Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, er is een cartografie opgemaakt van de Brusselse gezinsvoorzieningen. Dat is een hele tijd geleden ook gebeurd waarin de situatie van de kinderopvang, buitenschoolse opvang en gezondheidszorg van jonge kinderen is opgenomen. Dat geeft interessante gegevens omdat we zo een zicht krijgen op de Brusselse realiteit die minder in de Vlaamse statistieken te vatten valt. Het was nodig om dit te updaten. Daarvoor moeten we mevrouw Debaets in de Vlaamse Gemeenschapscommissie feliciteren.
In de cijfers zien we enkele alarmsignalen. Het is een heel brede studie, maar op het vlak van preventieve gezinsondersteuning is er tussen Kind en Gezin en het Office de la Naissance et de l’Enfance (ONE) geen gegevensuitwisseling. Van pasgeboren kinderen die niet door Kind en Gezin worden opgevolgd, weten we dus niet of ze dan door ONE worden opgevolgd. Wellicht glippen er dus heel wat kinderen door de mazen van het net. Gegevensuitwisseling is erg belangrijk om er zeker van te zijn dat we geen kinderen missen, zeker de meest kwetsbare. De studie pleit dus voor meer samenwerking.
Ook voor de kinderopvang pleit de studie daarvoor, zeker inzake normering. Spreek bijvoorbeeld af wat de tarifering moet zijn. De afspraken over de normering zijn ook nodig voor de ouders. Niet alle ouders hebben een heel expliciete voorkeur van taal voor kinderopvang, maar kiezen op basis van wat ze moeten betalen. Er zitten onlogische dingen in die weggewerkt kunnen worden door goede afspraken tussen de gemeenschappen.
Inzake kinderopvang zijn er ook fronten waarop de Vlaamse Regering in gang moet komen. Ik denk aan het aantal plaatsen en de betaalbaarheid. Het tekort in het aantal plaatsen is de laatste jaren niet afgenomen. Er komt weliswaar capaciteit bij, maar het aantal kinderen neemt sterker toe. We halen de achterstand dus zelfs niet in. Wat de voorbije jaren is gerealiseerd, is ronduit onvoldoende. In een antwoord op een schriftelijke vraag liet u weten dat er in 2015 netto twaalf plaatsen bij kwamen in Brussel. Voor 2016 zijn er meer plaatsen beloofd, maar er is amper uitbereidingsbudget. Ik maak me dan ook zorgen of we die twaalf plaatsen wel kunnen vertienvoudigen of zelfs verhonderdvoudigen, wat eigenlijk nodig is.
Een tweede element is de betaalbaarheid van de kinderopvang. Ook uit een antwoord op een schriftelijke vraag blijkt dat Brussel in vergelijking met de andere provincies heel weinig inkomensgerelateerde (IKG) plaatsen heeft. Limburg scoort het beste met 87 procent. In Brussel is dat maar 58 procent. Geen enkele provincie gaat onder de 75 procent. Ik gun het iedereen, maar het is wel frappant dat in Brussel, waar er grote armoede is en grote nood aan IKG-plaatsen, het aantal ernstig gesubsidieerde plaatsen het laagste is. Dat betekent dat, ondanks het Vlaamse beleid, de plaatsen er in Brussel zijn dankzij private en zelfstandige investeerders. Ik moet er geen tekening bij maken dat die hun ding doen en ouders 40 of 50 euro per dag laten betalen. Dat is geen wenselijke realiteit.
Volgens de cartografie zijn de beloftes voor de toekomst onvoldoende om een echt antwoord te bieden op de uitdagingen in Brussel. De auteurs roepen daarom op tot extra inspanningen voor de Brusselse kinderopvang.
Een andere conclusie betreft de beschikbaarheid van data. We vragen al jaren naar een update van de cartografie en het is goed dat die er nu is. De studie zegt dat er met een paar kleine inspanningen veel meer data beschikbaar kunnen zijn waardoor er beter gemonitord zou kunnen worden. Het beleid kan daarop dan inspelen.
Minister, hoe zult u de aanbevelingen uit de cartografie vertalen in uw beleid? Zult u inzetten op een betere samenwerking tussen Kind en Gezin en ONE? Zult u inzake kinderopvang extra inspanningen doen zoals de studie voorstelt? Hoe zult u het groeipad voor de kinderopvang in Brussel opkrikken? Hoe zult u het aantal IKG-plaatsen opkrikken, zodat Brussel niet afsteekt tegen de rest van Vlaanderen? Zult u inspanningen leveren om de monitoring te verbeteren?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Dames en heren, de nieuwe cartografie biedt inderdaad heel wat informatie die zeer nuttig is voor het uitstippelen van het toekomstig gezinsbeleid in Brussel. Het opvolgen van de aanbevelingen is een gedeeld verhaal tussen Vlaanderen en de Vlaamse Gemeenschapscommissie. Wij zullen hiertoe in overleg gaan met Brussels staatssecretaris voor Gezin, mevrouw Debaets, aangevuld met overleg tussen Kind en Gezin en de VGC. Uiteraard zijn er nog een aantal andere partijen in Brussel, zoals de collega’s van de andere gemeenschap.
