niet slecht is en zelfs vergelijkbaar met alle andere cursussen die in het secundair volwassenenonderwijs worden gegeven. Er zijn echter ook een hele reeks werkpunten. We hebben nog altijd wachtende restgroepen: ploegwerkers, mensen die onregelmatige dienst hebben, mensen die een zomer- of weekendaanbod willen, komen lang niet altijd aan hun trekken. Bovendien zijn die wachtende restgroepen heel verschillend ingeplant per regio: in de ene regio zijn er veel meer dan de andere.
Wat ons grote zorgen baart, is de grote uitval tussen intake en inschrijving, zeker in de provincies. We hebben het hier niet over de stedelijke centra, want in de stedelijke Huizen van het Nederlands worden cursisten die zich aanmelden, rechtstreeks ingeschreven. Cursisten komen dus in één ruk van intake tot in de les. In de provinciale centra is dat niet het geval. De cursisten gaan na intake naar huis, met een mogelijke keuze. We zien dat er een grote uitval is tussen intake en inschrijving. De Huizen van het Nederlands houden dat niet systematisch bij, maar degenen die dat wel doen, maken een schatting van tussen de 35 en de 40 procent, wat toch een zeer respectabel aantal is.
Het Vlaamse afsprakenkader hebben we onderzocht. Dat gaat voor alle duidelijkheid over een afsprakenkader van 2009, dat per consortium is vastgelegd. De consortia bestaan vandaag niet meer, en dus konden we het ook niet op consortiumniveau onderzoeken. We hebben het op het niveau van de Huizen onderzocht, wat maakt dat we als onderzoekers de facto onze lat lager hebben gelegd dan de Vlaamse overheid. En toch wordt het Vlaamse afsprakenkader niet nageleefd. We kunnen niet zeggen dat er één regio is die aan alle kenmerken voldoet. Het is zelfs zo dat verschillende regio’s heel veel van de engagementen die de Vlaamse overheid vraagt, niet nakomen. Bovendien zijn er grote regioverschillen.
We zitten met een ontbrekend aanbod: Latijns schrift, geïntegreerde en duale trajecten, weekend-, zomer- en avondaanbod voor sommige doelgroepen en in sommige regio’s, gecombineerd onderwijs. Kortom, eigenlijk op alle criteria. Als we alle doelgroepen op een rijtje zetten, kunnen we stellen dat analfabete cursisten – de allerzwakste doelgroep – en de hoogst geschoolde doelgroep het slechts worden bediend. Voor hen wordt er het minst gedifferentieerd. Dat is natuurlijk ook een teken dat de standaardtrajecten het meest worden gebruikt.
Het nieuwe en uitgebreide arsenaal heb ik daarstraks al als sterk punt genoemd. De centra hebben enorm veel mogelijkheden om alle soorten, een brede variatie van opleidingsmogelijkheden, te programmeren. Zij benutten die mogelijkheden echter lang niet altijd. Er is geen of weinig samenwerking tussen de centra en SYNTRA. Er is geen samenwerking tussen de universitaire talencentra en de CVO’s, die ook hooggeschoolde cursisten bedienen. Er is geen of heel weinig samenwerking met de onthaalbureaus. En de samenwerking tussen de basiseducatie en de CVO’s loopt mank.
Globaal gezien is er voor Vlaanderen een goed resultaat qua output, totdat we onze analyses scherp maken en zien dat het gemiddeld wel goed zit, maar dat we heel hoog en heel zwak scorende centra hebben. We hebben centra die vrijwel alle cursisten tot de eindmeet brengen, en we hebben centra die bijna niemand tot de eindmeet brengen. Gemiddeld zit je dan op 50 à 60 procent.
Hoe kunnen we dit nu verklaren? Een factor die volgens ons speelt, is een Vlaams afsprakenkader. Dit zou er moeten zijn. Expliciete verwachtingen zijn er nu niet en als er al verwachtingen zijn, worden ze eigenlijk niet opgevolgd. Het afsprakenkader dateert van 2009 en het is de eerste keer dat we het geëvalueerd hebben.
De Huizen van het Nederlands nemen hun regierol niet goed op. Ze hebben een zeer constructieve samenwerking met de CVO’s, maar ze zijn ook zeer loyaal. Ze registreren bovendien niet altijd zuiver de vraag van de cursist: ze doen dat in functie van het aanbod dat er al in de centra is. Als er geen zuivere registratie is, kan niet worden nagegaan of er adequaat wordt ingespeeld op de vraag. Ze hebben het op dit moment ook heel lastig om te kijken of alle aangemelde cursisten bij het juiste aanbod terechtkomen. Ze blijken moeilijk rapporten te kunnen halen uit het registratiesysteem KBI Connect. Ze doen hun best, maar ze roeien met de riemen die ze hebben en hebben geen afspraken onder elkaar gemaakt. Zelf geven ze hun te beperkt mandaat als verklaring: als ze een leemte of hiaat vaststellen, bijvoorbeeld wat het zomeraanbod betreft, krijgen ze lang niet alle CVO’s mee en ze hebben niet het mandaat om iets af te dwingen.
De maatschappelijke opdracht NT2 wordt niet altijd opgenomen. Je zou kunnen denken dat de centra veel middelen krijgen en dat ze die middelen massaal inzetten voor NT2. Dat gebeurt niet. In sommige centra is er een overbesteding van bijna 40 procent, maar er zijn ook centra die onderbesteden. Soms weten centra niet goed hoe ze hun maatschappelijke opdracht het best moeten vervullen. De onzekere toekomst maakt de centra vleugellam: de SLO-opleidingen verdwijnen, hbo5 verdwijnt, ze weten niet wat er met de beroepsopleidingen gaat gebeuren. Moeten ze dan nog investeren in NT2? Dat soort vragen maakt het voor hen moeilijk om een beleidsplanning te maken op lange termijn. De overheid heeft onlangs nieuwe opleidingsprofielen geïntroduceerd, die geacht worden een kader te vormen om daar in de toekomst flexibel mee om te gaan, maar de oude profielen werden niet afgeschaft. Je krijgt dus oude en nieuwe elementen naast elkaar, waardoor de mogelijkheden weinig transparant zijn geworden.
Een groot knelpunt is het ondoeltreffend en ondoorzichtig financieringsmechanisme. Je moet al een goede boekhouder zijn om nog te weten welke middelen je als directeur krijgt om een CVO te runnen. Je krijgt middelen, ze worden afgetopt, dan krijg je weer extra middelen. Het ene budget is gekleurd, het andere niet. Het is dus allemaal zeer ondoorzichtig, maar helaas ook ondoeltreffend. Als je de logica van het financieringsmechanisme volgt, dan is het zo dat hoe meer cursisten je in een groep plaatst volgens de standaardtraject en hoe minder zorg je eraan besteedt, hoe meer middelen je krijgt. De verwachtingen van de overheid en het financieringsmechanisme zijn met andere woorden niet op elkaar afgestemd.
Er is een grote versnippering: er zijn 60 CVO’s die een heel verschillend proportioneel aandeel NT2 hebben. Er zijn superkleintjes en mastodonten. In sommige Huizen van het Nederlands zitten 17 partners aan tafel om samen een behoeftedekkend aanbod te realiseren, die bovendien nog in een concurrentiemodel zitten. Dan krijg je programmatie en tegenprogrammatie.
De centra zijn te sterk gebonden aan wetmatigheden van het onderwijsdenken, zoals een aanbod in twee semesters per jaar, voornamelijk tijdens het schooljaar. Het is heel moeilijk om extra infrastructuur te vinden die afgestemd is op de noden.
Is het Alfa-NT2-aanbod behoeftegericht? We hebben een kwaliteitsmeting gedaan in de centra tijdens werkbezoeken. We zijn vertrokken van het uitgangspunt dat het om een functioneel aanbod moet gaan op maat van iedere cursist. Dé NT2-cursist bestaat immers niet. Dit veronderstelt dat centra gaan programmeren naargelang van de vragen en leernoden van de cursisten en niet omgekeerd. Ze mogen niet eerst een aanbod creëren en daarna de cursist in het aanbod passen. Dat blijkt een moeilijke opdracht te zijn. Om dit goed te kunnen aanpakken moet je de noden van de cursist kennen en een goede intake doen. Je moet weten waarvoor de cursist het NT2-aanbod nodig heeft en hoe het in zijn perspectief past. Je moet met andere stakeholders samenwerken en afstemmen, want de cursist wordt bijgestaan door meerdere trajectbegeleiders: één bij het onthaalbureau, één bij het OCMW, één bij de VDAB. Je moet de onderwijsleerpraktijk functioneel en op maat vorm geven via differentiatie. De leeromgeving moet ingericht worden zodat maatwerk mogelijk wordt. De leraren moeten hiertoe over de nodige competenties beschikken en zelf geregeld nagaan of ze kwaliteitsvol onderwijs verstrekken. Ze moeten de nodige structuren en overlegorganen opzetten en flexibel en veranderingsbereid zijn.
We hebben al die elementen vertaald in 28 kwaliteitskenmerken die we een score geven op een schaal van vier, gaande van zwak, onvoldoende, over voldoende naar sterk. Het resultaat is dat 18 van de 30 CVO en 2 van de 13 CBE die we bezocht hebben onvoldoende scoren. De CBE scoren gemiddeld beduidend beter dan de CVO: zij denken en handelen veel meer behoeftegericht dan de CVO. Er is een bijzonder grote variatie in de score. We hebben een spreiding van 23 procent tot 93 procent. Dat centra 93 procent halen, zegt ons dat onze criteria zeker haalbaar zijn, maar dat sommige centra maar 23 procent scoren, toont aan dat er ronduit zwakke centra zijn.
De schaalgrootte en de koepelgebondenheid spelen hierin geen rol. Er zijn kleine centra die sterk scoren en grote die zwak scoren. Er bestaan wel regioverschillen. In sommige regio’s wordt beter gescoord dan in andere en dat heeft heel vaak te maken met de dynamiek van het Huis. Als Huizen met een beperkt aantal partners aan tafel zitten of als de samenwerkingsbereidheid groot is en het Huis een stevige coördinatie voert, dan lukt het wel. Als ze, omgekeerd, met heel veel rond te tafel zitten en er is onvoldoende coördinatie van het Huis, dan lukt het niet en krijgen we een gemiddeld lagere score per regio.
De inspectie speelt wel een rol: de centra die recent een doorlichting hebben gekregen, scoren opvallend beter dan die welke er geen hebben gekregen. We beschikken niet over een representatieve steekproef, maar we hebben toch indicaties dat kwaliteitscontrole kwaliteitsontwikkeling stimuleert.
Inhoudelijk is het, wat de CBE betreft, zo dat er knipperlichten branden bij 3 van de 28 indicatoren. Het eerste is infrastructuur: de kracht van de leeromgeving zit niet goed in het volwassenenonderwijs. Het tweede zwakke punt is de afstemming met het onthaalbureau. Dat betekent dat er geen goede afstemming is van het NT2-aanbod op de cursus maatschappelijke oriëntatie (MO) van het onthaalbureau. Het derde punt waar de CBE's nog een stuk in kunnen groeien, is de datageletterdheid.
Het wordt een ander verhaal bij de CVO’s. De gele pijltjes zijn ook de zwakke punten bij de CBE’s. Dit is een gemiddelde score, maar een gevaarlijke score aangezien er zo’n brede variatie is, tussen 23 en 93 procent. Het behoeftedekkende onderwijsaanbod is niet oké. Heel die middenmoot heeft te maken met het functioneel aanbod: taalstages organiseren, buitenschoolse oefeningen en de groepsgrootte. De tweede oranje groep heeft te maken met samenwerking. De CVO’s slagen er absoluut niet goed in om samen te werken, onderling, met de CBE’s of met anderen. Enkele CVO’s werken goed samen met de VDAB, maar andere doen dat niet. Ze werken ook absoluut niet goed samen met het onthaalbureau. Qua zorg voor interne kwaliteit is de score hetzelfde als bij de CBE’s: ze hebben een heel zwakke datageletterdheid.
Wat zijn hiervoor de verklaringen? De CVO’s zijn nog maar zeer recent gestart met het implementeren van alle nieuwe opleidingsmogelijkheden. Ze konden starten in februari 2014, maar ze hebben gewacht tot ze moesten. Toen wij in oktober-november op werkbezoek kwamen, hadden ze dit nog niet geïmplementeerd. Ze plannen de vernieuwingen dus weinig proactief in. We stelden constant vast dat het kader dat de centra krijgen enorm breed is en enorm veel potentie heeft, maar dat de centra hun eigen beleidsruimte niet kennen en dus ook niet benutten. Dat is natuurlijk heel jammer. Ze zijn nog maar recent gestart met het opzetten van trajectbegeleiding en het in kaart brengen van de noden van de cursisten, ondanks het feit dat ze al jaren daarvoor middelen krijgen. Maar met Onderwijsdecreet (OD) XXIII is het echt wel heel dringend geworden, en hebben wij aangekondigd dat wij dat specifiek zouden controleren. Dat heeft de centra ertoe aangezet om nu toch stilaan de trajectbegeleiding te implementeren. Ze zijn gestart in september, maar ze werken niet samen en zijn dus allemaal het warm water aan het uitvinden. Ze zijn allemaal bezig met het maken van registratiesystemen. Dat financieringsmechanisme is werkelijk contraproductief. Er is te weinig dynamiek en monitoring bij de overheid. Op een rondetafelconferentie in 2008 hebben drie ministers 55 beleidsaanbevelingen ondertekend. Vandaag zijn daar misschien maar 5 van opgevolgd.
Er is tussen de CVO’s concurrentie, dat zei ik al. Een ander aspect dat daaraan gekoppeld is, is dat NT2 een vak apart is; tweedetaalverwerving is iets bijzonders, dat is mensen een taal leren terwijl ze die taal moeten gebruiken. En het moet functioneel zijn, en het moet maatwerk zijn. Dat zijn drie eisen in één. Er bestaat vandaag geen enkele NT2-lerarenopleiding. Het zijn germanisten of mensen die opgeleid zijn om Nederlands te geven, niet om NT2 te geven. Er bestaan wel heel goede nascholingen, maar die worden maar door 15 procent van de leraren gevolgd. Dit gegeven, het feit dat men niet samenwerkt, en het feit dat men onderling geen expertise deelt: dat is een gevaarlijke cocktail, die belet om tot kwaliteit te komen.
Ook de infrastructuurproblemen spelen een rol. Hoe kun je maatwerk leveren met een aftandse pc waarop je alleen het aanwezigheidsregister kunt ingeven en waarbij je content moet zijn als de cursisten hun iPhone of iPad meebrengen naar de les? Lang niet iedereen krijgt ICT-ondersteuning.
Er zijn ook verschillen in groepsgrootte. Er zijn centra die niet volgens hun omkadering klassen samenstellen. We hebben te grote klassen gevonden. Dat is natuurlijk het gevolg van de financiering.
We hebben trajectbegeleiding, en het feit dat iedereen opnieuw het warm water aan het uitvinden is en een registratiesysteem aan het maken is, en er is het feit dat er tussen alle trajectbegeleiders, die allemaal met Vlaams geld worden betaald, die van het OCMW, die van de VDAB en die van het Onthaalbureau, geen contact is: dat maakt dat iedereen al die cursisten over hetzelfde bevraagt. Het regionaal samenwerkingsmodel werkt niet omdat er te veel partners aan tafel zitten, in een concurrentiële situatie.
Wat vindt het werkveld nu zelf? De cursisten zijn natuurlijk allemaal supertevreden. Maar we hebben hun toch de pieren uit de neus gehaald. Zij willen meer oefenmateriaal, meer contacten met de buitenwereld, meer ICT-ondersteuning, maar vooral een inhoudelijk breder en functioneler aanbod.
De NT2-leraren in Vlaanderen zijn supergeëngageerd. Aan hun engagement zal het niet liggen. Ze vallen ook veel minder uit dan andere leraren in het volwassenenonderwijs. Ze willen NT2 blijven geven. Dat hebben ze massaal en heel duidelijk te kennen gegeven, maar ze zeggen dat de onderlinge expertisedeling echt moet worden gestimuleerd. Zij vragen ook ondersteuning tot op de werkvloer.
We hebben het extern NT2-vormingsaanbod geanalyseerd. Dit is onvoldoende. Pedagogische begeleidingsdiensten komen niet op de werkvloer. Daar zouden ze eigenlijk moeten zijn. En ze hebben geen NT2-expertise.
De Huizen van het Nederlands zijn heel loyaal ten aanzien van de centra. Zij onderschrijven alle vragen van de centra. Maar ze vragen een ruimer en beter onderbouwd mandaat om beter te kunnen ingrijpen. Ze beklemtonen hun neutrale intake-rol. Ze vinden natuurlijk dat de hiaten in het aanbod moeten worden weggewerkt.
