Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Poschet heeft het woord.
Sport heeft veel te bieden. Het kan deel uitmaken van ons activeringsbeleid. Minister, u hebt onder andere een initiatief ontwikkeld, ‘The Vertical Club’, dat lof verdient. Het geeft een moment van normaliteit voor mensen die opgroeien in moeilijke omstandigheden. Sommige sporters groeien uit tot topsporters en rolmodellen van onze samenleving en ga zo maar door.
Het is dan wel de belangrijkste bijzaak in de wereld, sport moet in de eerste plaats en vooral bij kinderen blijven draaien rond ontspanning. Vooral voor een gemediatiseerde sport als voetbal is het van belang dat we hier waakzaam voor zijn en blijven. Uit een enquête van Het Nieuwsblad blijkt dat een significant aantal ouders te veel druk legt op hun voetballende kinderen. Van alle bevraagde clubleiders vindt 83,5 procent dat ouders te ver gaan met de prestatiedrang voor hun kinderen. Het aanvoelen van druk die ouders opleggen wordt door 60,4 procent van de ouders zelf ook bevestigd. De druk wordt niet enkel ervaren tijdens wedstrijden waar ouders hun kinderen toejuichen, toeroepen of uitjouwen, ook tijdens de wekelijkse trainingen wanen sommige ouders zich assistent-trainer of zelfs hoofdtrainer en analyseren ze elke beweging van hun kroost. Sportpsycholoog Jef Brouwers stelt daarom voor om ouders te ontmoedigen om nog naar de trainingen van hun kind te gaan kijken.
Een vierde van alle ouders van voetballende kinderen koestert de hoop dat hun kind later in eerste klasse zal spelen. Er werd niet gespecifieerd in welk land. Een derde van de ouders heeft hun kind nog voor diens 17e al minstens een keer van club laten veranderen, in de hoop dat hun kind een grote voetbalcarrière tegemoet gaat. Het hoeft geen betoog dat dit een gigantische druk legt op de schouders van spelende kinderen.
Minister, zijn er oudere cijfers over de prestatiedruk van ouders bij voetballende kinderen? Zo ja, hoe verhouden die zich tot de enquête van Het Nieuwsblad? Wat vindt u van het voorstel van sportpsycholoog Brouwers om ouders ervan te overtuigen niet meer naar de trainingen van hun kinderen te gaan kijken? Hoe kunt en zult u de prestatiedruk zowel tijdens de training als tijdens jeugdvoetbalwedstrijden aanpakken?
Minister Muyters heeft het woord.
Mijn antwoord is vrij uitvoerig. Dit lijkt me immers belangrijk. Diegenen van ons die al eens naar jeugdvoetbal gaan kijken, zullen wel enigszins herkennen wat er in dat onderzoek naar boven is gekomen.
Er zijn in het verleden ook andere onderzoeken geweest. Ik verwijs naar twee ervan. In 2008 hebben Hans Van Crombrugge en Greet Dupain van het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen een onderzoek gedaan naar de invloed van trainers en vaders op het fairplaygedrag van jeugdvoetballers van 8 tot 16 jaar. Mijn excuses, ik heb het onderzoek niet gedaan, maar het ging niet over de invloed van de moeders, hoewel die volgens mij minstens even erg kunnen zijn. Ze hebben 290 jongens – ook wat dat betreft mijn excuses – van 8 tot 16 jaar uit verscheidene voetbalniveaus, alsook de ouders, de jeugdtrainers en de jeugdcoördinatoren ondervraagd. In de conclusies werd gerapporteerd over een verschillende beleving door jeugdspelers en hun eigen voetbalouders van wat er op het veld gebeurde. De jeugdspelers ergerden zich over het frequente roepgedrag – ik zeg dus niet ‘significant’, maar ‘frequent’ – aan de zijlijn, van supporters in het algemeen, maar vooral dat van hun eigen vader stoorde hen het meest. Ook dat zullen velen herkennen. Drie op de vier jeugdspelers ervoeren druk van hun ouders. De voetbalouders leken zich niet bewust van hun gedrag. Ze gaven aan dat ze de voetbalprestatie van hun kind niet belangrijk vonden en beweerden niet veel te roepen.
In 2013 verrichtte opnieuw Hans Van Crombrugge, ditmaal met Joris Lambrechts en in samenwerking met de Universiteit Gent, eveneens onderzoek naar de prestatiedruk van ouders bij voetballende kinderen van 15 en 16 jaar oud, omdat spelers van die leeftijd het meest blootgesteld bleken aan agressief verbaal gedrag. In hun conclusies bevestigen ze het bestaan van de problematiek, hoewel ook veel ouders het wel goed doen. Dat vind ik toch ook wel belangrijk. Ook hier werd vastgesteld dat de ouders die zich bezondigden aan een ongezonde benadering, zichzelf vaak beter percipieerden dan wat hun eigen kind ervoer. Spelers gaven aan dat ze zelf veel meer druk voelen dan dat ouders dat zelf aanvoelen of er zich bewust van zijn. Het soort druk en de mate waarin die werd gelegd, blijkt gelinkt te zijn aan de cultuur van de club. Ik ben zelf zestien jaar trainer en coach van jeugdploegen geweest. Bij de eerste match vroeg ik de medewerking van alle ouders en we maakten daar duidelijke afspraken over. Ik zei bijvoorbeeld altijd: je mag aanmoedigingen roepen, maar nooit afbreken, nooit richtlijnen geven van waar ze moeten lopen of dat ze rapper of trager moeten lopen, want dat is mijn job en niet die van een ander. Dit hangt dus heel vaak af van de coach, maar ook de cultuur van de club lijkt me mee te spelen. Dat bleek ook uit dat onderzoek: goede afspraken en een doorgedreven sensibilisering, met onder andere praktische tips, geven op korte termijn positieve resultaten. In die onderzoeken situeren de ervaringscijfers van kinderen zich dus tussen de cijfers van Het Nieuwsblad over de perceptie van clubleiders en die van ouders, maar ze zitten in dezelfde lijn. In het onderzoek van 2008 waren de ouders zich nog wel veel minder bewust van probleemgedrag. In 2013 was ter zake een verbetering merkbaar: steeds meer ouders leken zich bewust van de problematiek. Ik denk dat de sensibiliseringscampagnes die binnen de sector zijn gestart, dus wel wat vruchten afwerpen.
