Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Vraag om uitleg over warmtenetten
Verslag
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, dit is een thema dat hier al vaak aan bod is gekomen. Het kwam ook aan bod in uw beleidsbrief en beleidsnota, en ook nog bij een recent werkbezoek van de commissie in Antwerpen. Er zijn een aantal initiatieven lopende, onder andere in de Kempen, Antwerpen en West-Vlaanderen, om op basis van geothermische of restwarmte warmtenetten aan te leggen en op die manier een bijdrage te leveren aan het verminderd gebruik van fossiele brandstoffen en het doen afnemen van de CO2-uitstoot.
In de loop van 2015 kwamen warmtenetten, en de drempels die de toepassing ervan bemoeilijken, al een aantal keer aan bod in deze commissie. Met onder andere de aanpassing van de EPB-rekenmethode (energieprestatie en binnenklimaat), die collectieve verwarmingssystemen voorheen benadeelde, waardoor woningen die ermee verwarmd worden een negatiever E-peil kregen, met noodzakelijke bijkomende investeringen tot gevolg, is een van de drempels ondertussen weggewerkt.
Op het al vermelde werkbezoek kwamen een aantal knelpunten en werkpunten naar voren. Het ging onder andere over de EPB-regelgeving, die gelukkig al toelaat dat een warmtebron voor een warmtenet pas op termijn evolueert van een conventionele naar een groene warmtebron. Maar die vergroening moet wel gebeuren binnen de vijf jaar nadat de vergunningsaanvraag is ingediend. Rekening houdend met de looptijd vanaf een vergunningsaanvraag tot de oplevering van een project, is die vijf jaar voor sommige grote projecten misschien te krap. Beter zou zijn dat de termijn van vijf jaar waarna de vergroening van de warmtevoorziening gerealiseerd moet zijn, pas ingaat vanaf de oplevering van het project.
Ook vernamen we dat bepaalde vormen van vergroening nog benadeeld worden in de EPB-rekenmethode. Daarnaast was er het debat over de ‘unbundling’ en hoever die doorgetrokken wordt als het over warmte en warmtenetten gaat. De vraag is bijvoorbeeld of een distributienetbeheerder een WKK-installatie (warmte-krachtkoppeling) kan bouwen en zelf beheren, als back-up voor een groene warmtebron. Op dit moment kan dat uiteraard niet, omdat er geen productieactiviteiten kunnen worden uitgeoefend door een netbeheerder.
De netbeheerders zien zichzelf alleszins als de meest aangewezen instantie voor het beheer van een warmtenet. Voor de aanleg van een warmtenet zouden de regels die gelden voor het aardgas- en elektriciteitsnet, uitgebreid moeten worden naar warmte. De netbeheerders denken daarbij ook verder te kunnen of moeten gaan, en denken ook aan de productie en levering van warmte, vanuit de redenering dat de mogelijkheid om iets te verdienen aan elk van de onderdelen afzonderlijk wellicht te beperkt is.
Er zou een regulator moeten worden aangeduid. Dat lijkt ons vrij evident de Vlaamse Regulator van de Elektriciteits- en Gasmarkt (VREG) te zijn voor deze materie. Die zou zich ook moeten ontfermen – en zal dat ongetwijfeld ook doen – over de richtlijnen voor de prijszetting van de warmte en een regeling in geval van wanbetaling.
De werkpunten liggen in lijn met de drempels die we eerder bespraken en de werven die u zelf had gedetecteerd in uw beleidsbrief. Daarom wil ik u graag naar de stand van zaken vragen. Waarom is ervoor gekozen om de vergroeningsperiode van vijf jaar voor de warmtebron van een warmtenet te laten starten vanaf het moment van de vergunningsaanvraag? Kunt u zich vinden in het idee om die termijn pas te laten starten vanaf de oplevering van het project?
Waarom worden bepaalde bronnen van vergroening benadeeld en anders behandeld bij de berekening? Zult u die benadeling wegwerken? Hebt u bezwaren tegen het idee van de distributienetbeheerders om de ‘unbundlingseisen’ minder strikt toe te passen in het geval van warmtenetten? Waarom wel of waarom niet? Bent u gewonnen voor het idee om de distributienetbeheerders naast het beheer van een warmtenet ook toe te laten om zelf warmte te produceren en te leveren?