De stakeholders hebben al onze aanbevelingen onderbouwd. Ze hebben elk vanuit hun eigenheid hun eigen accenten gelegd.
De enige partner die wat anders denkt, is de administratie Onderwijs, die hier en daar andere prioriteiten heeft.
Op basis hiervan hebben we tien aanbevelingen geformuleerd.
Wij denken dat het goed is dat er een transparant, coherent en onderbouwd legistiek NT2-kader komt voor iedere NT2-aanbieder. Er moet één NT2-decreet komen, waardoor het voor iedereen duidelijk is hoe het moet en waarom. Voor iedereen moeten dezelfde spelregels gelden.
Er moet een open en hedendaags databeleid zijn, met een goede registratie en monitoring, in partnerschap met het werkveld. We zien dat in een triptiek van kwaliteitscontrole, weliswaar in een zeer stimulerend perspectief maar toch, als het nodig is, ingrijpend, en van peilingsproeven op Vlaams niveau. We kregen hier en daar toch indicaties dat er serieuze kwaliteitsverschillen tussen de centra zijn. De Vlaamse overheid moet dit monitoren.
De cursist wil een levensecht, functioneel en breder NT2-onderwijs. Het zou veel meer in functie van het eindperspectief van de cursist moeten staan.
Wij bepleiten een nieuw financieringsmechanisme: eenvoudig, transparant en vooral ondersteunend voor het behoeftegerichte aanbod.
Wij willen een rationele inplanting van het NT2-aanbod. Het concurrentiedenken leidt nu tot overlap. Dit is ‘gesmos’ met overheidsgeld. Dit zou eigenlijk niet mogen. Er komt dus best een behoefteplan onder de regie van de Huizen van het Nederlands, in nauw partnerschap met het werkveld. Zeventien partners in één regio, dat is van het goede te veel.
Een zesde aanbeveling is de trajectbegeleiding, die wij de kern van een behoeftegericht denken noemen. Het leerwinkelconcept, waar ooit een memorie van toelichting voor is geschreven, maar nooit een decreet, moet misschien weer eens op tafel komen. Verder ook: een goed cliëntvolgsysteem op Vlaams niveau, zodat alle trajectbegeleiders uit hetzelfde kunnen putten, en niet allemaal hetzelfde opnieuw moeten doen.
Onze volgende aanbeveling betreft een ondersteuningsbeleid dat tot op de werkvloer reikt. Wij denken niet dat het goed is om het te laten zoals het nu is. In 2008 hebben we bij de rendementsstudie vastgesteld dat het ondersteuningsaanbod voor de centra faalde en er te weinig expertise was voor de pedagogische begeleidingsdiensten. We hebben dat acht jaar na datum opnieuw vastgesteld. Nu denken we dat we het misschien op een ander echelon moeten organiseren, waar meer partners aan tafel zitten en meer planmatig te werk wordt gegaan, maar waar ook een behoeftedekkend ondersteuningsaanbod voor de NT2-leraren komt.
De Huizen van het Nederlands zien wij functioneren in een verstevigende regierol. Zij moeten hun signaalfunctie beter opnemen en er moet hier en daar ook aan expertiseopbouw worden gedaan. We hebben tijdens werkbezoeken inleefintakes meegedaan, en er zijn nog een paar groeipunten. Wij vinden ook dat niet alleen de centra, maar ook de Huizen een kwaliteitsmonitoring verdienen.
De volgende aanbeveling gaat over het verstevigen en verbreden van samenwerkingsverbanden. Waar het niet goed loopt, moet het zeker beter. Onthaalbureaus staan met stip bovenaan, maar ook lokale besturen en andere partners in de regio zouden meer moeten gaan samenwerken met de NT2-aanbieders.
Het NT2-gebied is constant onderhevig aan evolutie. Het is een gebied dat je niet kunt loslaten. Er moet onderzoek gebeuren, in nauw partnerschap tussen het werkveld, de overheid en wetenschappers. Dat is in een notendop wat wij aanbevelen, op basis van ons onderzoek.
Minister Homans heeft het woord.
Bedankt, mevrouw Steverlynck, voor de uitgebreide en zeer heldere en duidelijke toelichting. Collega’s, het regeerakkoord is ambitieus, niet op gelijk welk vlak, maar zeker wel op het vlak van NT2 en inburgering. We hebben in deze commissie al veel debatten gehad over inburgering en wat er zou kunnen verbeteren. Het is belangrijk om te benadrukken dat ik dit onderzoek zelf besteld heb bij de onderwijsinspectie. Het klopt dat er een aantal zaken in staan die niet zo positief zijn, maar wij wisten natuurlijk wel dat er een en ander verkeerd liep op het terrein, vandaar ook dat we zelf het initiatief hebben genomen om dit onderzoek te bestellen bij de diensten van mevrouw Steverlynck.
Het onderzoek werd begin februari 2016 opgeleverd. Op basis van dat onderzoek hebben wij een conceptnota voor een daadkrachtig en slagkrachtig NT2-beleid in Vlaanderen uitgewerkt. Die is goedgekeurd op de laatste ministerraad voor de paasvakantie. De nota is gebaseerd op de aanbevelingen die de onderwijsinspectie heeft gemaakt. Als je een onderzoek bestelt, lijkt het mij goed om dan ook rekening te houden met de aanbevelingen in dat onderzoek.
Mevrouw Steverlynck heeft haar betoog afgesloten met tien aanbevelingen, waarvan er eigenlijk maar zes betrekking hebben op NT2. De overige vier hebben exclusief betrekking op Onderwijs. Dat valt niet onder mijn bevoegdheid. Aanbevelingen een, twee, drie, zeven, acht en tien vallen onder mijn bevoegdheid, de rest valt onder de bevoegdheid van collega Crevits. Tegelijk met de conceptnota over NT2 is collega Crevits bezig aan een conceptnota over volwassenenonderwijs. Dat gebeurt min of meer parallel. Het gebeurt in ieder geval in zeer goede afstemming tussen de beide kabinetten. Ook de administraties worden er allemaal bij betrokken. Dat is belangrijk, aangezien in de toelichting van mevrouw Steverlynck is aangetoond dat het NT2-beleid een heel groot deel uitmaakt van het onderwijsveld.
De conceptnota, die is goedgekeurd en wellicht ook in jullie bezit is, zal leiden tot een ander kader voor NT2. We hebben dat al vastgesteld bij de onderhandelingen en hebben het vervolgens in het regeerakkoord geformaliseerd. Een conceptnota moet leiden tot een ander regelgevend kader. Af en toe zal mijn toelichting wat overlappen met het betoog van mevrouw Steverlynck. Er zijn immers heel belangrijke aandachtspunten aangestipt, en die komen uiteraard ook terug, want wij staan volledig achter die terechte opmerkingen.
Het is absoluut nodig om naar een meer slagkrachtig NT2-beleid te gaan. Dat is ook een van de ambities van het regeerakkoord. Er zijn een aantal mankementen, die al uitgebreid zijn opgesomd. Een van de belangrijkste tekortkomingen is het feit dat het NT2-landschap behoorlijk versnipperd is. Men heeft bijvoorbeeld heel veel verschillende kleine centra in bepaalde regio’s. Dat is niet goed voor het NT2-beleid in zijn totaliteit. Ook de concurrentie is niet goed, want die zorgt voor een overlap in het aanbod. Dat komt niemand ten goede – de overheid, noch de lesgevers, noch de cursisten.
Een ander belangrijk punt is het financieringsmodel. De financiering van Inburgering is nogal ingewikkeld. De financiering van maatschappelijke oriëntatie en de trajectbegeleiding, waar het inburgeringstraject op zich ook een deel van uitmaakt, vallen onder mijn bevoegdheid en mijn begroting, maar de middelen voor NT2 vallen onder de bevoegdheid en de begroting van collega Crevits. Een groot probleem is dat die middelen niet gekleurd zijn. Dat is een van de oorzaken van over- of onderbesteding. Daarom staat er ook in het regeerakkoord dat we naar een ander financieringsmodel of -systeem moeten en dat we af moeten van een financieringsmodel dat grotendeels gebaseerd is op het aantal leerlingen, en dat dus uitgaat van de klasgrootte in plaats van een aanbod op maat. Dat zijn de drie grootste knelpunten.
In de conceptnota geven we aan hoe we tot een overkoepelend kader kunnen komen voor een slagkrachtig nieuw NT2-beleid, dat vanuit Inburgering wordt aangestuurd. Wij nemen dus de regierol op ons. En met ‘wij’ bedoel ik de agentschappen en het Huis van het Nederlands van Brussel. Zo kunnen we vanuit Inburgering tot een nieuw NT2-beleid komen voor alle anderstaligen die in het kader van een inburgeringstraject of een traject naar werk Nederlands leren of die vrijwillig Nederlands leren.
Mevrouw Steverlynck heeft gesproken over de Huizen van het Nederlands, maar dat zijn eigenlijk de drie agentschappen – het Vlaamse, het Antwerpse en het Gentse – waarin de Huizen van het Nederlands zijn ingekanteld, en het Huis van het Nederlands van Brussel. De agentschappen hebben nu al de taak om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen, maar het ontbreekt aan middelen om dat ook effectief te kunnen afdwingen. Ik zeg al sinds mijn aantreden als minister van Inburgering dat aanbod op maat heel belangrijk is en dat we verder moeten kijken dan de reguliere schooltijden. Als je een aanbod op maat wilt creëren, moet je ook kijken naar een aanbod ’s avonds, in het weekend, tijdens de schoolvakanties en dergelijke meer, want als je dat als een soort taboe blijft beschouwen, kun je nooit tot een aanbod op maat komen.
Het is belangrijk dat het NT2-landschap, op basis van mijn conceptnota, zal worden aangestuurd vanuit de bevoegdheid Inburgering, zodat we effectief instrumenten zullen hebben om bepaalde zaken te kunnen afdwingen.
Er is daarnet ook al toegelicht dat er heel veel actoren actief zijn. Het is belangrijk dat die worden gestroomlijnd en op elkaar worden afgestemd, om het aanbod op maat meer te belichamen en te verwezenlijken, en tegelijk die overlap te kunnen voorkomen.
We hanteren een aantal uitgangspunten om dit kader te kunnen uitwerken. Eén: NT2 moet maatgericht en vraaggestuurd zijn. Twee: er moet een ander aanbod komen, en dat veronderstelt een grote flexibiliteit, ook van die mensen die die lessen momenteel geven, ook van die actoren die momenteel actief zijn in het geven van NT2-cursussen, en in mindere mate ook van de cursist. Het zijn immers de mensen die NT2 volgen, die om die grotere flexibiliteit vragen, die dan geboden zal moeten worden door andere actoren in dit beleidsdomein. Drie: er is nood aan sterke partnerschappen. Vier: we moeten streven naar het garanderen van eenzelfde kwaliteit en een maximaal leerrendement. We zien nu immers een verschil in kwaliteit, in leerrendement, afhankelijk van regio, van grootte, van CVO’s, van andere actoren. En dat is niet goed.
Ik denk dat deze conceptnota goed is voor de sector. Ik ben mij ervan bewust dat er een aantal veranderingen op til zijn die misschien niet allemaal in dank zullen worden afgenomen door de sector. Ik besef ook dat elke verandering een beetje gewenning met zich meebrengt, maar we doen dit ook in overleg met de sector. NT2 en inburgering zijn belangrijk voor mensen die naar Vlaanderen komen en hier moeten integreren en hier een toekomst willen uitbouwen. En daarbij moeten we zeker ook rekening houden met het belang van de betrokkene. We moeten dus rekening houden met de sector, maar zeker ook met de verzuchtingen en de verwachtingen van de betrokkene, in dezen de inburgeraar. Dat is een belangrijk evenwicht dat we moeten zoeken.
Concreet zullen we een nieuw legistiek kader uitwerken, dat de volgende elementen bevat. Eén: de intake, testing en doorverwijzing door de agentschappen Inburgering en Integratie en het Huis van het Nederlands van Brussel. Twee: de regie over het NT2-aanbod door middel van minimale kwaliteitseisen en een behoefteplan. Mevrouw Steverlynck heeft al gewezen op het ontbreken van zo’n behoefteplan. Daar gaan we ook aan remediëren en tegemoetkomen. Drie: het stimuleren van expertiseopbouw en innovatie. Vier: het samenspel tussen het formeel Nederlands leren, taalpromotie, oefenkansen, taalbeleid en taalondersteuning. Nederlands kun je immers op verschillende manieren leren, en dat moet niet per definitie in een klaslokaal gebeuren. Dat kan op allerlei andere manieren gebeuren. En vijf: inzetten op structurele samenwerking. Ook dat is een pijnpunt dat werd aangetoond. Wij hadden dat verwacht, en het is door het rapport alleen maar bevestigd. We hebben daar nu een oplossing voor gezocht in onze conceptnota.
Wat intake, testing en doorverwijzing betreft, blijven de agentschappen en het Huis van het Nederlands van Brussel hun rol als neutrale doorverwijzer naar het meest geschikte NT2-aanbod behouden, maar daarbij brengen de agentschappen en het Huis van het Nederlands van Brussel ook de noden van anderstaligen in kaart. Zo kunnen ze vervolgens doorverwijzen naar de meest geschikte actor om de cursist NT2 te geven. Die opdracht is absoluut cruciaal om de regie over NT2 te kunnen opnemen. De hoofdklemtoon en de regierol komen dus bij de agentschappen en het Huis van het Nederlands van Brussel te liggen. Ik denk dat dat gerechtvaardigd is, want zij hebben nu eenmaal het meeste zicht op de noden die er zijn en kunnen als geen ander bepalen welk aanbod op maat er nodig is. Natuurlijk doen zij hun werk momenteel goed, maar het feit dat je geen enkele stok achter de deur hebt om bepaalde zaken te kunnen veranderen, maakt het voor de agentschappen en het Huis van het Nederlands van Brussel niet gemakkelijk om die taak goed te kunnen blijven opnemen. Ze doen het al zeer goed, maar met de stok achter de deur die we hun nu zullen geven, zullen ze het nog veel beter kunnen doen.
Er is ook gebleken dat er nood is aan een heldere afbakening van die opdracht. We zullen dat dan ook opnemen in ons nieuwe kader. We doen dat allemaal vertrekkend van een evaluatie van het afsprakenkader NT2, waar heel veel terechte kritiek op gekomen is.
Een eerste belangrijke noodzaak om vanuit Inburgering een sterke regierol te kunnen opnemen, zijn de zogenaamde kwaliteitscriteria. Als we het NT2-landschap willen aansturen en private actoren willen inschakelen – in het regeerakkoord is immers gezegd dat we private actoren moeten kunnen betrekken om een zo groot mogelijk aanbod op maat te kunnen geven – moeten we vanuit Inburgering bepaalde kwaliteitscriteria vooropstellen, waaraan de aanbodverstrekkers moeten voldoen. Als je de aanbodszijde wilt verruimen naar de private sector, is het nogal logisch dat je bepaalde kwaliteitscriteria inbouwt, zodat je garanties hebt op het behoud van de kwaliteit. Anders heeft het natuurlijk weinig zin.
Op basis van die kwaliteitscriteria zullen we dan aanbodverstrekkers NT2 erkennen. Indien de aanbodverstrekker voldoet aan de criteria, kan die door de Vlaamse overheid gefinancierd worden. Dat lijkt mij een goede manier van werken, om vanuit Inburgering te kunnen afdwingen dat er een kwaliteitsvol NT2-aanbod wordt ingericht.
Natuurlijk is elke aanbodverstrekker – of het nu een CVO, de VDAB, een CBE, een universitair talencentrum of een private verstrekker is – binnen dit kader zelf verantwoordelijk voor het eigen aanbod, weliswaar gesteund op de kwaliteitscriteria die door de Vlaamse overheid worden uitgewerkt. De criteria, de procedure van erkenning en controle worden in een nieuw legistiek kader verder uitgewerkt.
Belangrijk om hier aan te stippen, is dat we moeten waken over een eventuele overlap met de kwaliteitscriteria die nu al gelden binnen Onderwijs. Het heeft immers weinig zin om allerlei verschillende kwaliteitscriteria uit te werken. Als er kwaliteitscriteria zijn die Onderwijs ook hanteert, zullen we er absoluut over waken dat dat niet voor extra planlast en dergelijke zorgt bij de aanbodverstrekkers. U hebt allemaal een exemplaar van de presentatie bij mijn uiteenzetting gekregen. De kwaliteitscriteria staan daarin opgesomd. Ik hoef die hier niet meer voor te lezen.