Wat kinderopvang betreft, is de voorbije jaren al heel wat geïnvesteerd in een betere samenwerking tussen Kind en Gezin en ONE. In het kader van de transitie naar het nieuwe decreet werd een gemengde werkgroep opgericht die tot op vandaag gezamenlijke afspraken maakt en gegevens uitwisselt. Het is de bedoeling om te evolueren naar een echt samenwerkingsakkoord tussen de Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap en de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie (GGC).
Wat al afgesproken werd voor de cartografie, is dat de VGC binnenkort een oproep lanceert voor bijkomende opvangplaatsen, die ze financieren met Stedenfondsmiddelen. Tussen Kind en Gezin en de VGC zal een convenant worden afgesloten die bepaalt dat Kind en Gezin die plaatsen die de VGC prefinanciert bij volgende uitbreidingsrondes met voorrang zal overnemen. Er is ook een engagement om minstens 120 plaatsen deze legislatuur over te nemen.
Bij uitbreidingsrondes is er voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad, net als voor Antwerpen en Gent, telkens in een voorafname van de middelen voorzien. Voor Brussel is dat 10 procent van de middelen voor de basissubsidie, trap 1, en de subsidie voor inkomenstarief, trap 2, en 15 procent van de middelen voor de plussubsidie, trap 3. Als trap 1-plaatsen niet opgeraken, wordt dat budget omgezet in trap 2-plaatsen zodat de middelen wel in Brussel blijven. Ik wil hierbij aanstippen dat deze nu al toegepaste voorafnames voor het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad van 10 en 15 procent op de beschikbare Vlaamse middelen voor uitbreiding kinderopvang, al behoorlijk ruimer zijn dan de Brusselnorm die in feite tot 5 procent voorafname zou leiden. Na overleg met mevrouw Debaets zullen we bekijken of we binnen de budgetten in de begroting vanaf 2017 de voorafname voor Brussel kunnen bijsturen of een zwaarder accent moeten leggen op trap 2 en trap 3.
Wat de aanbeveling betreft om nog meer prioriteit te geven aan gemeenten of wijken met minder kinderopvang, kan de VGC volop haar rol spelen. Bij de verdeling van de middelen is het advies van de VGC immers doorslaggevend.
Bij de suggestie om het aantal plaatsen met inkomenstarief nog verder op te krikken zodat Brussel niet afsteekt tegen de rest van Vlaanderen, wil ik toch een aantal kanttekeningen plaatsen. Uiteraard is het de intentie van het Vlaams beleid om het aanbod aan kinderopvangplaatsen waar ouders naar inkomen kunnen betalen, verder te laten groeien, zeker ook in Brussel waar het percentage jonge kinderen dat opgroeit in een kansarm gezin dubbel zo hoog is als gemiddeld in Vlaanderen en ruim hoger ook dan de Vlaamse koploper ter zake, de stad Antwerpen. De perceptie dat Brussel zou afsteken tegen de rest van Vlaanderen moet echter een beetje genuanceerd worden. Net zoals er in het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad verschillen zijn tussen de gemeenten en tussen de meer noordwestelijke en de meer zuidoostelijke kant, zo zijn er ook binnen Vlaanderen zelf belangrijke regionale verschillen.
In het uitbreidingsbeleid wordt daarom reeds jaren met voorrang ingezet op de achteroplopende gemeenten en steden. Dat is ook de reden waarom dit ook heel expliciet gebeurt middels belangrijke voorafnames voor Brussel.
De monitoring is de laatste twee jaar sterk op punt gesteld. Voor kinderopvang heeft Kind en Gezin alvast werk gemaakt van een indicatorenset om de doelstellingen van het decreet cijfermatig te kunnen opvolgen. Ook binnen de gemende werkgroep met ONE worden gegevens gemonitord. ONE is met betrekking tot preventieve gezinszorg niet in gelijke mate als Kind en Gezin geautomatiseerd, en uitwisseling van nominatieve gegevens, bijvoorbeeld van namenlijsten om ze te kunnen vergelijken, stuit op een aantal juridische regels inzake de privacywetgeving.