Hoe verlopen de gesprekken rond de prijszetting voor warmte binnen het beleidsplatform voor warmte- en koudenetten? Welke ideeën bestaan er rond de procedure in geval van wanbetaling? Wanneer worden die geconcretiseerd?
De heer Gryffroy heeft het woord.
Mijn inleiding is niet helemaal dezelfde. Er zijn een aantal fundamentele verschillen. Collega Bothuyne, u haalt onder meer aan dat de VREG de meest gepaste partner is. Dat zou kunnen, maar in de huidige situatie en met de huidige manier van werken zou ik niet graag hebben dat dat degenen zijn die de warmtenetten moeten reguleren.
Minister, het is inderdaad iets dat opkomt. U hebt indertijd een aantal subwerkgroepen opgericht onder het Vlaams Energieagentschap, die de sociale aspecten moesten bekijken, de technische voorschriften, de tarieven en vooral ook het regelgevend kader. We moeten daar een onderscheid maken tussen de private markt, dus een warmtenet dat uitgebouwd wordt om wooneenheden te voeden, en een industrieel warmtenet tussen twee bedrijven. Dat is een totaal ander aspect.
Uiteraard is dan ook de vraag hoever u met het kader staat, minister. Wanneer denkt u het klaar te hebben? In de wandelgangen hoor ik dat de regering op dit punt moet kunnen landen en dat er dan een ontwerp van decreet naar de commissie komt. Wanneer zou dat zijn?
Welke rol hebt u voor de distributienetbeheerders voor ogen? Het wegenisrecht dat zij nu voor gas en elektriciteit hebben, moet toch kunnen worden uitgebreid naar warmte, zodat de werken op een fatsoenlijke manier kunnen verlopen.
Hoe zal Vlaanderen de garantie bieden dat verschillende producenten zich op één warmtenet kunnen aansluiten, wanneer er al een verticaal geïntegreerd bedrijf het warmtenet beheert? We willen met andere woorden niet dat er een monopoliesituatie kan ontstaan doordat een geïntegreerd bedrijf zijn warmtenet kan afschermen van andere producenten en leveranciers van warmte. Als we een warmtebedrijf hebben, zoals er onlangs een is opgericht, mag dat niet het monopolie krijgen en moeten andere spelers ook nog kunnen ingrijpen, zowel om het warmtenet te voeden als om ervan af te nemen.
Hoe kunt u de toegang tot het openbaar domein voor warmtenetten helpen faciliteren? Dat moet via het DNB-wegenisrecht (distributienetbeheerder) toch mogelijk zijn.
Hoe wilt u de tarifaire aspecten van warmtenetten laten controleren? Is de VREG hiervoor de geschikte regulator? Ik ga er niet van uit dat dat zo is. Hebt u al contact gehad met uw federale collega over de sociale maximumprijs bij warmtenetten? Dat is immers nog altijd een federale bevoegdheid.
Minister Turtelboom heeft het woord.
De termijn voor fasering en verzoening werd opgenomen in het wijzigingsbesluit van 18 december 2015. Daarin heeft de Vlaamse Regering vastgelegd dat fasering of verzoening moet worden gerealiseerd binnen vijf jaar na de eerste vergunningsaanvraag van een gebouw dat wordt aangesloten op het systeem van externe warmtelevering en waarvoor een afwijking wordt aangevraagd. Een maximale termijn daarvoor vastleggen is noodzakelijk. Die vormt immers de stimulans om investeringen binnen een bepaalde periode, kort na de indiening van de EPB-aangifte (EnergiePrestatie en Binnenklimaat), te realiseren en houdt rekening met de vastgelegde uiterlijke termijn voor het indienen van een EPB-aangifte.
– Tinne Rombouts treedt als voorzitter op.
Volgens het Energiedecreet moet de EPB-aangifte worden ingediend ten laatste zes maanden na de datum van ingebruikname of de datum waarop de vergunnings- of meldingsplichtige werken zijn geëindigd. Bovendien is vastgelegd dat de EPB-aangifte uiterlijk vijf jaar na de aanvraag van de stedenbouwkundige vergunning moet worden ingediend indien er geen ingebruikname is of kan worden vastgesteld. Het gelijkheidsbeginsel zorgt ervoor dat van deze decretale regels niet kan worden afgeweken ten voordele van warmtenetprojecten. Voor iedere aangifteplichtige moet immers eenzelfde termijn van indiening gelden.