Naast die kwaliteitscriteria is het behoefteplan een tweede belangrijk instrument om vanuit Inburgering een sterke en afdwingbare regierol te kunnen opnemen en waarmaken. Kort samengevat komt zo’n behoefteplan hierop neer: wat zijn de behoeften en hoe moet het NT2-aanbod er in de toekomst uitzien? Het behoefteplan zal opgemaakt worden door de NT2-regisseur, dus de agentschappen en het Huis van het Nederlands van Brussel, op basis van de noden van de anderstaligen. Het is zeer goed dat daarbij ook wordt gekeken naar de behoeften inzake zomeraanbod en verkorte of intensieve leertrajecten. Niet iedereen heeft immers nood aan een even kort of even lang traject. Een aanbod op maat is belangrijk. Er moet ook gekeken worden naar gecombineerd onderwijs. Niet iedereen heeft immers dezelfde capaciteiten of dezelfde noden in het kader van NT2. Men kan dat eventueel nog combineren met iets anders, wat ook in het voordeel is van de betrokkene.
Ook een geïntegreerd aanbod en een avond- en weekendaanbod zijn essentieel. Ik klaag al een tijdje aan dat het jammer is dat dat momenteel ondermaats wordt aangeboden. Als we iemand die naar hier komt en die bijvoorbeeld ook werkt, NT2 willen laten volgen, dan kunnen we niet anders. Ik vind het heel gerechtvaardigd om ook in een breder aanbod buiten de reguliere schooluren te voorzien.
Ook afstandsonderwijs is heel belangrijk. Iedereen heeft zijn eigen capaciteiten. Iedereen kan Nederlands leren op de manier waarop hij of zij wil – verplichte inburgering is natuurlijk een apart debat, maar laten we het nu even gewoon over NT2 hebben. Ook het soort aanbod en de instapmomenten zijn heel belangrijk. Dat moet wat meer op maat van de cursist, en niet zozeer op maat van een schooljaar. Er is onder meer gesproken over twee semesters. Het is absoluut belangrijk dat we dat aanpassen.
De agentschappen en het Huis van het Nederlands van Brussel gaan dat allemaal meenemen in het zogenaamde behoefteplan. Belangrijk om op te merken is dat dat geen vrijblijvend plan zal zijn. Het aanbod volwassenenonderwijs moet een antwoord zijn op dit plan om door de Vlaamse overheid gefinancierd te kunnen worden voor het inrichten van NT2. Als ze zich niet aan het behoefteplan houden, zullen er geen middelen meer gegeven worden en zullen de niet-aangewende middelen aan andere actoren of andere NT2-verstrekkers gegeven worden die wel voldoen binnen het kader van het behoefteplan. Dat is belangrijk, ook gezien de onderbenutting en dergelijke meer. Die zaken zijn duidelijk aan bod gekomen in het rapport van de onderwijsinspectie.
Op die manier gaan we het aanbod rationaliseren en het vraaggestuurd maken. In de plaats van meer aanbodgestuurd gaan we meer naar een vraaggestuurd aanbod, wat goed is voor de cursist in kwestie.
Een slagkrachtig NT2-beleid vereist natuurlijk ook dat de diverse actoren voldoende en kwaliteitsvol ondersteund worden in het verwerven van de nodige expertise. Dat is nogal logisch. We kunnen ze ook niet aan hun lot overlaten. Het toeval wil dat we die expertise al in huis hebben – is me dat even een meevaller in dit debat.
We stellen, net als de onderwijsinspectie, vast dat het ondersteuningsaanbod momenteel te algemeen is. Het is met andere woorden niet op maat. Er zijn heel veel verschillen tussen de verschillende regio’s en het is te versnipperd. Daarom kunnen we ook in dezen zeggen dat er absoluut nood is aan een overkoepelende visie en een overkoepelend kader wat expertiseopbouw rond NT2 betreft. Er wordt een samenwerkingsplatform ingericht dat de nodige maatregelen met betrekking tot die expertiseopbouw in kaart brengt en aanstuurt, en uitwisseling stimuleert. Dat platform zal worden aangestuurd door de NT2-regisseur – dus door de agentschappen en het Huis van het Nederlands van Brussel – en door beleidsmakers, onderzoekers, aanbodverstrekkers en begeleidingsinstanties. En ook de onderwijsinspectie zal betrokken worden.
Het is niet de bedoeling dat dit de zoveelste praatbarak zal worden. In het verleden dreigde dat wel een beetje het geval te zijn. Daarom gaan we het nu anders doen, via de regierol die we vanuit Inburgering en met de agentschappen en het Huis van het Nederlands van Brussel gaan opnemen.
Ik heb al gezegd dat men op verschillende manieren Nederlands kan leren. Dat kan in een klaslokaal, tijdens een gewone, reguliere les, maar het kan ook op zoveel andere manieren. Momenteel zijn er al heel veel andere manieren om dat te doen, maar we moeten dat veel meer structureren. Men kan momenteel bij verschillende actoren Nederlands leren, via de CVO’s, de CBE’s, de VDAB, de universitaire talencentra en bij private actoren. We moeten veel meer inzetten op bijvoorbeeld taalpromotiebeleid. Het Nederlands leren promoten en zorgen voor voldoende oefenkansen is een opdracht van de agentschappen en het Huis van het Nederlands van Brussel. Ik geloof daar ook absoluut in.
We hebben in de schoot van de Vlaamse Regering de afspraak gemaakt dat bij de begrotingsopmaak 2017, die dit najaar zal worden opgesteld, meer middelen vanuit de Vlaamse begroting naar voldoende oefenkansen zullen gaan.
Ook de taalondersteuning zal door de diverse partners worden opgenomen. Het gaat dan over het inzetten op verwerving van taalhandelingen die nodig zijn op de werkvloer of in bepaalde opleidingen. Of het nu een gewone, reguliere opleiding is of een zogenaamde vakopleiding, maakt eigenlijk weinig uit. Ook taalbeleid is zeer belangrijk, als men spreekt over NT2 of Nederlands leren in een ruimer kader. Daar gaan we ook inzetten op het wegwerken van de taaldrempels. De agentschappen en het huis hebben daarin een stimulerende en ondersteunende opdracht.
Dan is er ook het samenspel tussen NT2 en taalondersteuning en het taalpromotiebeleid dat in kaart moet worden gebracht. Men heeft de formele lessen NT2, en daarnaast heeft men ook nog aanvullende initiatieven waar men ook Nederlands kan leren.
Samenwerking was ook een groot mankement in het verleden en is een punt dat zeker voor verbetering vatbaar is. Ook dat hebben we zeer uitgebreid opgenomen in onze conceptnota. Het kwam ook aan bod in het rapport van de onderwijsinspectie. Ik zal er niet te veel meer over zeggen, want mevrouw Steverlynck heeft de belangrijkste zaken opgesomd. Wij hebben ze ook beantwoord in onze conceptnota. Dat er heel veel actoren betrokken zijn, maakt natuurlijk dat het een soort kluwen wordt en dat het niet altijd eenvoudig is om bepaalde concrete afspraken te kunnen maken. We moeten meer en meer inzetten op structurele samenwerking. We moeten meer structuren zoeken in plaats van verder te gaan met alle versnipperingen in het landschap, want dat heeft niet tot zulke goede resultaten geleid.
Samenwerking is natuurlijk ook nodig om het meest geschikte aanbod te kunnen vinden, zodat bijvoorbeeld trajecten en trajectbegeleiding of begeleidingen tout court op elkaar kunnen worden afgestemd, dat er expertise kan worden uitgewisseld en dat men oog heeft voor afstemming en wisselwerking tussen NT2 en andere mogelijke onderdelen in het integratieparcours van anderstaligen, bijvoorbeeld een link met de beroepsgerichte opleidingen en het andere geletterdheidsaanbod. Dat gaat dan bijvoorbeeld over wiskunde voor mensen die zeer laaggeschoold zijn. Ook dat kan een onderdeel uitmaken van het NT2-pakket.
Wat het volwassenenonderwijs en NT2 betreft, zijn er nog een aantal knelpunten die we moeten aanpakken. Het aanbod NT2 moet in de centra voldoende groot zijn. In het rapport van de onderwijsinspectie staat bijvoorbeeld dat in 15 procent van de centra NT2 minder dan 10 procent van hun aanbod uitmaakt. Ik vind dat niet zo positief. Er is voldoende aanbod, en ik vind het zeer goed dat de onderwijsinspectie niet over wachtlijsten spreekt en zegt dat er voldoende aanbod is, maar dat het vooral over het aanbod op maat gaat. Als we dan een aanbod op maat willen geven, moeten we ook zien dat die actoren die we financieren en ondersteunen, ook hun verantwoordelijkheid in dezen opnemen.
Een volgend punt is de flexibele inzet van de opleidingsprofielen. Als we spreken over een aanbod op maat, spreken we ook over een aanbod buiten de reguliere schooltijden, in het weekend en ’s avonds. En dat vergt natuurlijk wel enige flexibiliteit. We zijn daarover in goed gesprek met het kabinet van Hilde Crevits en de onderwijsadministratie. Dat zijn allemaal zaken die samen met de collega van Onderwijs zullen worden ingezet.
Ik herhaal dat het geen verhaal van concurrentie is. Ik hoor dit vaak vanuit de sector opwerpen, maar het is integendeel een verhaal van complementair werken met elkaar, zodat de cursist er beter van wordt. Het is niet mijn bedoeling om een bepaald aanbod weg te trekken uit CVO of CBE. We moeten een meer flexibel aanbod genereren en ter beschikking stellen van de betrokkenen, en daarom moeten we met meer actoren werken zonder dat ze in concurrentie staan met elkaar.
Deze conceptnota is er nu. We kunnen ze bespreken: vandaag of in de toekomst. In de Vlaamse Regering en op mijn kabinet, in overleg met de onderwijsinspectie, het werkveld, de agentschappen, het Huis van het Nederlands van Brussel en met mijn collega van Onderwijs en de administraties zullen we de conceptnota verder concretiseren. Bepaalde zaken moeten nog uitgewerkt worden, en dat doen we liever samen met de sector. We maken graag gebruik van de deskundigheid van de diensten waar mevrouw Steverlynck deel van uitmaakt, veeleer dan snel een regelgeving in elkaar te steken waarvan over vijf jaar misschien geoordeeld wordt dat het niet goed werd aangepakt. In 2017 zou het legistiek proces afgerond moeten zijn, zodat de nieuwe regelgeving in september 2018 operationeel zou moeten zijn.
Minister, het lijvige rapport van de onderwijsinspectie dateert al van januari, en mijn vraag om uitleg daarover was klaar voor uw conceptnota er gekomen is. Het zou dus kunnen dat daarin al enkele van mijn vragen zijn beantwoord.
In de beleidsnota Integratie en Inburgering 2014-2019 wordt gesteld dat inburgeraars zo snel mogelijk moeten deelnemen aan het sociaal en economisch leven. Daarom is er nood aan meer gecombineerde leertrajecten, aan een aanbod tijdens vakanties en weekends en avonden. Dit probleem was al bekend in 2014, maar nu twee jaar later stellen we helaas vast dat de VDAB de semesters van de scholen niet kan volgen. De conceptnota vangt dit gedeeltelijk op. Ik wil de Vlaamse Regering vragen om alvast een tandje bij te steken. Taal en inburgering zijn belangrijk om een job te vinden en om te kunnen integreren, en daarom moet de Vlaamse Regering dit als een prioriteit beschouwen.
De Vlaamse onderwijsinspectie bracht een kritisch onderzoek uit over het huidige NT2-aanbod. Ze zijn grondig te werk gegaan en het is een goede zaak dat de bestaande problemen worden benoemd. Er is een inventaris opgemaakt van de tekortkomingen van de werking sedert 2008 tot vandaag: het aanbod is niet behoeftedekkend en niet flexibel. Er schort wat aan de structuur, er is onvoldoende monitoring en de slaagkansen zijn niet optimaal.
Integratie betekent volgens mij Nederlands leren, maar ook maatschappelijke oriëntatie en heeft tot doel dat nieuwkomers die kunnen werken ook effectief aan de slag kunnen. Dat kan het draagvlak voor nieuwkomers verbreden. Uit OESO-rapporten blijkt dat we daar in Vlaanderen vandaag zeer slecht op scoren. Mensen van allochtone afkomst slagen er niet in een job te vinden, en dat wordt vaak in verband gebracht met de taal.
Minister, u zegt vaak dat het ook de schuld is van het migratiebeleid. Mensen die analfabeet zijn, integreren moeilijker of vinden minder gemakkelijk een job. Kunnen we de zaken niet opentrekken en kunnen we dit probleem niet meer vanuit de werksituatie benaderen? De VDAB heeft het bijvoorbeeld over de moeilijkheid van de lessen en de regionale verschillen. U antwoordt daarop dat u een afsprakenkader met output zult maken. Als we zo slecht scoren, zouden we toch het aanleren van het Nederlands als onderdeel van het inburgeringstraject, evenals de cursus MO, en de inoefening daarvan via stages op het werk, meer moeten kunnen monitoren. Voor mij lijkt het belangrijkste dat we evalueren in hoever het aanleren van de taal ertoe bijdraagt dat mensen aan werk geraken.
Als we dat zo opentrekken, zijn er drie soorten nieuwkomers. De eerste groep zijn de nieuwkomers die werken en de taal vrijwillig bijstuderen of ze binnen een traject al doende leren. Een tweede groep zijn de mensen die niet werken, en voor hen moet het taalonderwijs gericht zijn op het vinden van werk. Een derde groep bestaat uit de mensen die niet meekunnen of, bijvoorbeeld wegens ziekte, niet in staat zijn te werken. Zij kunnen via gemeenschapsdienst of vrijwilligerswerk oefenkansen krijgen.
Het aanleren van een taal is best wel moeilijk. In Vlaanderen rekent men daarvoor 120 uur, maar in Duitsland 600 uur en in Nederland 400 uur. Daarbij komen nog extra uren voor MO. Vandaag is het zo dat mensen hun traject volgen en dat er weinig mensen doorstromen naar een volgend niveau. Ik leer zelf al jaren Frans, maar zonder oefening verdwijnt dat snel weer. Na die 120 uur moet er dus een evaluatie zijn en moeten er blijvende inspanningen worden gedaan. De opvolging moet volgens mij dus meer doelgericht gebeuren.
De conclusie over de doelgerichtheid van het aanbod is ook in het rapport minder positief, zo blijkt uit de analyse. De nota spreekt over een verregaande autonomie zonder een transparante explicitering van de verwachtingen ten aanzien van de centra. Het rapport gaat nog verder, ik citeer: “Meer dan tien jaar na de oprichting van de Huizen en de start van het inburgeringsbeleid, zijn er nog steeds centra die het werkcomfort van hun leraren en andere organisatorische besognes laten primeren op de behoeften van het aanbod. Gezien de druk die op anderstaligen wordt uitgeoefend om Nederlands te leren, is deze situatie niet langer houdbaar.”
Er zal veel daadkracht nodig zijn om deze opdracht tot een goed einde te brengen. De conceptnota is een plan van aanpak. Er zijn andere beleidsdepartementen bij betrokken, maar in de beleidsnota wordt daar weinig naar verwezen. De bedoeling moet wel zijn om vooruitgang te boeken.
Er is een grote variatie per regio en per centrum. De CBE’s gaan verschillend om met lestijdenpakketten en beslissen zelf welke prioriteiten ze leggen.
Ik vind de cijfers enigszins opmerkelijk, minister. U zegt soms dat mensen die analfabeet zijn het hier moeilijk hebben, waardoor zoveel allochtonen werkloos zijn. Uiteindelijk zien we echter dat een groot deel van de Nederlandse taal niet gegeven wordt aan mensen die in het CBE zitten of deze specifieke cursus volgen. Als we de cijfers vandaag bekijken, zien we dat het eigenlijk een kleine minderheid is. In de CVO’s zitten mensen die wel kunnen lezen en schrijven en de taal normaal gezien kunnen volgen. Dat is eigenlijk het grote deel van het lessenpakket. Misschien kan ik daarover nog wat meer informatie krijgen.
De resultaten van de onderwijsinspectie tonen aan dat er stappen nodig zijn. Minister, wanneer zou het strategisch plan dat de federatie van het CBE thans opstelt voorhanden zijn? Welke initiatieven zult u nemen om de variatie per regio en per centrum tegen te gaan?
Zowel de CBE’s als de CVO’s bieden NT2 aan. In de CBE’s wordt niet geleefd op het ritme van de onderwijssemesters, daar wordt beter gescoord op het vlak van opstartmomenten, wat een goede zaak is. Als we willen dat mensen aan de slag gaan, vind ik het ook logisch dat ze taallessen kunnen volgen na de werkuren, in de vakanties en ook eventueel in het weekend. U hebt ook al middelen voor digitaal onderwijs vrijgemaakt, wat ook een goede zaak is. Dat budget heeft dus een boost gegeven, maar ik denk dat we op dit pad zeker moeten doorgaan.