Met betrekking tot de samenwerking met ONE op het vlak van preventieve gezinsondersteuning is er op verschillende niveaus overleg om tot betere samenwerking te komen. Er is overleg over goede afspraken rond bezoeken in de kraamkliniek en ook rond afbakening van doelgroepen. Binnenkort is er ook een locatie waar zowel een consultatiebureau van Kind en Gezin als van ONE worden gehuisvest. Dat kan een hefboom zijn voor verdere samenwerking met ONE. En we denken momenteel ook na over hoe we de buitendiensten van Kind en Gezin kunnen versterken met een vestiging in Brussel.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Voorzitter, minister, de antwoorden die u geeft, volstaan niet. Over het aantal plaatsen zegt u dat de VGC een oproep zal doen via het Stedenfonds om zo te prefinancieren. Nadien zal de Vlaamse Regering dit met prioriteit opnemen. Ik heb daar bedenkingen bij. Het Stedenfonds is voor Brussel lager dan voor andere Vlaamse steden. De vorige minister, mevrouw Van den Bossche, heeft daar nog een extra groeipad voor beloofd. Dat betekent echter wel dat eigenlijk uit een pot die voor iets anders is bedoeld en die al heel mager is, middelen worden gehaald in de hoop dat Vlaanderen later zijn eigen taken op zich neemt.
Maar goed, stel dat het zo gebeurt. U zegt dat u zich engageert om 120 plaatsen over te nemen. Dat is een peulschil als we vergelijken met het advies in de studie. De cijfers zijn frappant. Het is trouwens niet de oppositie die spreekt, het is een studie die werd besteld door de VGC om een analyse te maken. Door 120 plaatsen over te nemen geven we de VGC niet de ruimte om effectief te zorgen voor voldoende kinderopvang.
U zegt dat u 10 procent neemt voor trap 1 en 15 procent voorafname in de financiering. Ook daar heb ik bedenkingen bij. 10 procent van een te laag bedrag, blijft een te laag bedrag. Het is niet omdat er voor heel Vlaanderen te weinig uitbreiding is, dat het goed is. Het gaat om 10 procent van een te laag budget. In absolute cijfers is het te laag.
U zegt dat het een hoger bedrag is dan de Brusselnorm – dat zou er nog aan moeten mankeren. Uw beleidsdomein is het enige waarin de definitie van de Brusselnorm niet gehaald wordt. Ook dit zijn druppels op een hete plaat.
Dat u meer gaat samenwerken met ONE is positief. Er is een werkgroep. Maar als ik het goed begrijp, zegt u dat sommige gegevens niet worden uitgewisseld doordat ONE een aantal gegevens niet verzamelt. Bent u bereid om al die gegevens te delen? Of ziet u ook aan uw kant juridische problemen? Hoe kunnen die worden weggewerkt, welke stappen moeten daartoe worden gezet? Het is gelukt voor het onderwijs, daar worden de gegevens over leerlingen uitgewisseld, voor de preventieve gezondheidsondersteuning moet dat volgens mij ook kunnen.
In verband met de inkomensgerelateerdheid mogen we geen calimero spelen. Binnen Vlaanderen zijn er regionale verschillen, dat is waar, maar ik ga voort op de data die u geeft. Misschien is het zo dat in Woluwe de nood aan IKG-plaatsen niet zo hoog is, maar als we in Brussel kijken naar de armste gemeenten, dan is de situatie dramatisch. Het is zo dat net in die arme sikkel het aantal IKG-plaatsen nog lager is dan in de rest van Brussel. De IKG-plaatsen die er zijn, komen dus vaak niet terecht bij de mensen die er het meeste nood aan hebben.
Ik hoop dat u toch nog extra inspanningen wilt leveren. Op basis van deze inspanning zullen we over vier jaar weer een cartografie krijgen die stelt dat het aantal kinderen sterker is toegenomen dan het aantal plaatsen, en dat de betaalbaarheid van de kinderopvang er niet op vooruit is gegaan. Brussel is meer waard.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mevrouw Van den Brandt, ik kon uw commentaar natuurlijk verwachten. De verhoogde prioriteit voor Brussel is er nu. We hebben er een serieuze extra voorafname voor gedaan. We zullen blijven bekijken hoe we dit de volgende jaren kunnen volhouden.
De samenwerking tussen ONE en Kind en Gezin loopt behoorlijk goed. Ik weet niet of de gegevensuitwisseling zomaar kan worden vergeleken met de onderwijssituatie. Daar geldt de leerplicht en zo meer. De context is niet dezelfde.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik zal de vraag ook nog eens laten stellen aan de collega’s van de Franse Gemeenschap, via Ecolo.
De juridische obstakels moeten we wegwerken. We hebben de bevolkingsregisters. Die zijn toegankelijk. We moeten zien of ieder kind is opgenomen door een van de twee gemeenschappen. Ik ga ervan uit dat we daartoe een methode moeten kunnen ontwikkelen.
U zegt dat er een sterke voorafname is. Het uitbreidingsbudget voor dit jaar is 2 miljoen euro voor heel Vlaanderen en Brussel. We weten dat een groot deel voor de uitvoering van de cao’s zal zijn, want daar is budget voor nodig. Maar dat betekent dat we in het beste geval 10 procent van een 1 miljoen euro zullen krijgen. Dat is goed, maar dat is volgens wat nodig is, eigenlijk om te lachen. U neemt de tekorten niet voldoende ernstig.
De vraag om uitleg is afgehandeld.