Voor de handhaving is decretaal vastgelegd dat het Vlaams Energieagentschap (VEA) maar vijf jaar de tijd heeft, vanaf het indienen van de EPB-aangifte, om bij het niet halen van de EPB-eisen of een foute rapportering te handhaven of te sanctioneren. Indien blijkt dat toch niet aan de voorwaarden van verzoening werd voldaan of dat de fasering niet werd uitgevoerd, dan moet het VEA ook nog de tijd hebben om de decretale taak uit te voeren. Is de faserings- of verzoeningstermijn langer of start hij later, zoals wordt bepleit, dan is dat niet mogelijk. In dat geval zouden we ten minste daarvoor een oplossing moeten vinden. Het VEA kan immers maar controleren of aan de verzoeningsvoorwaarden is voldaan nadat de termijn om die te verwezenlijken is verstreken. Op dat moment moet er conform artikel 13.4.6 en artikel 13.4.7 nog voldoende tijd zijn om een controle- en handhavingsprocedure op de EPB-aangifte uit te voeren en af te ronden.
Het is mij niet duidelijk welke bronnen van verzoening volgens u, mijnheer Bothuyne, worden benadeeld. Ik ga ervan uit dat uw vraag betrekking heeft op de bestaande rekenmethode. Het verbeteren daarvan is een taak voor het EPB-platform, waarbij de drie gewesten betrokken zijn.
Beleidsprincipes die wenselijk zijn voor een nieuw Vlaams regelgevingskader voor het aanleggen en beheren van warmtenetten en voor de warmtelevering, zijn uitgebreid besproken met de stakeholders in het beleidsplatform warmtenetten. Aangezien we de ontwikkeling van de warmtenetten willen stimuleren, wensen we zo weinig mogelijk beperkingen op te leggen en zoveel mogelijk marktspelers de kans te geven nieuwe initiatieven te ontwikkelen.
Aan het regelgevend kader inzake warmte stelt Europa geen eisen inzake unbundling. Voor warmtenetten en warmtelevering kunnen alle initiatiefnemers alle mogelijke rollen opnemen en deze naar keuze combineren. In de huidige fase van de ontwikkeling van warmtenetten is het niet de bedoeling om daarin verandering te brengen. We moeten wel rekening houden met technische beperkingen, die bijvoorbeeld op de elektriciteitsnetten niet voorkomen. Zo kan een bepaald warmtenet niet geschikt zijn voor bepaalde temperaturen of drukniveaus, zodat er specifieke voorwaarden gelden om toegang te krijgen.
Er zijn echter wel unbundlingseisen opgenomen voor de elektriciteitsmarkt. Een elektriciteitsnetbeheerder kan volgens artikel 4.1.8 geen activiteiten ontplooien in de productie van elektriciteit. Deze unbundlingseis is ingegeven door de Europese richtlijn inzake de geliberaliseerde elektriciteitsmarkt. Het idee daarachter is dat de toegang tot het elektriciteitsnet niet kan worden beïnvloed door de eigen productie of levering van elektriciteit door de elektriciteitsnetbeheerder. Een elektriciteitsnetbeheerder mag echter wel warmte produceren.
Er zal geen algemene prijsberekening of prijsformule worden vastgelegd, aangezien er tussen de warmtenetten belangrijke technische verschillen bestaan. Warmtenetwerk Vlaanderen werkt wel aan een leidraad voor prijsberekening en facturatie die binnen het beleidsplatform warmtenetten verder zal worden besproken. Binnen ENOVER, het energieoverleg tussen de drie gewesten, lopen er gesprekken over sociale maximumprijzen.
Het aanleggen van warmtenetten op het openbaar domein kan in grote lijnen worden gefaciliteerd analoog aan de werkwijze voor aardgas- en elektriciteitsnetten.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Over een aantal aspecten was u zeer duidelijk; op een aantal andere aspecten bent u minder ingegaan. Zo hebt u niet uitgeweid over de rol van de VREG. Misschien kunt u daarop nog ingaan?