Wat zult u ondernemen nu uit het onderzoek blijkt dat in bepaalde regio’s de CVO’s de inburgeraars niet overal binnen de drie maanden kunnen bedienen door dit ritme?
De VDAB is totaal niet vertrouwd met de onderwijslogica zoals de semesterplanning en de schoolvakanties. Ik vind dat problematisch. Het is niet uw bevoegdheid, maar toch zult u overleg moeten plegen aangezien dat deel in het Vlaams regeerakkoord onder inburgering is geplaatst. Is het dan niet beter dat de VDAB een meer coördinerende rol zou krijgen voor de mensen die kunnen werken, om hen te begeleiden in het kader van het totale inburgeringstraject, enerzijds taal, anderzijds de cursus MO, en dan het traject naar werk. Wat wilt u ondernemen om de onderwijslogica uit het NT2-onderwijs te halen, zodat inburgeraars ook vooruitgaan in de verlofperiodes?
De vrijblijvendheid van het Vlaams afsprakenkader heeft gefaald, aldus het rapport. In uw conceptnota komt u daaraan tegemoet. U hebt nu gezegd dat wat nu moet komen, duidelijk tegemoet zal moeten komen aan de aanbevelingen in het onderwijsrapport.
Zult u het initiatief nemen voor een transparant wettelijk kader? U zegt dat het er moet zijn tegen 2018. Als het zo belangrijk is, waarom kan het dan niet vroeger? Is een jaar en acht maanden nodig om legistiek werk te kunnen afleveren? Volgens mij is het hoognodig en moeten we een tandje bijsteken om, eventueel met een taskforce, deze problematiek aan te pakken.
Wilt u NT2 voortaan als vak erkennen? Wilt u een basisopleiding NT2 verplicht maken voor iedere NT2-leraar?
We hebben gelezen in het rapport dat er nu geen specifieke opleiding is voor de NT2-leraar. U wilt daaraan tegemoet komen, maar dat is een bevoegdheid van het departement Onderwijs. Hoe zult u daar samen werk van maken op een zo efficiënt mogelijke manier?
Volgens het rapport is er een enorme hoeveelheid aan ontbrekende data, onzorgvuldige en incorrecte registraties, zowel op het niveau van de overheid als op het niveau van de centra. Wat gaat u ondernemen opdat de onderwijsinspectie in de toekomst een deugdelijke kwaliteitsmonitoring zou kunnen uitvoeren? Wanneer gaat u werk maken van benchmarks, zodat de onderwijskwaliteit voortdurend gemonitord wordt en de aanbodverstrekkers de eigen kwaliteit kunnen aftoetsen?
Het financieringsbeleid zou het behoeftegericht werken en handelen hypothekeren. Minister, hoe ziet u dit? U zei dat het een aanbod op maat zal moeten zijn, maar ik had daar graag wat meer toelichting over gehoord. Bent u van plan extra middelen toe te kennen voor cursisten die extra omkadering vragen?
De onderwijsinspectie stelt dat de regionale samenwerking mank loopt. Het Agentschap Integratie en Inburgering moet evenals de VDAB en de CBE met te veel CVO’s onderhandelen en rekening houden. Ziet u gading in het voorstel om het aantal CVO’s met een NT2-aanbod drastisch terug te schroeven en de huidige betonnering tussen de CBE en de CVO voor Alfa-NT2 op te heffen?
Bent u van oordeel dat een inperking van het aantal aanbieders de werking van de Huizen zal vereenvoudigen en de positie van de Huizen zal verstevigen? Denkt u dat het noodzakelijk is de positie van de Huizen te verstevigen, bijvoorbeeld door ze in een duidelijke regierol te plaatsen, hun mandaat te verstevigen en ze gerichter aan te sturen? Bent u van oordeel dat de certificeringsbevoegdheid van de Huizen en certificeringsmijlpalen zoals beschreven op pagina 377 van de analyse, een goede manier is om cursisten buiten de schoolse context NT2 te laten leren?
We zien dat de doelstellingen uit de beleidsbrief niet gehaald worden, het NT2-aanbod loopt spaak in de weekends, avonden en vakanties. Op de huidige manier is het niet houdbaar, deze sterke nadruk op taal te blijven leggen, zeker als we zien dat het NT2-aanbod plaatsvindt tijdens de kantooruren.
In lijn met mijn opinie en wat ik al meermaals bepleitte in deze commissie stelt de beleidsbrief ook dat je taal kunt leren door deel te nemen aan de samenleving. Werken is deelnemen aan de samenleving. Het is ‘al doende’ het Nederlands leren en oefenen. Ziet u werk als een middel tot inburgering? Hoe verhoudt het instrument werk en het instrument taal zich in uw beleid tot inburgering? Voor mij betekent inburgering vooral ook MO, en de gelijkheid tussen mannen en vrouwen is daar een essentieel element van.
Kan het inzetten op werk niet als positief neveneffect hebben dat taal sneller zal worden aangeleerd en dat het proces van inburgering sneller zal gaan? Bovenstaande opmerkingen en vragen uit het lijvige rapport van de onderwijsinspectie zijn voor mij zeer belangrijk. Vlaanderen staat voor grote uitdagingen en moet prioritair aandacht besteden aan de pijnpunten die u in uw conceptnota heeft beschreven. Ik ben ietwat ontgoocheld over de trage aanpak.
Minister, zult u de aanbevelingen ter harte nemen en de nodige beleidsaanpassingen doen op grond van deze studie, zodat we niet tot 2018 moeten wachten voor er oplossingen komen en de stap naar werk voor de cursist vlotter verloopt?
De heer Segers heeft het woord.
Mevrouw Steverlynck, dank u voor uw uitgebreide toelichting bij het onderzoek. We krijgen hier een massa informatie. We zullen dat straks nog bespreken.
Minister, ik heb een vraag over de conceptnota. Ik laat de onderwijsaspecten buiten beschouwing.
Minister, kennis van het Nederlands is essentieel om op een duurzame manier aan onze samenleving deel te nemen. Uw regeerakkoord en uw beleidsnota en -brieven stellen beleidsdoelstellingen voorop, die moeten bijdragen tot het verhogen van de kennis van het Nederlands. Op basis van diverse rapporten kwam men tot de conclusie dat het NT2-aanbod nog onvoldoende beantwoordt aan de behoeften van anderstaligen.
Het daarnet besproken recente verslag van de onderwijsinspectie bevestigt dit tekort. Naast een aanbod dat onvoldoende inspeelt op de behoeften, zouden er ook te veel kwaliteitsverschillen bestaan en zou het NT2-aanbod te versnipperd zijn. Dit is voornamelijk te wijten aan de verscheidenheid van het aanbod NT2. Het volwassenenonderwijs is de grootste aanbieder van NT2. Maar anderstalige volwassenen kunnen daarnaast ook terecht bij universitaire talencentra, de VDAB en privébedrijven.
Als oplossing voor de aangekaarte tekorten stelt u verschillende doelstellingen voorop: de behoeften in kaart brengen, vraag en aanbod trachten te harmoniseren, en de nodige kwaliteitscriteria in te voeren voor de aanbieders. Ten slotte wilt u ook voorzien in een nieuw regelgevend kader waarmee u bovengenoemde uitdagingen aangaat.
Minister, welke kwaliteitscriteria hebt u in gedachten om tot een slagkrachtig NT2-beleid te komen? Door middel van welke maatregelen wilt u een meer afdwingbare invulling van de regisseursrol tot stand brengen? Zullen de agentschappen en het Huis van het Nederlands Brussel dwingende beslissingen kunnen nemen inzake de verschillende aanbieders?
U voorziet het uitrollen van de werking in september 2018. Hoe ziet u de planning tot dan? Maar eigenlijk hebt u dat laatste al tijdens uw uiteenzetting beantwoord. Ik stel dus voor dat u dat niet nog eens beantwoordt. We vinden dat dan wel terug in het verslag.
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
Ik dank jullie namens mijn fractie voor de toelichtingen bij het onderzoeksrapport en bij de conceptnota. Mijn vragen gaan over de conceptnota, maar sluiten ook aan bij het onderzoek, aangezien de conceptnota zich daar ook op heeft gebaseerd.
Het uitgangspunt is dat NT2 meer behoeftedekkend moet zijn. Het moet meer zijn afgestemd op de noden van de cursist. Wij kunnen dat uitgangspunt volledig onderschrijven. Het is zeer belangrijk. In discussies in de commissie Werk heb ik altijd systematisch gezegd dat er rekening moet worden gehouden met het flexibele aanbod. Minister, ik heb toen aan minister Muyters gezegd dat hij dat aan u moest zeggen. Hij zei toen dat er op dat vlak niet echt een probleem was. Ik denk dat ik het andersom moet vragen, dat u aan minister Muyters moet zeggen dat er veel nood is aan een flexibeler aanbod, om de tewerkstelling en het aanbod van NT2 beter op elkaar af te stemmen. Zo’n behoefteplan is dus zeker geen overbodige luxe, niet alleen voor de organisatie van het terrein zelf, maar ook ten aanzien van de andere beleidsdomeinen: ook zij moeten daar bij het ontwikkelen en uitstippelen van hun beleid rekening mee houden.
Daarnet werd al gevraagd naar de volgende stappen in de uitrol van deze conceptnota. Het behoefteplan is essentieel om zowel legistiek als wat het aanbod betreft te beginnen met een herstructurering. Is daarvoor een timing voorzien? Ik heb ook niet goed begrepen waarom men nu pas met dat behoefteplan begint. Men had dat in principe al kunnen doen. Het is belangrijk om te weten wanneer we kunnen landen met dat behoefteplan, want op basis daarvan moet het aanbod worden gereorganiseerd. Dat zal ook legistieke aanpassingen veronderstellen. Om binnen deze legislatuur nog het verschil te kunnen maken, moet dat behoefteplan snel worden afgerond.
Minister, mijn tweede vraag is veeleer punctueel. Er werd al gezegd dat de beschikbare middelen efficiënter kunnen worden ingezet. Daar ben ik het volkomen mee eens. De conceptnota zegt ook dat er private partners zullen worden ingeschakeld waar er hiaten zijn. Er wordt onder andere verwezen naar de universitaire talencentra (UTC). De conceptnota stelt: “De UTC’s worden niet extra gesubsidieerd voor hun NT2-aanbod en dienen zelf kostendekkend te werken.” Bedoelt u daarmee dat ze niet vanuit Vlaanderen worden gesubsidieerd? Bijvoorbeeld het UTC Linguapolis in Antwerpen wordt door het lokale bestuur gesubsidieerd. Het is nuttig om in de omgevingsanalyse van het aanbod correct aan te geven welke aanbieders worden gesubsidieerd en welke niet. De vzw Linguapolis is een private partner, maar wordt wel gesubsidieerd. Minister, wat bedoelt u met ‘volledig kostendekkend’? Is dat dan zonder rekening te houden met andere subsidiekanalen? Heeft men het hier enkel over de Vlaamse subsidies?
Het rapport van de commissie legt zeer sterk de nadruk op het belang van de flexibilisering van het aanbod, om beter te kunnen inspelen op de behoeften van de cursisten. Die oefening is de voorgaande jaren al eens gemaakt met het werkveld. Zal men met de aanbevelingen van toen opnieuw rekening houden? Zijn die verwerkt in het rapport? Het warm water moet niet altijd opnieuw worden uitgevonden.
Met betrekking tot de kwaliteitscriteria die aan de aanbieders worden opgelegd, vraag ik mij af of men duidelijkheid creëert met betrekking tot de betaalbaarheid voor de cursist. Minister, u zei al een paar keer terecht dat de overheid helpt te betalen als het gaat over verplichte lessen, vooral voor de inburgeraars. Maar bij private partners kan de kostprijs heel uiteenlopend zijn. Gaat men daar een lijn trekken? Gaat men daar referentietarieven hanteren, om te vermijden dat daar te grote verschillen ontstaan? Als de overheid tussenkomt, is het belangrijk dat we niet alleen de kwaliteit maar ook de betaalbaarheid bewaken.
Helemaal op het einde van de conceptnota staat dat deze conceptnota geen budgettaire consequenties heeft. Minister, het kan zijn dat dit een standaardformule is. Je kunt dit niet op voorhand weten, als er nog geen behoefteplan is en als je niet weet hoe je moet reorganiseren. Het is misschien wat voorbarig om dat zo te stellen.
Mevrouw Moerenhout heeft het woord.
Mevrouw Steverlynck, bedankt voor uw ongelooflijk interessante uitleg en voor uw interessante rapport, en minister, voor uw conceptnota.
Ik vind het zelf een beetje een dubbeltje op zijn kant. Enerzijds ben ik wel blij met het initiatief op zich van de vraag naar het onderzoek en met het onderzoek zelf. Eindelijk is er een onderzoek waarop een beleid kan worden gebaseerd. Dat is positief. Anderzijds is het verslag wel erg kritisch. Dat is ook realistisch. Politiek gezien bevestigt het een aantal kritieken die Groen al twee jaar een aantal keren heeft geuit. Ik haal er drie belangrijke punten uit, waaraan asap en in de eerste lijn tegemoet moet worden gekomen vanuit de overheid.
Wat betreft de behoeftedekking is er de vaststelling dat er ‘s avonds, in het weekend en in de zomer geen of veel te weinig lessen worden georganiseerd. Cursisten zijn daar wel degelijk vragende partij voor. Een jaar geleden toonde een andere studie aan dat heel veel cursisten na verloop van tijd afhaken omdat ze een job hebben gevonden. Die job kunnen ze niet combineren met de lessen Nederlands omdat die er ‘s avonds en in het weekend niet zijn. Daarom is het ongelooflijk belangrijk dat het beleid hierop in de eerste linie inzet.
Ook de vaststelling dat er zulke grote verschillen zijn tussen de regio’s, vond ik heel frappant. Dat is niet te tolereren, zeker als je leest over de slaagkansen en de doorstroommogelijkheden. Dat moet gecoördineerd worden.
In de doelgroep van de analfabeten leven de knelpunten nog sterker. Dat vind ik heel erg omdat de analfabeten onder de laaggeschoolden de meest kwetsbaren zijn. Die moeten toch zeker gelijke kansen krijgen.
De regierol van de Huizen van het Nederlands is inderdaad, zoals mijn collega van de N-VA daarnet zei, cruciaal. Als de overheid een integratietraject op poten wil zetten, en de bedoeling is dat het resultaat oplevert, namelijk dat er meer cursisten sneller en beter Nederlands leren, dan is de rol van de Huizen van het Nederlands, en nu van de agentschappen, cruciaal. Dat is de brug tussen wat wij hier zeggen of wat de minister beslist en wat er op het veld gebeurt met de cursisten, en al zeker in het nieuwe beleid, dat het belang van het certificaat zal doen toenemen. Ik vind het in een tweede orde ongelooflijk belangrijk dat daarop wordt ingezet. Minister, hoe gaat u ervoor zorgen dat die regierol wordt opgenomen door de Huizen die dat wel willen maar niet kunnen opnemen? Hoe gaat u daar op korte termijn aan tegemoetkomen?
Een positieve vaststelling uit het onderzoek is dat VDAB en NT2, in tegenstelling tot een aantal jaren geleden, een duidelijke meerwaarde zien in een nauwere samenwerking. Ik meende dat al van het veld te hebben vernomen, maar ik vind het heel leuk dat het nu zwart op wit staat. Studies bevestigen dat de werkvloer een ongelooflijk goede manier is om Nederlands te leren. In de studie staat dat ook de cursisten zeggen dat ze sneller Nederlands leren op de werkvloer. Anderzijds weten we ook dat werkgevers dit heel positief beoordelen. Zij geven de cursus een kans. Daardoor krijgen ze heel loyale werknemers op de vloer. Het inspectieverslag bevat het concrete signaal dat zij vragen naar een aanspreekpunt. Nu is dat heel gevarieerd en versnipperd. Minister, kunt u op korte termijn tegemoetkomen aan die nood aan een aanspreekpunt?
Mevrouw Steverlynck, werd de overlap met maatschappelijke oriëntatie onderzocht? Ik ontvang heel veel signalen dat daar problemen mee zijn. U haalde in de statistiek aan dat dit een negatief aspect is. Heeft dat te maken met het feit dat die MO op hetzelfde ogenblik valt als de Nederlandse lessen, waardoor de cursist gedwongen is om te kiezen? Dat is natuurlijk absurd, want beide zijn verplicht en beide zijn ongelooflijk belangrijk.
U wijst op een heel groot verschil in resultaatgerichtheid tussen de CVO’s en de CBE’s. Waarom is dat zo? Is daar ook gekeken naar de pedagogische aanpak? Ik verneem dat die in beide gevallen helemaal anders is. De CBE’s doen heel veel aan nieuwe leermethoden. Ze wisselen veel uit. Ze zitten de helft van hun werkuren samen met andere leerkrachten om te zoeken naar die leermethode en om ervaringen uit te wisselen. Dat is bij de CVO’s niet het geval. Daardoor is er ook een bepaalde dynamiek. Is wat ik nu zeg van de pot gerukt, of is dat effectief onderzocht?
U zei ook dat er veel te weinig ‘Latijns schrift’-modules zijn. Maar analfabeten die het traject aanvatten, moeten eerst naar dat ‘Latijns schrift’. Anders kunnen zij niet doorstromen naar de Nederlandse lessen. Wat zijn de concrete gevolgen voor analfabeten?
Minister, ik juich uw conceptnota toe. Alles wat richting meer en gerichter aanbod gaat, is top. Maar mijn belangrijkste kritiek betreft de timing, in het verlengde van wat mevrouw Van Volcem daarnet zei. Ik zit er een beetje mee dat u al beslissingen hebt genomen die strengere voorwaarden verbinden met het certificaat om NT2 te behalen. Ik wil dat debat niet voeren. Een aantal andere verplichtingen treden eind dit jaar of begin volgend jaar in werking. De timing voor de problemen in het veld is later. Die zouden pas in september 2018 in werking treden. Mevrouw Van Volcem vroeg u, minister, of het niet sneller kan. Ik wil haar bijtreden. Maar er is misschien een ander voorstel mogelijk: kan het andere niet trager? Kunt u niet zowel de nieuwe voorwaarden voor de cursisten – met gevolgen voor hun job en hun sociale woning – en anderzijds het aanbod dat u wilt verbeteren en optimaliseren, samennemen in eenzelfde timing, zodat u een nieuw startpunt krijgt waarop aanbod en verstrengde vraag vanuit de overheid samenvallen?
Minister, u schrijft in uw conceptnota dat u iets wilt doen aan bepaalde centra die te klein zijn. 15 procent van de centra geeft minder dan 10 procent NT2. Dat vindt u niet zo goed. Wat vindt u daar niet zo goed aan? In uw conceptnota schrijft u dat u een lokale spreiding zult garanderen. Op welke schaalgrootte ziet u die garantie? Dit is een vraag naar de correlatie tussen de garantie van kwaliteit en nabijheid. Voor NT2’ers met een beperkte mobiliteit is het, zeker in het begin van het traject, belangrijk dat die lessen nabij genoeg zijn. Mevrouw Steverlynck zei het: “Een behoeftedekkend aanbod is een aanbod waarbij de cursist geen overdreven verplaatsing moet maken.”
De heer Kennes heeft het woord.
Voorzitter, het is goed dat af en toe beleidsdomeinen heel grondig worden doorgelicht. Heel vaak is dat een taak voor het Rekenhof. Ik denk dat collega’s die actief zijn in de commissie Onderwijs, heel vaak rapporten krijgen van de onderwijsinspectie. Voor mij is dat niet het geval. Ik ben heel aangenaam verrast door de diepgang en de veelheid van facetten die werden behandeld, en ook door de veelheid van actoren die hebben meegewerkt. De hoge responsgraad duidt aan dat de bevraging goed werd voorbereid maar ook dat het actorenveld erop zat te wachten. Heel veel mensen liepen al een tijd met een aantal zaken rond en zijn heel blij dat ze hun ei hebben kunnen leggen in hun mandje. Mevrouw Steverlynck, u hebt daar een mooie korf van gemaakt, waar in de eerste plaats de minister haar voordeel uit kan putten.
Ik zie dat de conceptnota, die ondertussen werd behandeld door de Vlaamse Regering, op heel veel punten voortbouwt op een aantal zaken die in het inspectieverslag als werkpunten en soms als pijnpunten werden aangeduid. We hebben in de commissie vaak vragen gesteld over bijvoorbeeld de wachtlijsten. Dat kwam, samen met andere zaken, in de vorige legislatuur regelmatig aan bod. Ik heb nu toch een aantal zaken ontdekt die in het verleden toch wat aan het oog van de commissie zijn ontsnapt. Iemand zal nu zeggen dat hij daarover een schriftelijke vraag heeft gesteld, maar ze waren voor ons in grote lijnen toch niet altijd goed zichtbaar. Ik vind dat interessant. Je volgt een materie, en na een tijd moet je vaststellen dat er toch nog zaken worden naar boven gespit en dat er dus nog blinde vlekken waren. Het is een zeer zinvolle oefening geweest om dit rapport te maken en om er nu mee voort te werken.
De tien aanbevelingen zijn op zich erg duidelijk en goed onderbouwd. Ik verwacht dat daar behoorlijk veel uit gehaald zal worden.
Er is aangekondigd dat we in de richting gaan van een decreetgevend kader. Ik vraag de minister om dit zeker ter harte te nemen en verder te werken met al het materiaal dat is aangereikt. Het is een heel kritisch rapport geworden met confronterende resultaten en uitdagende aanbevelingen. Die termen spreken voor zich. Het werd tijd om dit voor te leggen.
Het regeerakkoord verwijst naar het inschakelen van private partners. Mevrouw Steverlynck, hoe ziet u die mogelijkheid? Welke randvoorwaarden moeten er zeker vervuld zijn om dat kwalitatief aanbod blijvend te garanderen? Het is een nieuwigheid die vooral ook op de flexibiliteit wil inspelen. Op een bepaald moment is ook gezegd dat het nodig kon zijn om de wachtlijsten weg te werken. Het is vooral heel nuttig om meer maatwerk te leveren en de flexibiliteit te vergroten. Welke randvoorwaarden zijn aan de orde?
Een ander aspect is de problematiek van het verzamelen van data. Er zijn inconsistenties in de databanken. Soms ontsnappen zaken aan de registratie. Andere dingen worden dubbel of driedubbel geregistreerd. Minister, ik vraag niet te wachten op decreetgevend werk. Als we daarop moeten wachten, zijn we natuurlijk vele jaren verder. Wat zijn de mogelijkheden om nu reeds stappen te zetten? Een registratiesysteem is niet afhankelijk van een decreet, maar een decreet kan uiteraard verder het kader bepalen. Misschien kan de inspectie ook nuttige tips geven waar de minister eerst moet op inzetten wanneer ze op korte termijn de gegevensregistratie wil verbeteren.
Er zijn de verschillende manieren waarop centra omgaan met het aanwerven van de NT2-leraren. Dat gebeurt zeker niet uniform. Soms wordt de nadruk gelegd op een taalkundige vooropleiding, soms meer op affiniteit met de doelgroep. Beide zijn nodig. Is het mogelijk om naar meer uniformiteit te gaan? Hoe zou u dat aanpakken?
Sinds 2009 bestaat er een Vlaams afsprakenkader, maar daar is weinig mee gebeurd. De tweejaarlijkse evaluatie is niet gebeurd. Het was bedoeld om vooral op het niveau van de consortia te functioneren, maar die zijn er niet meer. Het is dan bekeken op het niveau van de Huizen van het Nederlands. Wat zijn de redenen waarom dit niet goed heeft gefunctioneerd? Bleek dat technisch niet mogelijk? Was de politieke wil afwezig? Was men dat vergeten? Misschien zal de minister antwoorden dat dit van voor haar tijd is, maar misschien heeft ze zicht op wat er fout is gegaan.
Wat ook in het oog springt, zijn de grote regionale verschillen. Dat is merkwaardig voor een beleidsdomein dat zowat alle partijen heel belangrijk vinden. Heel wat beleidsbrieven maken melding van NT2. Op Vlaams niveau heeft dit een enorm draagvlak dat inzet en middelen verdient. We zien dan toch grote regionale verschillen, en dat vind ik merkwaardig. Hoopt de minister op kortere termijn via het agentschap resultaten te boeken om de grote regionale verschillen weg te werken? Voor een Vlaams beleid kan het eigenlijk niet dat iemand op het vlak van dienstverlening afhankelijk is van de regio waar hij of zij woont.
Op pagina 94 verwijst de onderwijsinspectie naar de link tussen NT2 en het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers (OKAN). NT2 gaat over volwassenen en OKAN over de leerplicht. Dat is een andere categorie, maar op vlak van pedagogie, technieken en leerkrachten zijn er volgens mij heel wat bruggen te slaan. De voorbije maanden hebben we regelmatig persberichten gezien van de minister van Onderwijs dat er OKAN-klassen bij zijn gekomen. Ik heb er zelf in mijn regio ook een aantal zien opduiken. Daar wordt serieus in geïnvesteerd. Vlaanderen maakt daar middelen voor vrij, maar de samenwerking ontbreekt blijkbaar. Daar wordt terecht op gewezen. Mij lijkt het logisch dat er wordt gezocht naar synergieën en mogelijkheden om samen te werken. Mevrouw Steverlynck, welke kansen ziet u op dit moment, zeker met de uitbreiding van de OKAN-klassen? Welke kansen laten we liggen en wat zijn de moeilijkheden om samen te werken? Hebt u daar een zicht op?
Er wordt vaak gesproken over de groep die het het moeilijkste heeft. Er zijn natuurlijk ook mensen die met heel veel troeven aan de startlijn komen bij NT2 en die de superintensieve trajecten aankunnen. Tegelijkertijd stellen we vast dat daar zeker geen evenwichtige regionale spreiding is. Ook de concurrentie speelt een negatieve rol bij het organiseren van die trajecten. Minister, hoe wilt u daar iets aan doen? Moeten we daar wachten op het decretale kader?
Het doorbreken van het semestersysteem is vaak aan bod gekomen. Zal dit lukken? Enerzijds is er behoefte aan het doorbreken van dat systeem, maar dat vergt bij een aantal dienstverleners een grote cultuuromschakeling. Hoe schat u de kansen in dat daar iets aan gebeurt?
Er is ook verwezen naar de cursussen via de universitaire talencentra die in de ene stad wel kunnen genieten van een stadsbeurs en in de andere niet. Zijn er initiatieven te verwachten om daar enige uniformiteit in te krijgen? Mikt u daar vooral op de stedelijke autonomie?
Pagina 126 van het rapport heeft het over de linken met de VDAB. Er wordt gezegd dat er veel meer aandacht zou moeten zijn voor het aanbod van de VDAB. Die stellen dan weer dat ze opnieuw willen deelnemen aan het NT2-overleg in de regio’s. Hoe ziet u het uitwisselen van informatie en het meer inspelen op elkaar?
Er is ook gewezen op de planlastreductie, iets waar de minister van Onderwijs heel sterk op inzet. Wat kan er in deze sector gebeuren om op vlak van planlast die onder meer met de inschrijvingen gepaard gaat, resultaten te boeken op korte termijn?
Ook de nota van de minister geeft aanleiding tot bijkomende vragen. De intentie van het decreet Volwassenenonderwijs van 2007 – dit is misschien minder voor de minister, maar meer voor de inspectie – was dat er een doorstroming zou zijn van CBE naar CVO. We zien echter dat maar één op vier doorstroomt. Dat is niet zozeer uitval, maar het is toch een vorm van gebrek aan doorstroming. Welke maatregelen zijn mogelijk om de doorstroming te versterken, om mensen meer aan te sporen om die stap te zetten?
Het aspect geïntegreerd behoeftegericht is al heel veel aan bod gekomen. De extra middelen, dat is een punt dat bij de begrotingsbesprekingen en het decretale kader aan bod zal komen. Een nota die door de regering moet worden goedgekeurd, moet uiteraard ook langs de minister van Financiën gaan. Dan is het altijd goed daarin op te nemen dat er geen budgettaire weerslag is. Daarover zal vandaag niet zoveel kunnen worden gezegd. Dat is evident.
Ik heb nog een vraag omtrent de kosteloosheid. Ik begrijp uit de nota van de minister dat vooral gemikt wordt op kosteloosheid voor de voortzetting. Mensen die extra zaken willen, zullen wel moeten betalen. Wanneer ze niet het aangeboden traject, maar een ander traject willen volgen, zal dat op eigen kosten zijn. Minister, blijft u erg inzetten op die kosteloosheid? Als men op een bepaald moment de kwaliteit wil verhogen, of flexibeler wil werken en ook in het weekend of ’s avonds dingen mogelijk wil maken, hangt daar wellicht ook een kostenplaatje aan. Wordt eraan gedacht om dat door te rekenen, want als mensen al werken en een inkomen hebben, vragen ze juist meer flexibiliteit? Of blijft u principieel de kosteloosheid zo veel mogelijk doortrekken?
Zullen we bij de flexibiliteit op personeelsstatuten stoten of denkt u dat het allemaal zal meevallen? Ik kijk ook een beetje in de richting van de inspectie, die het verslag heeft opgemaakt. De vraag om flexibeler te kunnen werken, ligt heel duidelijk op tafel. Ik vind het een heel goed idee om ook te werken ’s avonds, en zeker in het weekend of in de vakantie – in de politiek is dat normaal – maar niet iedereen in onze samenleving heeft dat ritme. Heeft de inspectie in haar contacten met de aanbieders ervaren dat zij daarvoor open staan, dat ze beseffen dat het een belangrijke maatschappelijke meerwaarde heeft en dat ze iets kunnen betekenen door hun aanbod op die manier uit te breiden, of komt de vraag vooral van de mensen die deze cursussen willen volgen? Hebt u ook welwillendheid gemerkt vanwege de mensen die nu binnen een vaste uurregeling werken en vanuit hun contacten merken dat hun leerlingen hen op andere momenten voor de klas zouden willen zien staan? Hoe schat u die goodwill in en hoe kunnen we daarmee omgaan?
De heer De Ro heeft het woord.
Mijn vragen zijn misschien iets meer onderwijskundig geïnspireerd, maar de leden van de commissie Onderwijs zijn hier ook uitgenodigd. De meeste vragen zijn voor mevrouw Steverlynck.
Ik sluit mij aan bij de dankwoorden, ook voor de minister, omdat ze de studie heeft besteld.
Vorige week was de inspecteur-generaal bij ons op bezoek met het jaarlijkse inspectierapport. Collega Kennes, de rapporten van de inspectie zijn zeer lezenswaardig. Ik vind het goed dat de rest van de Vlaamse administratie gebruikmaakt van de expertise van de onderwijsinspectie om belendende percelen te onderzoeken. SYNTRA wordt nu ook meegenomen in dat verhaal. Ook daar waren de eerste rapporten een schok. We weten vanuit onderwijs dat er niet alleen planlast is bij het bezoek van de inspectie, maar dat de trajecten die nadien gelopen worden, echt wel impact kunnen hebben.
Mevrouw Steverlynck, u zei bij het begin dat 5 procent niet binnen de drie maanden kan starten. 5 procent kan veel of weinig zijn. Als die 5 procent slaat op het aantal mensen dat instroomt in de maand juni, kan ik dat begrijpen. In juni en juli kan men niet instromen, in augustus op sommige plaatsen wel. 5 procent kan ook weinig zijn als dat percentage betrekking heeft op heel Vlaanderen en op een volledig jaar. Als dat in bepaalde regio’s acuter is, zou ik graag weten of u ons iets meer kunt zeggen over wat achter dat kleine percentage schuilt. Moeten we ons daarover zorgen maken of niet?
Een veel hoger percentage is de uitval: 30 tot 40 procent. Zijn daar grote regionale verschillen? Hoeveel bedragen die precies? Zijn die per instelling gekend? Ik hoef geen lijst van de instellingen of een schandpaal, maar het zou wel goed zijn dat instellingen zich kunnen oriënteren ten opzichte van collega’s in dezelfde branche die beter scoren. Van elkaar leren is een belangrijk aspect binnen onderwijs.
Weet de administratie waar er grote uitval is? Het is mogelijk dat dit het geval is in regio’s met een hoge nood aan ongekwalificeerde arbeid waar men effectief de mensen wegplukt en waar men snel werk vindt en dus op dat vlak een klein maatschappelijk succes boekt. Dat is misschien niet altijd even goed op middellange termijn. Ook daar is dus nog enige opvolging nodig.
In het jaarrapport van de onderwijsinspectie staat over OKAN dezelfde vaststelling: de helft van de onderwijsinstellingen in het secundair onderwijs gebruikt uren die worden gegenereerd door OKAN-leerlingen om in te zetten in andere structuuronderdelen. Ik heb ook in de plenaire vergadering al gezegd dat ik het hallucinant zou vinden indien de wetgevende macht dit zou tolereren. Als dit nu ook letterlijk in dit rapport staat – misbruik van de extra middelen – dan moeten we daar iets aan doen. Wij kunnen daar decretaal iets aan veranderen, dat zal altijd op het spanningsveld van vrijheid van onderwijs zijn, zeker in het leerplichtenonderwijs. Vraag is ook of u of de inspectie dit soort van vaststellingen doorgeeft aan de verificatie. Uw eindzin was letterlijk: gesmos met overheidsgeld.