Ook het overleg in het kader van ENOVER rond die sociale tariefsetting en sociale problematiek lijkt mij interessant. Wat is daarvan de timing? Wat zijn de afspraken? Een aantal concrete projecten werven op dit moment klanten en worden uitgerold. Zij zouden graag duidelijkheid hebben over het regelgevend kader. Het is belangrijk dat er vrij snel duidelijkheid komt rond al die initiatieven waarnaar u verwees. Kunt u zicht geven op de timing?
De heer Gryffroy heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord, hoewel ik vind dat u om een aantal deelvragen heen fietst.
In verband met het EPB verwijst u naar het reglement en het decreet, waarin staat dat het vijf jaar is. Nu, de sector vindt net dat die vijf jaar te krap is. De vraag is dan ook wat daaraan zal worden gedaan.
U zegt dat de drie gewesten die EPB-regeling voor warmtenetten opvolgen. Wij zijn het grootste gewest. Ik denk dat wij de meeste warmtenetten hebben, meer dan Brussel of Wallonië. Ik denk dat wij hierin een voortrekkersrol moeten spelen. Het is wel degelijk een probleem. Onze volledige EPB-regelgeving is totaal niet afgestemd op een centrale productie of centrale warmtenetten. Ik heb dat al verschillende keren aangekaart in deze commissie. Ik krijg dan het standaardantwoord dat de drie gewesten dat opvolgen. U bent echter de bevoegde minister. Ik zou verwachten dat we als grootste gewest, dat het meeste met warmtenetten te maken heeft, hierin ook een voortrekkersrol zouden spelen.
Het is mij verder niet helemaal duidelijk wat uw visie is over de distributienetbeheerders. Zegt u inderdaad dat de warmtenetten sowieso worden voorbehouden voor de distributienetbeheerders of niet? Indien niet, en het ook andere spelers kunnen zijn, is dat geen probleem. Maar krijgen die andere spelers dan ook dezelfde wapens als de distributienetbeheerders, bijvoorbeeld in verband met het wegenisrecht? Anders heeft het namelijk geen zin.
Ten slotte heb ik geen antwoord gekregen op mijn vraag of u al actie hebt ondernomen op het federaal niveau in verband met de sociale maximumprijzen.
De heer Schiltz heeft het woord.
Collega’s, momenteel hebben de netbeheerders de handen in elkaar geslagen om een warmtebedrijf op te richten. Ik denk dat zeer weinig andere bedrijven ertoe in staat zijn om dergelijke warmtenetten aan te leggen met dezelfde kwaliteit. Op termijn is dat natuurlijk niet uit te sluiten. Er moet dus wel naar worden gekeken. Ik denk echter niet dat het gaat om een acute nood.
Sommigen lanceren de roep om een duidelijk wetgevend kader. Collega’s, het gaat over nieuwe technologie. Niet zo lang geleden, slechts een aantal maanden, was ik op een symposium van de Confederatie Bouw over Smart City. De vooraanstaande energieadvocaat Chellingsworth maakte er duidelijk dat we ervoor moeten opletten al te snel een aantal bestaande regelgevende kaders te willen kopiëren op warmtenetten. In die zin moedig ik het initiatief en de houding van de minister wel aan om er vooral voor te zorgen dat we geen technologieën afbakenen, maar de warmtemarkt zo open mogelijk houden en zo snel mogelijk een groei kunnen realiseren, uiteraard van dichtbij gemonitord, en dat we proberen zo veel mogelijk de regelgeving op maat van de noden van het typische aan warmtenetten te lanceren. In die zin zitten we wel op koers. De toelichting die de minister heeft gegeven over de EPB-wetgeving kan daarin passen.
Collega’s, er moet niet veel discussie over bestaan dat de VREG de aangewezen regulator is. Het is onze energieregulator. Warmte is nog altijd energie. Ik heb niet veel zin om in een energielandschap terecht te komen waar er een aparte elektriciteitsregulator, warmteregulator, gasregulator, biomassaregulator enzovoort is. De moeilijkheden die we momenteel ondervinden met de VREG, mogen geen argument zijn om een apart regulerend kader te ontwikkelen voor de warmtenetten. We moeten het onder de bestaande regulator brengen.
In verband met de bezorgdheid over de ‘unbundling’ verwijst de heer Gryffroy terecht naar een mogelijk probleem van de back-upcapaciteit. Het is dan namelijk geen warmte. En als het geen warmte is, mogen de netbeheerders het in principe niet uitbaten. Ik denk dat er heel pragmatisch naar gekeken wordt. Het is niet zo heel moeilijk om dan een beroep te doen op de markt om in die reserve of back-upcapaciteit te voorzien en die buiten de activiteiten van het netbeheer te houden.