De onderwijsinspectie is toch een onderdeel van een groter geheel waarin ook andere auditeurs bij de Vlaamse overheid zitten, zoals het Rekenhof. In een periode van budgettaire krapte kunnen we geen beleid voeren waarbij door de vingers wordt gekeken. Voor het leerplichtonderwijs heb ik die opmerking ook gemaakt aan minister Crevits.
Het rapport gaat in beide onderdelen, de vele groene stukken voor basiseducatie en het toch wel wat zorgwekkende grafisch beeld voor het volwassenenonderwijs, over infrastructuur. Voor de academies, het volwassenenonderwijs en de CBE's is de onderwijsinfrastructuur ten opzichte van het leerplichtenonderwijs nog een groter probleem. De subsidiëring hinkt achterop ten opzichte van het leerplichtenonderwijs. De laatste jaren is er op veel plaatsen niets geïnvesteerd in infrastructuur ondanks het stijgend aantal cursisten.
Het zijn vaak de gemeenten die een helpende hand reiken aan de CBE’s en de CVO’s. Ze stellen zalen van culturele centra, vergaderzalen in een gemeentehuis en vrijstaande woningen ter beschikking die worden ingericht als onderwijsruimtes. Het is niet ideaal, maar gemeenten doen daar het maximum. Steden en gemeenten zitten op dat vlak trouwens op hun tandvlees. Misschien moeten een aantal decretale maatregelen worden genomen waardoor zeker voor het avondonderwijs leegstaande gebouwen van het leerplichtenonderwijs veel vlotter en eenvoudiger kunnen worden opengesteld, ook als dat betekent dat dit netoverschrijdend gebeurt. Het gaat hier immers over gemeenschapsgeld. We hoeven hier geen vrijheid van onderwijs in te roepen want stenen hebben zelden een religie of levensbeschouwing.
Kan dit onderzoek leiden tot een doorlichting? Een aantal instellingen zijn gebuisd op meer dan de helft van de onderzochte elementen. Heel wat van hen hebben een score van 2 of 3, en dat is geen goed rapport. Ik pleit niet voor sanctionering, maar het zou spijtig zijn dat dit niet zou leiden tot een verbetering. Daarvoor moet er een stok achter de deur zijn.
U mag misschien goede voorbeelden en adviezen geven aan de directie van de CVO’s of CBE’s die u bezoekt, maar in het kader van de splitsing van de bevoegdheden is het inderdaad de pedagogische begeleiding die samen met de instellingen zelf aan de slag moet. Dit rapport is nu ruim twee maanden publiek. Wat was de reactie tot nu toe vanuit de pedagogische begeleiding? Zijn jullie uitgenodigd om toelichting te geven? Zijn ze daar al mee aan de slag? U hebt het over te weinig dynamiek bij de overheid. Ik vermoed dat dit ruim mag worden bekeken en dat de pedagogische begeleiding daar ook mee aan de slag moet gaan.
KlasCement is een platform waar leerkrachten en instellingen met elkaar gegevens kunnen uitwisselen. Wat NT2 betreft, worden meer dan vierhonderd elementen gedeeld. Is hier nog ruimte voor meer expertisedeling?
U hebt in vage bewoordingen gezegd dat er andere prioriteiten zijn bij de administratie. Ik vraag me af welke prioriteiten dat kunnen zijn na het lezen van dit rapport.
Wanneer hebt u die bezoeken afgelegd? Intussen is er een bewogen jaar achter de rug met de vluchtelingencrisis, waarbij de regering extra geld heeft vrijgemaakt. Hebt u tijdens het onderzoek de impact gezien van die grote toestroom? Die kan immers leiden tot problemen in de centra en tot minder performante prestaties.
Minister, u had het over andere kwaliteitscriteria vanuit uw beleidsdomein dan de criteria vanuit het beleidsdomein Onderwijs. Goede kwaliteitscriteria zouden nagenoeg dezelfde moeten zijn voor onderwijs als voor inburgering. Ik kan me niet voorstellen dat er kwaliteitscriteria zijn die wel belangrijk zijn voor inburgering en niet voor onderwijs.
We hebben het altijd over de vluchtelingencrisis maar veel mensen zien een crisis als een moment om iets te forceren. Er zijn nogal wat extra middelen. Is dit dan niet het moment om bijvoorbeeld inzake flexibiliteit een aantal taboes te doorbreken? Als er extra middelen zijn maar het veld volgt niet, waarom zoekt u dan geen andere wegen en schrijft u bijvoorbeeld geen tenders uit waar ook deze centra op kunnen inschrijven? Op die manier kunt u toch een beetje de forcing voeren op het vlak van flexibilisering. Wie hier als nieuwkomer aankomt na 1 april, heeft slechts een beperkt aanbod tot 1 of 15 september. Mensen komen hier vooral toe tijdens het warme seizoen. Net wanneer het onderwijsaanbod volledig klaar is, is er eerder een terugloop.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik ben onder de indruk van dit onderzoek, zowel cijfermatig als kwalitatief. Er is heel grondig te werk gegaan, waarmee ik niet wil zeggen dat dit voor andere onderzoeken niet gebeurt. Er is ook op een zeer degelijke manier geantwoord op de onderzoeksvragen.
NT2 is letterlijk de sleutel tot inburgering en integratie. Het kennen van de Nederlandse taal is doorslaggevend voor de integratie en inburgering. Op bladzijde 200 maakt u een heel interessante grafiek van overbesteding en onderbesteding van het aantal LUC’s. U geeft daarbij aan dat dit niet evident te berekenen is. Maar lees ik het goed dat bijna 9 procent van de middelen die bestemd waren voor het Nederlands, daar eigenlijk niet voor gebruikt worden? Verder zie ik in de volledige grafiek dat sommigen serieus doorschuiven naar andere plaatsen. Gaat het dan om een bewuste didactische overweging?
In deze context komt ook de groepsgrootte meermaals naar voren. Uit de berekening blijkt dat een bepaalde groepsgrootte als norm naar voren wordt geschoven. Hebt u de indruk dat die groepsgrootte regelmatig wordt overschreden? En zo ja, hoe ver? Kunt u daar de kwaliteit van het onderwijs aan koppelen? Met andere woorden, slagen de CVO’s die de groepsgrootte sterk overschrijden, er alsnog in om de richtgraad te halen die moet worden bereikt? Of ziet u wel degelijk een verband tussen een overschrijding van de groepsgrootte, een afwending van de uren en het niet halen van kwaliteit? Want daar gaat het uiteindelijk over. Het gaat niet alleen over mensen die NT2 kunnen volgen, maar ook over mensen die slagen waar ze moeten slagen.
Heel de wereld werkt met het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Talen (ERK). In de CVO’s werken we met richtgraden. Dat lijkt op een poging tot vertalen. Hebt u ook onderzocht in welke mate de richtgraden die worden bereikt in de CVO’s, overeenstemmen met het ERK?
Flexibele trajecten komen overal voor. Hoe sneller we mensen goed Nederlands kunnen leren, hoe beter. Hebt u ook gesproken over een flexibelere inzet van die uren? Hebt u dat gevraagd? Wat waren de reacties? Ik kan me indenken dat niet iedereen meteen laaiend enthousiast was.
U hebt dat diepgaand onderzoek gevoerd waarin u ook een aantal aanbevelingen doet. Wat gebeurt daarmee? Hebt u het gevoel dat die aanbevelingen terugkomen in de conceptnota van de regering? Zijn er aanbevelingen die u daar niet in terugvindt?
In de inhoudelijke analyse van de sterke punten en de werkpunten van de CVO’s hebben jullie gekleurde balkjes gebruikt. De besteding van de NT2-middelen, de aanwending van de extra NT2-middelen en de aanwending van de 10 procent extra middelen zijn groen gekleurd. De cesuur ligt daar volgens mij op 60 procent.
60 procent: dat wil zeggen dat 40 procent er niet aan voldoet. Dat vind ik een vrij grote groep. In krappe budgettaire tijden doet mij dat toch wat op mijn stoel draaien. Mag ik dat zo interpreteren, zoals u het hier beschrijft? Of ga ik daar te kort door de bocht?
Minister Homans heeft het woord.
Collega’s, ik zal proberen gestructureerd te antwoorden op al uw vragen.
Ik wil om te beginnen nog eens benadrukken dat wij vanuit Inburgering die studie gevraagd hebben aan de inspectie. Wij wisten natuurlijk dat er redelijk veel knelpunten waren en dat er wel wat negatieve elementen naar boven zouden komen. Anders zouden we dat ook niet doen en zouden we er ook geen geld aan geven.
De timing was niet zoals hier door collega’s is aangehaald. De studie is opgeleverd op 1 februari 2016. Mijn conceptnota is goedgekeurd in maart 2016, anderhalve maand later. We hebben er dus redelijk snel werk van gemaakt. Natuurlijk was er ook onderling al contact. De contacten tussen de onderwijsinspectie en het kabinet en de administratie van Onderwijs en mijn kabinet zijn goed.
Er zijn veel vragen gesteld die ik eigenlijk al beantwoord had tijdens de toelichting van mijn conceptnota. Daarnaast zijn er nog een aantal heel concrete vragen gesteld, waar ik natuurlijk wel op zal antwoorden. Ik heb al gezegd dat zes van de tien aanbevelingen uit het rapport van de onderwijsinspectie onder mijn bevoegdheid vallen, en vier niet. Er zijn vragen gesteld die echt onder de bevoegdheid van mijn collega Crevits vallen, en waar ik dus echt niet op kan antwoorden. Er werd bijvoorbeeld gevraagd wanneer het strategisch plan van de federatie CBE voorhanden is. Dat moet u aan collega Crevits vragen, want dat is mijn bevoegdheid niet. Er is ook gevraagd of ik NT2 als vak zou erkennen. Ook dat is absoluut mijn bevoegdheid niet.
Over de flexibiliteit die nu van leerkrachten gevraagd wordt in het kader van het creëren van een aanbod op maat, zijn we natuurlijk wel in overleg met collega Crevits, maar dat is ook mijn bevoegdheid niet. Maar natuurlijk moeten we daar rekening houden, want we zijn niets met leerkrachten die niet gemotiveerd zijn. Wij hebben in onze contacten met het veld ervaren dat er best wel mensen geëngageerd zijn om meer flexibel te werken. Natuurlijk zullen er altijd mensen zijn die vinden dat ze daar te oud voor geworden zijn. Ik wil niet vooruitlopen op het antwoord van mevrouw Steverlynck, maar onze bevindingen zijn toch veeleer positief en zeker niet negatief, wat een goede zaak is, want het is ook in het belang van de cursist.
Er zijn een paar vragen gesteld over hoe we de versnippering zullen aanpakken. Ik heb in mijn toelichting al duidelijk uitgelegd dat het zal gebeuren op basis van het behoefteplan, dat zal worden opgesteld door de regisseur in dezen, zijnde de agentschappen en het Huis van het Nederlands van Brussel. Ik heb ook duidelijk gezegd dat als men niet voldoet aan dat behoefteplan, de financiële middelen daar gewoon zullen worden weggetrokken en aan een andere actor gegeven. Dat staat ook duidelijk in de conceptnota.
Mevrouw Van Volcem, u had het over het feit dat er bij het CBE niet geleefd wordt op het ritme van de onderwijssemesters. Daar zullen we concreet aan tegemoetkomen door dat behoefteplan. Als zij niet volgens het behoefteplan willen werken, zullen wij die middelen op een andere manier besteden, om het aanbod dat we nodig hebben, toch te kunnen blijven genereren.
U merkte terecht op dat VDAB niet vertrouwd is met de onderwijslogica, met de semesterplanning en de schoolvakanties. Ook daar verwijs ik naar het behoefteplan. VDAB wordt wel degelijk mee betrokken bij het opstellen van dat plan, omdat zij een belangrijke actor zijn. Ik heb u een aantal organisaties opgesomd die we betrekken bij de verdere rit die we nog moeten uitrijden. VDAB is daar ook een belangrijke partner.
U vroeg ook wanneer ik werk zal maken van benchmarks, zodat de onderwijskwaliteit voortdurend gemonitord kan worden. In de conceptnota staat dat we peilingsproeven willen invoeren om na te gaan of het behaalde niveau in de verschillende centra niet onderling afwijkt. We hebben vastgesteld dat dat een knelpunt is, dat het niveau niet overal hetzelfde is. Dat blijkt ook uit het rapport van de inspectie.
Mijnheer Segers, u hebt gevraagd naar de kwaliteitscriteria. Die stonden op een van de slides uit de presentatie, maar ik heb die niet afgelezen. Daar stonden de criteria in opgesomd. U vroeg ook door middel van welke maatregelen ik een meer afdwingbare invulling wil geven aan de regisseursrol. Daarbij verwijs ik opnieuw naar het behoefteplan, in relatie met de kwaliteitscriteria waaraan de verstrekkers moeten voldoen om gefinancierd te kunnen worden. Niemand die een aanbod verstrekt, zal dat willen blijven doen als men daar niet voor gefinancierd wordt. Dat lijkt mij een goede stok achter de deur.
Mevrouw Van Volcem, ik deel uw mening over de certificeringsbevoegdheid van de agentschappen en het Huis van het Nederlands van Brussel. Ik kan u melden dat dat al bij decreet van 29 mei 2015 geregeld is. We zijn dus voor één keer een kritische, doch terechte bedenking van een lid van deze commissie voor geweest.
Dan kom ik tot uw algemene opmerking dat werk een belangrijk middel is om te integreren. Dat is zo, maar niet iedereen kan onmiddellijk gaan werken. Om te kunnen werken is enige kennis van het Nederlands onontbeerlijk. Het is zeer moeilijk om zonder talenkennis te gaan werken in het reguliere arbeidscircuit. Als je wilt werken in zwarte circuits is dat misschien minder belangrijk. Er zijn allerlei projecten zoals ‘Nederlands op de werkvloer’ en gelijkaardige projecten van de VDAB. Daarnaast is er ‘klare taal rendeert’, een goede webstek waar mensen zelf kunnen bijleren en getuigenissen vinden van mensen die het op een andere manier hebben geprobeerd, die succesvol is gebleken.
Mevrouw Van Volcem, ik deel dus uw mening, maar ik vind dat het voor iedereen belangrijk is om de taal een beetje onder de knie te krijgen. Het ene sluit het andere niet uit en er zijn bij de VDAB ook trajecten om Nederlands te kunnen leren terwijl men werkt.
Mevrouw Kherbache, u zegt dat het belangrijk is dat NT2 behoeftedekkend is. U deelt dus mijn visie, waarvoor dank. Ook de link met werken is belangrijk en uiteraard draagt het vinden van werk bij aan de integratie. We hebben het hier nu specifiek over NT2 en inburgering. Mijn collega Muyters is voorstander van een meer flexibel aanbod. De VDAB wordt betrokken bij heel dit proces. Ik volg uw redenering niet helemaal als u zegt dat de VDAB zich moet aanpassen aan NT2: het is omgekeerd. Als we nu bijvoorbeeld rekening willen houden met de reguliere kantooruren, dan is het aan NT2 om hun aanbod meer flexibel te maken en niet omgekeerd. Maar dat we de VDAB daarbij moeten betrekken, staat buiten kijf.
U vroeg naar de timing voor het behoefteplan. Nu gebeurt dat ook constant, maar veeleer op een ad-hocbasis en niet gestructureerd. Dat is het pijnpunt, dat wij ook al ervaren hebben en dat nu ook is aangestipt door de inspectie. We gaan dat nu dus op een gestructureerde manier doen. De stok achter de deur is van belang. Als centra hun opdracht niet au sérieux nemen, kan er niet worden ingegrepen. De koppeling van de financiering aan het behoefteplan is net een manier om toch die stok achter de deur te hebben. Daarom moet de regierol bij inburgering geplaatst worden en niet bij onderwijs. Kort gezegd, indien men niet voldoet aan het behoefteplan zal er geen financiering meer zijn en zal de financiering naar een andere verstrekker gaan.
U zegt dat de universitaire talencentra (UTC) in Antwerpen gefinancierd worden vanuit de stad. Ik ga daar niet te uitgebreid op ingaan omdat dit veel te technisch is. UTC’s worden niet rechtstreeks vanuit de Vlaamse overheid als instellingen gefinancierd, maar de cursisten krijgen wel beurzen, voor zover ze daarvoor in aanmerking komen.
Wat de kostprijs betreft, staat op pagina 12 van mijn conceptnota dat het nog altijd kosteloos is. Ik begrijp dat sommige mensen vrezen dat als je de private sector gaat betrekken, de kosten zullen stijgen. U weet allemaal dat dit kosteloos is voor wie een traject volgt. De totale kostprijs voor een inburgeringstraject, met inbegrip van trajectbegeleiding, inburgering en MO is 4300 euro, waarvan 2600 euro naar NT2 gaat. Wij betalen dat vanuit de Vlaamse overheid en vragen geen bijdrage aan de cursist, en we zijn dat ook niet van plan als dat met private actoren gebeurt.
Het is niet omdat het door de privésector gedaan wordt in plaats van door de overheid, dat het per definitie meer moet kosten, soms integendeel. Het is een goed complementair aanbod en het kosteloze moet absoluut centraal blijven staan. Dat is altijd ons uitgangspunt geweest en zal het ook blijven. Gratis voor de cursist, niet gratis voor de overheid, want iemand moet het altijd betalen.
Ik zie dat mevrouw Moerenhout niet meer kan blijven, maar ik ga toch, voor het verslag, antwoorden op haar vragen. De vraagsteller heeft in de commissie en in de plenaire vergadering al verschillende keren de opmerking gemaakt. Mevrouw Moerenhout koppelt de resultaatsverbintenis altijd aan het recht op sociaal wonen. Dat is vandaag weer gebeurd. Het ene heeft totaal niets te maken met het andere. We zijn bij Wonen van een inspanningsverbintenis naar een resultaatsverbintenis gegaan, maar men zal nooit zijn sociale woning kunnen verliezen op basis van het resultaat. Dat is zo’n riedeltje dat elke keer blijft. Dat staat dan misschien in Belga. Bij deze heb ik het dan toch voor de zoveelste keer rechtgezet. Men kan alleen, en dan pas na zoveel keer niet willen luisteren, een boete krijgen op basis van de geleverde inspanning, dus niet op het resultaat. Men vliegt ook niet uit de sociale woning.
Er is ook een verschil tussen de resultaatsverbintenis sociaal wonen en inburgering. We zitten hier in de commissie Inburgering. De resultaatsverbintenis is op 29 februari van dit jaar ingevoerd. Daar zal men ook niet beboet worden op basis van het resultaat, dus op basis van de intellectuele capaciteiten of vaardigheden, wel op basis van de inspanningen die tot het niet-behalen van het resultaat hebben geleid. Dat is een zeer goede zaak geweest. Ook het verhogen van het taalniveau is een zeer goede zaak geweest, vooral voor de betrokkenen, omdat potentiële werkgevers nu weten dat een inburgeringsattest wel degelijk iets waard is, dat men daar een bepaald resultaat voor heeft behaald, en niet gewoon heeft gekregen op basis van het aantal aanwezigheden in de les.
De opmerking van mevrouw Moerenhout dat de Huizen van het Nederlands wel willen, maar hun regierol niet kunnen opnemen, is absoluut onwaar. Dat is nu eenmaal de kern van de conceptnota. Het zijn de agentschappen en het Huis van het Nederlands in Brussel die de behoefteplannen zullen opstellen.
In verband met de nood aan een aanspreekpunt voor de VDAB, volg ik mevrouw Moerenhout wel. De regierol wordt opgenomen vanuit de inburgering. Dat kunnen we perfect doen. We kunnen aan drie agentschappen en het Huis van het Nederlands van Brussel vragen om dat op te nemen. U weet allemaal dat de Huizen van het Nederlands zijn ingekanteld in de drie agentschappen, behalve dat van Brussel, en dat dat qua efficiëntie een heel goede zaak is geweest. Ook de mensen in het veld zeggen dat het veel beter is, veel flexibeler en veel professioneler. Het aanspreekpunt kan zeker een rol zijn die door hen kan en zal worden opgenomen.
Dan was er nog een vraag over het feit dat 15 procent van de CVO’s minder dan 10 procent NT2 in zijn aanbod heeft. Ik heb dan gezegd dat dat niet zo goed is. Dan werd de vraag gesteld waarom niet. Omdat dat aantoont dat er niet voldoende aanbod op maat is. Wil dat zeggen dat er niemand die in die regio woont behoefte heeft aan NT2? Neen, maar het kan zijn dat er gewoon geen aanbod op maat is, dat het toevallig mensen zijn die werken, dat het toevallig mensen zijn die voor een ziek familielid moeten zorgen en die net dat aanbod op maat wel nodig hebben. Dat percentages tonen natuurlijk ook wel aan dat er veel te veel versnippering is en dat het verschillende aanbod veel meer op elkaar moet worden afgestemd, dat er ook over de regio’s moet worden gekeken, zonder dat de mensen zich 50 kilometer moeten gaan verplaatsen om een NT2-cursus te volgen. Ik deel de suggestie die hier door verschillende collega’s is gegeven.
Mijnheer Kennes, u vraagt welke stappen er kunnen worden gezet in functie van het registratiesysteem. We wachten niet op dat decreet. Ik snap dat sommige mensen zeggen dat er nog een weg af te leggen is. De mensen die al een beetje ervaring hebben in dit parlement – en de mensen die ik hier zie, hebben die ervaring – weten dat het een legistiek proces is. En zo’n legistiek proces gebeurt niet van vandaag op morgen.
Moeten we daarom wachten om dat registratiesysteem en dergelijke te verbeteren? Neen, natuurlijk niet. Het gebeurt nu ook al. De agentschappen en het Huis van het Nederlands monitoren momenteel ook al data om bepaalde zaken te kunnen verbeteren. Daarvoor hoeven we dus niet te wachten op het decreet. Het duurt dus inderdaad allemaal wel lang, maar sommige zaken kunnen we gewoon voortzetten en de goede weg die we waren ingeslagen met de agentschappen blijven volgen.
Mijnheer Kennes, uw vraag naar meer uniformiteit bij de selectie van een NT2-leerkracht is echt een vraag voor minister Crevits. Zolang de NT2-leerkracht onder het onderwijs valt, moet u die vraag aan haar richten.
Waarom is er niet sneller ingespeeld op het afsprakenkader dat niet werkte in het verleden? Ik heb het aan mijn charmante medewerkster gevraagd, die tijdens de vorige legislatuur ook al wat ervaring in het vak heeft opgedaan, en zij weet het ook niet. Ik weet het echt niet. Het is niet omdat ik het niet wil zeggen, ik weet het echt niet. Misschien kan mevrouw Steverlynck erop antwoorden?
Er wordt gesuggereerd dat de regionale verschillen kunnen worden weggewerkt in aanloop naar het decreet. Ik denk dat dat deels al is gebeurd, maar nog niet voldoende, want anders zou het niet zijn opgenomen in het verslag van de onderwijsinspectie. Het is al deels gebeurd door de inkanteling van de Huizen van het Nederlands in de agentschappen, maar nog niet voldoende. Het kan nog beter. Het is een pijnpunt dat is overgenomen in mijn conceptnota. We zijn ermee bezig. Hebben we al iets gedaan? Ja. Kan het nog beter? Ja. Laten we hopen dat het decreet het helemaal perfect maakt. Ondertussen moeten we natuurlijk niet bij de pakken blijven zitten, onder het voorwendsel dat het pas in werking treedt op 1 september 2018.
Hoe wordt er tegemoetgekomen aan superintensieve trajecten? Dat is een deel van het aanbod op maat. Een superintensief traject is eigenlijk een aanbod op maat, net zoals een zeer laagintensief traject ook een aanbod op maat is. Dat is nu eenmaal de kern van de conceptnota. We zullen daaraan tegemoetkomen door het behoefteplan waarover al veel is gezegd. De heer De Ro heeft daarop gealludeerd. Dat lijkt mij een goede manier van werken.
Ik val in herhaling. Enerzijds is er het behoefteplan, maar anderzijds ook de daaraan gekoppelde financiering. Als men niet voldoet aan het behoefteplan, zal de financiering gewoon worden ingetrokken en aan de andere verstrekker worden overgemaakt. Het is de fameuze stok achter de deur die we nodig hadden om bepaalde zaken te kunnen afdwingen.
Mijnheer Kennes, we delen de visie dat het reduceren van planlast zeer belangrijk is. Ik heb het voorbeeld gegeven dat we bij de beleidscriteria kijken dat er geen overlapping is met de kwaliteitscriteria van onderwijs die er eigenlijk voor zorgen dat er extra planlast is. Dat nemen we wel degelijk mee in ons werk.
Er werden heel wat vragen gesteld aan mevrouw Steverlynck. Zij zal die straks beantwoorden.
Mijnheer De Ro, u hebt mij één concrete vraag gesteld in verband met de kwaliteitscriteria. Het kwam erop neer dat u vroeg: ‘Waarom die van onderwijs niet?’ Het onderzoek van de inspectie en onze eigen ervaringen hebben aangetoond dat het echt wel belangrijk is om specifieke kwaliteitscriteria te hebben voor NT2. Waarom? De kwaliteitscriteria die nu in het algemeen gelden voor onderwijs, staan niet in het teken van NT2. Bij NT2 moet je veel meer vanuit de context van de betrokkene vertrekken. Heeft betrokkene werk? Heeft betrokkene een hygiënische leefomgeving? Hoe oud is hij of zij? Dat is dus helemaal anders dan bij onderwijs in het algemeen. Daarom willen wij specifieke kwaliteitscriteria.
De heer Daniëls heeft daar indirect op ingespeeld. U hebt zelf verwezen naar het Europese referentiekader. Dat is een van de redenen waarom wij vanuit inburgering onze eigen kwaliteitscriteria willen opleggen voor NT2. Wij willen namelijk dat er wordt voldaan aan het Europese referentiekader en nu niet met de algemene onderwijscriteria.
Mevrouw Steverlynck heeft het woord.
Mevrouw Moerenhout, u vroeg naar de afstemming tussen MO en NT2. Je kunt organisatorisch afstemmen. Dat wil zeggen dat de NT2-lessen niet plaatsvinden op het moment dat de MO plaatsvindt. Nu, NT2 wordt gegeven aan een groep mensen van verschillende nationaliteiten, die verschillende talen spreken. Bij MO gaan de mensen samen zitten per taal. Het is dus geen gemakkelijke puzzel om NT2 organisatorisch af te stemmen op het MO-aanbod. In die groep zit namelijk een heel sterke mix. Dat is een eerste element.
Een tweede element is dat het in mijn dromen verder gaat dan een organisatorische afstemming en dat het ook zou moeten gaan om een inhoudelijke afstemming. Taal leer je in een context. Dat betekent dat ik vandaag de weg leer vragen in de Vlaamse maatschappij, dat ik mijn afval leer sorteren, dat ik dingen leer die ook hier belangrijk zijn. Ik heb het even niet over het waarden-en-normendebat, maar over heel functionele dingen. Je leert de taal via die functionele dingen, als het een functioneel aanbod is. In mijn dromen komt er een aanbod waarbij MO-docenten en NT2-docenten op een inhoudelijke manier met elkaar samenwerken en elkaar versterken. Dat is een stap verder.
Vandaag gebeurt die inhoudelijke samenwerking misschien bij tien MO-leerkrachten en NT2-leerkrachten in Brussel, waar de MO-cursus en de NT2-cursus op een en dezelfde locatie wordt gegeven, waar de ene aan de ene kant van de gang zit en de andere aan de andere kant. Maar structureel is dit nog niet ingebouwd. Het is des te erger omdat sommige MO-cursussen, zeker bij beperkte taalgroepen, worden gegeven in het Nederlands. Het zou zeker mooi zijn mocht er een samenwerking kunnen zijn. En ook omgekeerd. Wij zetten heel wat vraagtekens bij de kwaliteit van cursussen socioculturele integratie van de CVO’s. Net het MO-denken van de onthaalbureaus kan een versterking zijn van hun aanbod socioculturele integratie. Ze hebben dus eigenlijk allebei te winnen. Alleen gebeurt het niet.
Hoe kun je dat dan doen? Je kunt heel veel stimulansen geven. Wat tot nu toe altijd het beste werkt voor CVO’s is het geven van een bonus. Wat zit er in voor hen? Het kan via allerhande middelen. Ik denk dat er wel middelen te bedenken zijn.
Hebben wij onderzoek gevoerd naar de pedagogische methoden? Wij hebben geen erkenningsonderzoek gedaan waarbij we doelen hebben afgepunt en hebben gekeken of de methoden zijn ingezet volgens de doelen. We hebben wel een onderzoek gevoerd naar het behoeftegerichte karakter van de pedagogische methoden die werden gebruikt. Met andere woorden: zijn er buitenschoolse contacten? Wordt er gedifferentieerd? Zijn er taalstages? Gebruikt men andere vormen van differentiatie? Dat hebben we wel onderzocht. U noemt het rapport kritisch, ik noem het realistisch. Dat zijn de feiten. Het is nog niet verworven. Het is nog niet ingeburgerd. Mensen voelen zich niet ondersteund op het werkveld om dat te gaan doen.
Het is niet dat ze niet willen. Ze benoemen het behoeftegerichte denken zelfs als een absolute vooruitgang. Ze hebben tijdens alle gesprekken zelfs gezegd dat ze fier zijn op het feit dat ze bezig zijn met het maken van behoeftegericht materiaal. Ze zeggen dat met een groot hart. Alleen hebben ze zoveel vragen. Hoe moet dat dan? Kan dat? Waarom zouden we dat? Heb je al goede voorbeelden gezien? We hebben dertig werkbezoeken gedaan. Tijdens bijna al die werkbezoeken hebben we de vraag gekregen: 'Carine, mogen we ook vragen stellen wanneer je komt?' Ja! Ja, een vraagbaak voor Carine! Joke was erbij. Ze is de levende getuige. Men heeft heel veel vragen, precies omdat andere partners die een antwoord zouden moeten geven, dat niet doen.
Wat het Latijns schrift betreft, bestaat er volgens mij enige verwarring. Er is enerzijds de cursus Latijns schrift voor de basiseducatie en anderzijds deze voor hooggeschoolden. Het ligt absoluut niet in de bedoeling dat hoger opgeleide Afghanen of anderen, die anders gealfabetiseerd zijn maar die zich in een heel korte tijdspanne ons Latijns schrift eigen kunnen maken, het lange parcours langs de basiseducatie moeten volgen.
Precies dat vormt een leemte, zeker gelet op de huidige vluchtelingencrisis. Meer zelfs, er is nog geen expertise opgebouwd. Daar zouden we dus heel snel op moeten inzetten als we alle mensen die hier aangekomen zijn, goed willen bedienen met de meest efficiënte trajecten.
Aan welke randvoorwaarden moet een privépartner voldoen? Aan dezelfde als alle andere. Ik ben inspecteur en word met belastinggeld betaald, net als mijn zes andere collega’s. Wij zijn ambassadeur van de NT2-cursist. Wij denken altijd in termen van cursisten. Er moet kwaliteit zijn bij iedereen, bij elke aanbieder, ongeacht waar hij of zij terechtkomt.
Er staan heel veel tips voor een open en hedendaags databeleid. Ik wil wel een apart lijstje maken, maar er staan er al heel veel opgesomd in het rapport.
Het personeelsbeleid behoort in grote mate tot de autonomie van de centra. Zij stellen de criteria op, zij bepalen wie binnenkomt, en voor NT2 is er een heel open diplomavereiste. In het verleden hebben we, precies om een tekort aan NT2-leerkrachten te voorkomen, daarvoor gekozen. Men hoeft geen specifiek taalkundig diploma te hebben om NT2 te geven. Tijdens doorlichtingen hebben we overigens vastgesteld dat NT2 soms beter wordt gegeven door niet-taalkundigen dan door taalkundigen. Het gaat immers om een functioneel aanbod, en niet-taalkundigen kunnen zich empathisch vaak beter voorstellen wat men moet leren om te kunnen overleven in onze Vlaamse samenleving. Ik herhaal evenwel dat het volstrekt tot de autonomie van de centra behoort om een eigen personeelsbeleid te voeren. Als de Vlaamse Regering beslist dat dit anders moet, dan zal een en ander moeten veranderen in de onderwijsregelgeving.
Men stelt, net als ik, een groot gebrek aan synergie vast tussen OKAN en NT2. Ik lig daar bijna wakker van. Gelukkig heb ik goede contacten met mijn collega’s so die de OKAN-klassen doorlichten. In ons GIA-team zitten ook OKAN-inspecteurs. Ik ga ook mee naar de OKAN-les. Wij wisselen onze expertise uit, maar het is bijzonder spijtig dat die expertisedeling niet bestaat op het werkveld.