Ik sluit zelf aan uit bezorgdheid over het EPB-verhaal. Vandaag botsen specifieke projecten blijkbaar op het verhaal van EPB, specifiek wat betreft verkavelingen voor het nieuwe industrieterrein, waar men de mogelijkheid ziet om in de toekomst een warmtenet en eventueel een centrale warmtebron aan te leggen. Ik begrijp dat er zo veel mogelijk moet worden opengelaten. Maar in welke mate kunnen die projecten verder worden gestimuleerd? Vandaag worden ze, als je louter de regelgeving bekijkt, voor een stuk op de achtergrond geduwd. Innovatie wordt wat beperkt door de schrik die men heeft wegens de beperkingen van de huidige regelgeving. Is er ruimte om dat specifiek te bespreken en toch die ruimte te geven binnen de huidige EPB-regelgeving als die niet specifiek op korte termijn zou worden aangepast voor dergelijke projecten?
Er zal uiteraard een rol zijn voor de regulator. Het sluit aan op wat de heer Schiltz zegt. Het is innovatief, het is een nieuwe technologie. We moeten dus opletten dat we niet starten met een overregulering. We moeten de achterstand die we in vergelijking met de noordelijke landen hebben op het vlak van warmtenetten, inlopen. We zitten dus met een probleem.
Voor mij is het van cruciaal belang dat het een lightmodel moet zijn en voldoende soepel moet zijn.
Wij hebben inderdaad het besluit genomen op 18 december 2015. Er komt een update van de software, omdat we weten dat er nog belemmeringen zijn, om ervoor te zorgen dat zeker in nieuwe verkavelingen de huizen kunnen worden aangesloten.
Als we ooit wijzigingen zouden doen aan de vijf jaar voor de EPB-regeling, moeten we erop letten dat het VEA de rol die het moet vervullen, ook effectief kan vervullen. We mogen nooit oogkleppen opzetten. De termijn van vijf jaar is gekozen op basis van de informatie die op dat moment beschikbaar was en op basis van de rol die het VEA daarin moet hebben. Stel dat het beter is om aan te passen, dan moeten we daarvoor openstaan.
Het uiteindelijke doel is dat er meer warmtenetten komen. Als de puzzel met de rol van de VREG en de software en de vijf jaar niet goed in elkaar zit, moeten we die met een open vizier bekijken. Groene warmte is veel goedkoper dan groene stroom. Dit helpt ons meer om onze doelstelling te bereiken. We hebben een achterstand, zeker als we kijken naar de noordelijke landen.
De heer Bothuyne heeft het woord.
Minister, ik denk dat niemand pleit voor een overdreven regelgevend kader. De technologie is niet nieuw. Er zijn nieuwe toepassingen van een technologie die al tientallen jaren bestaat en in de noordelijke landen al heel lang is ingeburgerd.
Dat regelgevend kader moet inderdaad light zijn, maar moet wel duidelijk zijn. De sector zelf vraagt al een hele tijd naar die duidelijkheid waarbij ook de nodige flexibiliteit wordt gehanteerd. Ik hoop dat u die duidelijkheid vrij snel kunt geven zodat investeringen mogelijk kunnen worden gemaakt. Ik hoop dus dat u met de nodige snelheid het nodige doet.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Geen overregulering: akkoord. Markt zo open mogelijk: akkoord. Maar dat betekent ook dat de niet-DNB’s ook warmtenetten zouden moeten kunnen aanleggen en dezelfde rechten moeten krijgen als de DNB’s.
Ik zou met de VREG toch eerst key performance indicatoren (KPI) en een timing willen afspreken. Dat zou toch logisch zijn.
De back-upcapaciteit zit voor mij niet bij de DNB’s. Laat dat duidelijk zijn.
In de regelgeving staat de EPB-aangifte moet zijn ingediend vijf jaar na de vergunningsaanvraag. Dat zou kunnen worden aangepast naar vijf jaar na de ingebruikname van het gebouw. Tussen een vergunningsaanvraag en ingebruikname van het gebouw kunnen heel wat jaren liggen, zeker als men gefaseerd werkt.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.