Ik ga er altijd van uit dat iets lukt als het gaat om een en-enverhaal. Mochten wij in de toekomst ook de NT2 samen doorlichten, dan krijgen we misschien wel een ander verhaal. Deze suggestie moet u misschien voorleggen aan minister Crevits als ze Inspectie 2.0 ontwikkelt. Met andere woorden, dit soort voorstellen zouden verbeteringen kunnen brengen. Ik laat niet na ze te ventileren binnen de eigen organisatie. Meer zelfs, naast het opstellen van dit rapport werk ik nog mee aan het ontwerpen van het nieuwe inspectiesysteem. Het zou een mooie synergie zijn.
Ik stel ook vast dat er pedagogische begeleidingsdiensten zijn die het basisonderwijs, het secundair onderwijs en het volwassenenonderwijs bedienen. Ook zij zouden horizontale dwarsverbindingen kunnen leggen. Ik noteer ook dat heel veel CVO’s bestuursmatig gebonden zijn aan secundaire scholen. Ook schoolbesturen en schooldirecties zouden deze dwarsverbindingen kunnen leggen. Dat gebeurt thans niet, en dat betreur ik. Misschien moeten wij ermee beginnen en het goede voorbeeld geven.
De doorstroom CBE en CVO lukt niet. Ik draai inmiddels al twintig jaar mee op het veld van het volwassenenonderwijs. Het werkt alleen als twee directies, een CVO-directeur en een CBE-directeur, het samen lokaal anders willen doen. Het is dus gebonden aan de goodwill van mensen.
CBE’s en CBO’s denken anders. Ze hebben een andere geschiedenis en andere antecedenten. De ene is pluralistisch en de andere koepelgebonden. De ene is bestuursmatig verbonden aan scholen, en CBE’s gruwen vaak van de term ‘onderwijs’.
Zij hebben ook een totaal andere organisatie. In CBE’s werken mensen in een centrumopdracht met een bediendecontract. Zij zijn 36 uur aanwezig in het centrum en dus organiseren zij bepaalde opdrachten anders. In CVO’s komen NT2-leerkrachten hun lessen geven en is de directeur al blij als die naar de vakgroep of een werkgroep komen of zich extra willen inzetten.
We hebben tijdens de werkbezoeken gesproken met de directeurs van de CVO’s. Zij staan massaal te springen voor een centrumopdracht. Of de vakbonden daarvoor zullen te winnen zijn, is een andere vraag. Dat is een kwestie van hoe je het personeel organiseert. Het zijn andere organisaties. Het water is te diep. Anderzijds heb ik ook in de aanbeveling geschreven dat het misschien niet goed is dat de Vlaamse overheid een betonnering heeft geplaatst tussen de twee organisaties. De CBE’s mogen NT2 geven tot en met de eerste richtgraad. Dan springen de CVO’s in voor de cursisten die nog willen doorstromen. Dat werkt niet. Per regio is er één CBE. Dat geeft cursisten af die klaar zijn voor de tweede richtgraad. In diezelfde regio zitten misschien zeventien partners aan tafel die die cursisten willen. Twee cursisten worden in het ene CVO gedropt, drie in een ander, vier in nog een ander. Er wordt dus niet gezorgd voor een warme overdracht en voor de specifieke aanpak die die mensen nodig hebben en verdienen om kans op succes te hebben. De versplintering van de CVO’s speelt hier dus een rol. Bovendien delen de CVO’s en CBE’s veel te weinig expertise. We kennen de zaken waar de laaggeschoolde cursisten over struikelen. Dat is beschreven. Daarover is expertise opgebouwd. Als ze plots naar een CVO overgaan, hebben zij die kenmerken nog. Die mensen moeten ondersteund worden. Maar de CVO’s worden niet betaald om die mensen te ondersteunen. Integendeel. Ze steken er zoveel mogelijk in één klasgroep samen en zorgen ervoor dat ze zo snel mogelijk het einde bereiken. Dan worden ze het best betaald. Wat extra wordt gedaan, komt voort uit goede wil. Er zijn CVO’s die het proberen, maar het lukt nog altijd moeilijk.
Hoe kunnen we een flexibele personeelsinzet bewerken? Ik kan hier alleen beamen wat de minister daarover heeft gezegd. Is er goede wil op het werkveld? Driewerf ja! Natuurlijk zullen er mensen tegen zijn. Maar ik denk wel dat de CVO’s er nu al iets aan kunnen doen. Beleidsvoerend vermogen en personeelsinzet gaan hand in hand. Er zijn al CVO’s die het doen. Er is zelfs in bepaalde regio’s een overaanbod tijdens de zomer, terwijl er dan in andere regio’s totaal geen aanbod is. Ik neem aan dat de CVO’s die het wel doen, een tool hebben gevonden om hun leerkrachten te motiveren om in de zomer en in het weekend les te komen geven, terwijl er andere zullen zijn die die tool nog niet hebben gevonden. Het heeft ook te maken met een waarderend personeelsbeleid en het leggen van de juiste prioriteiten. De centra moeten zeggen waar ze op inzetten. Ze hebben daartoe een zeer grote autonomie.
Mijnheer De Ro, u stelt een vraag over de 5 procent die we niet bedienen. De wachtlijstbevraging gaat over diegenen die een intake hebben gedaan bij het Huis van het Nederlands. Dat zijn doorgaans heel prille beginners, mensen die nog geen Nederlands kennen en die willen starten met een aanbod. Alle vervolgelementen zitten onder de focus ‘doorstroom’. U weet wellicht dat Peter De Cuyper daarover een zeer lijvig rapport heeft geschreven. We zien daarin dat er goede maar ook minder goede elementen zijn. Wij hebben zijn analyse van 2012 geactualiseerd en in grote mate bevestigd.
Is er een grote uitval tussen intake en inschrijving? Ja, maar we hebben daar geen zicht op. Als dit wordt bijgehouden, dan gebeurt dit op initiatief van de Huizen van het Nederlands. Wij zijn natuurlijk meer dan vragende partij om een betere datamonitoring te doen. Dit behoort daar ook toe.
Wat gaat de administratie doen met die uitval? Wij hebben dit parcours gelopen – de minister heeft er al op gealludeerd – in nauw partnerschap met iedereen. We hebben heel nauwe contacten gehad met het kabinet Inburgering. We hebben wekelijks aan tafel gezeten met dat AHOVOKS. Alle mensen van de administratie, de kabinetten en de pedagogische begeleidingsdiensten mochten mee op werkbezoek. We hebben 43 werkbezoeken gedaan bij CBE’s en CVO’s. In 16 gevallen hadden wij een externe observator mee. Wij hebben bijna alle pedagogische begeleiders die niet gespecialiseerd zijn in NT2 meegenomen op werkbezoek. Hoe open kun je zijn? We hebben daar echt inspanningen voor gedaan. We hebben geprobeerd om waar we konden de resultaten nog voor ze er officieel waren informeel te bespreken. We zijn op elke vraag naar informatie ingegaan. We hebben heel goede contacten met de verificateurs. Ik hoop dat ze het rapport gelezen hebben.
Ik stel samen met u vast dat de onderwijsinfrastructuur een zeer groot probleem is. Het is een zeer groot probleem in het leerplichtonderwijs en het is nog een groter probleem in de CVO’s en CBE’s. Het zijn schrijnende toestanden. Ik hoor u zeer graag zeggen dat we ze zouden moeten stimuleren, misschien met zachte druk, om de lokalen die ’s avonds open staan te gebruiken.
We krijgen van de CBE’s en CVO’s te horen dat er wel infrastructuur beschikbaar is, maar dat de prijs die gevraagd wordt, buiten proportie is. Er zijn dus leegstaande gebouwen die men liever niet ter beschikking stelt voor de NT2-cursist maar wel wil verhuren aan hoge prijzen. Soms zit de NT2-klas in een achterhoekje van de secundaire school om best alle contacten met de secundaire leerlingen te vermijden. Dat is de realiteit.
Zullen deze kwaliteitsscores leiden tot het intrekken van een erkenning? Neen, dat was niet de afspraak. Het intrekken van een erkenning is trouwens gebonden aan het Kwaliteitsdecreet van 2009. We hebben hier een veel ruimere meting gedaan. U raakt meteen een heikel punt aan. We hebben een kwaliteitstoezicht dat gebaseerd is op onderwijs en niet op maat is van NT2. We hebben zelf voorgesteld om kwaliteitstoezicht ook NT2-specifiek te maken. Als het gevraagd wordt van de leraren, moet het ook van de inspectie worden gevraagd.
We hebben contacten met KlasCement. Ze zijn erg geïnteresseerd, maar hebben een budgettair tekort.
Er is de vraag gesteld of de prioriteiten van de administratie anders zijn. Ja, dat is zo. De administratie heeft aan ons openlijk verteld wat ze vinden van onze aanbevelingen. Zo zien ze het samenwerkingsplatform voor het ondersteuningsaanbod minder zitten. We hebben over bepaalde zaken een afwijkende mening. In de clash van ideeën wordt vaak het mooiste geboren.
Wanneer zijn de bezoeken gebeurd? Dat was in oktober en november. Toen was de impact van de vluchtelingencrisis nog niet goed voelbaar, maar iedereen was al alert en in staat van paraatheid.
Dan kom ik tot de vragen van de heer Daniëls. Hij vroeg hoe het zit met de besteding van de lesuren cursist en de besteding van de middelen. We hebben gemiddelden gemaakt. Er is volledige autonomie. Een centrum dat al zijn middelen NT2 in iets anders stopt, is niet onwettig bezig. Ik stel het nu heel cru, maar dit moet gezegd worden. Als u dit tolereert, kan het niet afgestraft worden. We zijn alleen maar nagegaan of er een efficiënte besteding is. We hebben dit al tot uit den treure aangekaart. Er staat op dit moment eigenlijk al in het decreet dat men op centrumniveau een gekleurde besteding kan afdwingen. Dit is nog maar één keer gebeurd, naar aanleiding van de wachtlijsten en de auditcommissie, waar wij deel van hebben uitgemaakt.
Wat betreft de groepsgrootte is er geen enkele regel die zegt hoe groot de groep moet zijn. We hebben de numerieke deler, de omkadering, als de meest ideale bekeken. U kunt zich voorstellen dat met veertig cursisten in één klas mondelinge vaardigheden trainen niet gemakkelijk gaat. Zo komt men niet veel aan bod, tenzij er vrijwilligers in de klas zijn of er op een andere manier wordt gewerkt. Als een leraar aan meer mensen zijn aandacht moet schenken, dan gaat dat moeilijker. We hebben een profiel gemaakt van de beste slagers.
Er was een vraag over richtgraden en ERK. Er is inderdaad geen match. Waar komen de richtgraden vandaan in het volwassenenonderwijs? Dat is een erfenis vanuit het verre verleden: elementaire kennis, praktische kennis, gevorderde kennis. Dit is gekoppeld aan het moderne vreemdetaaldenken. We zijn al twintig jaar een strijd aan het voeren om het denken in NT2 anders te doen dan in het moderne vreemdetaaldenken. Japans leren als ik al wat ouder ben om mijn culturele interesse te voeden, is iets anders dan hier aankomen en NT2 moeten leren omdat je bestaan ervan afhangt. Dit zou moeten veranderen. Het ERK-denken moet er absoluut komen.
De conceptnota en de aanbevelingen sporen heel goed. Er zijn ook aanbevelingen die voornamelijk betrekking hebben op een toekomstig NT2-beleid. Het kan niet anders dan dat het dan ook over dat onderwijs gaat. De conceptnota voor de toekomst van VWO legt hier en daar andere prioriteiten dan die die wij leggen. Met de groene balkjes heb ik geprobeerd een visueel beeld te geven.
Wij hebben gescoord op een schaal van vier: zwak, onvoldoende, voldoende en sterk. Voldoende is oké. Als je nul geeft voor zwak, één voor onvoldoende enzovoort, dan is 60 procent de cesuur. Dat staat in het methodologisch luik. Die kleuren we groen. Tussen 50 en 60 gaan de oranje knipperlichten branden, en onder de 50 hebben we rood gekleurd.
Dat wil niet zeggen dat we met 60 tevreden moeten zijn, want er is dan wel degelijk nog een serieuze groeimarge.
Het is een waarborgen van kwaliteit. Ik heb ook gezegd dat het best scorende centrum 93 procent behaalt. Dat is met felicitaties van de jury geslaagd. In de ideale wereld zouden alle centra zo moeten scoren.
Mevrouw Kherbache heeft het woord.
Minister en mevrouw Steverlynck, veel dank voor de zeer omstandige antwoorden. Maar, minister, u hebt twee van mijn vragen niet beantwoord.
Gezien de impact van het behoefteplan, is het wel belangrijk dat we de timing kennen. U zegt dat het ‘ongoing’ is. Maar voor wanneer is het? Er moet, gezien de impact van het behoefteplan op de organisatie van het hele terrein, daarover transparantie bestaan.
Uit de antwoorden heb ik kunnen opmaken dat maatgericht werken een budgettaire impact heeft. U zult moeten roeien met de riemen die u hebt, maar als u behoefte- en maatgericht wilt werken, moet u op bepaalde momenten keuzes maken. Er is nu al a priori een keuze gemaakt. Is het effectief zo dat we moeten werken binnen het kader zonder budgettaire impact? Of zegt u dat we, zodra het behoefteplan duidelijk is, zicht zullen hebben op de budgettaire impact en dat u dan bereid bent om daarover te discussiëren met de collega’s? Mijn fractie steunt u daarin. We moeten in de nodige middelen voorzien om dat maatwerk te kunnen aanbieden.
Minister, ik heb minister Muyters gewezen op het feit dat er een onvoldoende flexibel aanbod was binnen NT2. Hij zei dat hij dat niet had opgevangen. Ik denk dat u mijn mening deelt op dat vlak: het is aangewezen dat we dat maatwerk garanderen voor de werkzoekenden en de werkenden.
De heer Segers heeft het woord.
Ik wil beide dames bedanken voor de gedreven toelichtingen en voor de antwoorden op al onze vragen. Collega’s, de toestand is ernstig maar nog niet dramatisch. Voortgaande op wat we vandaag hebben gehoord en op wat de inspectie op de derde bladzijde van de slides heeft weergegeven over de positieve punten, en je vergelijkt die met de werkpunten op de volgende bladzijden, denk ik dat dit inderdaad hoopgevend is. De positieve punten tonen allemaal aan dat de wil en het engagement aanwezig zijn op het werkveld. De werkpunten zijn zaken die geregeld moeten worden: organisatorisch, structureel, juridisch en financieel. Laat dit nu net de conceptnota zijn die u hebt toegelicht, minister. Als wij, vanuit deze commissie en dit parlement, het tijdspad goed in het oog kunnen houden, hebben wij een bijzondere stap vooruitgezet. Waarvoor dank.
Mevrouw Steverlynck, u spreekt zeer gedreven en begeesterd over uw materie. Ik denk dat ik namens de hele commissie mijn appreciatie daarvoor mag uitdrukken. Misschien is het wel jammer dat de minister van Onderwijs hier niet aanwezig was. Dat zou het behoefteplan en de symbiose kunnen vergemakkelijken.
Minister, de timing van dat behoefteplan en dat tijdspad zijn toch heel belangrijk, als je ziet wat de noden zijn. Als we die mensen een kans willen geven, moet toch het aanbod van de overheid in orde zijn. Dat is een belangrijk maatschappelijk thema. Ik wil toch aandringen op een concreet antwoord. Als u dat vandaag niet kunt geven, mag u het later schriftelijk meedelen.
Voorzitter, ik kan dat vandaag. Ik heb gezegd dat we niet voor alles een decretaal kader nodig hebben. Ik wil het behoefteplan gebruiken als – ik dacht dat ik het vandaag niet meer zou moeten zeggen – een stok achter de deur. Maar als je bepaalde zaken wilt afdwingen, heb je een regelgevend kader nodig. Dat zal in werking treden op 1 september 2018. Ik heb wel gezegd dat we de behoefteplannen momenteel ad hoc gebruiken, maar dat die stok ontbreekt. Daardoor leeft niet iedereen dat na en is dat geen goede basis. Wij moeten dat wettelijk verankeren, dus is er een decreet voor nodig. We weten in dit parlement allemaal dat dat niet op twee maanden tijd gebeurt.
Mevrouw Kherbache, ik deel niet echt uw mening dat op maat werken per definitie duurder is. Integendeel zelfs. Door op maat te werken en door die versnippering weg te werken, kun je veel meer efficiëntie boeken.
Elke euro die aan NT2 zou moeten worden gespendeerd en niet aan NT2 wordt gespendeerd, is een verloren euro, zeker in het kader van inburgering. Dat zou niet mogen. Veel middelen worden vandaag wel uitgekeerd maar niet gebruikt voor NT2. Dan zijn er nog veel efficiëntiewinsten te boeken.
De vragen om uitleg en de gedachtewisselingen zijn afgehandeld.