Dat de druk van ouders die kort bij het trainings- of wedstrijdveld staan, groter is dan wanneer er een gezonde afstand wordt gehouden, is onmiskenbaar. Dat blijkt uit elk onderzoek dat we hebben geciteerd, maar ook uit wat Het Nieuwsblad stelt. In tal van clubs wordt daarom bewust een zekere afstand gecreëerd tussen de zijlijn en de supporterszone. Het voorstel om ouders te bannen, lijkt me wel een erg drastische maatregel. Indien ouders het juiste, dus een meer bescheiden motivatiegedrag vertonen, kan dat voor sommige kinderen net een meerwaarde betekenen. Ik geloof dat ook. Dat lijkt me het geval te zijn. Als je dat op een juiste manier doet, is dat een meerwaarde. Ouders spelen immers een belangrijke rol in de sportieve ontwikkeling van hun kind. De studie van Van Crombrugge en Lambrechts van 2013 toont aan dat spelers waarvan de ouders een grote mate van betrokkenheid tonen, maar dan een positieve, meer spelplezier beleven. Dat lijkt me toch ook wel belangrijk in dit geheel. Inzetten op een positieve en sensibiliserende aanpak, waarbij ouders goed worden geïnformeerd over de rol en de werking van de sportclub en over de beste manier waarop ieder zijn of haar kind kan ondersteunen, lijkt me het pad te zijn dat al wordt bewandeld en dat we verder moeten bewandelen.
In het kader van het Vlaams beleid rond ethisch sporten werden de sportfederaties gestimuleerd om proactief een aantal maatregelen te nemen. Plezierbeleving is voor mij een recht voor alle sportende jongeren. De Voetbalfederatie Vlaanderen heeft in 2014 het jeugdkampioenschap grondig hervormd. Het kind werd daarbij meer centraal geplaatst. Zo werd 2 tegen 2-dribbelvoetbal ingevoerd voor de U6, werd de rangschikking in de jeugdreeksen afgeschaft tot en met de U13, en werden verplichte wissels ingevoerd, om iedereen een kans te geven.
De filosofie van de Voetbalfederatie Vlaanderen werd ook opgenomen in de trainersopleidingen die vanuit de Vlaamse Trainersschool worden georganiseerd, waardoor het bewustmakingsproces ook bij de voetbaltrainers en jeugdsportcoördinatoren een belangrijke pijler is geworden. Dat lijkt mij fundamenteel. Ik heb het daarnet al aangegeven met mijn voorbeeld: de rol die een trainer of een coach kan opnemen, is cruciaal in dat geheel. Dat meegeven in een trainersopleiding en in de Vlaamse Trainersschool, lijkt mij de juiste weg om te bewandelen.
Vanuit die ethische beleidsprincipes is ook de campagne ‘Is kiezen verliezen?’ ontstaan, die door de Vlaamse Trainersschool en het Internationaal Centrum Ethiek in de Sport (ICES) werd uitgewerkt voor het lerend netwerk ethiek. Daarbij werd gefocust op het besef bij ouders en trainers dat elke training en elke wedstrijd maar een deeltje vormen van een groter opleidingstraject van hun kind en dat het steeds een nieuwe kans biedt om te leren. Via de website ethischsporten.be biedt ICES een thematisch pakket aan rond omgaan met ouders.
Twee bestaande kant-en-klare workshops helpen sportouders inzien hoe ze met hun eigen motivatie de prestatie van hun kinderen op een positieve manier kunnen beïnvloeden. Een daarvan is ook terug te vinden op het internet.
Ik verwijs zeker ook naar het project ‘Coach met de M-factor’. Dat gaat over coachen ‘met emotie’. Dat is een experimenteel project dat we in het najaar van 2013 hebben opgestart en dat eind dit jaar wordt afgerond. Het is iets waar ik echt honderd procent achter sta. Naast een solide onderbouw vanuit flankerend wetenschappelijk onderzoek werden vanuit dit project al een aantal workshops voor trainers ontwikkeld, om ervoor te zorgen dat er een mentaliteitswijziging en een nieuwe coachingstijl gerealiseerd kan worden. Een coach met de M-factor weet dat het versterken van het plezier en de goesting om te sporten, belangrijker is dan de ‘moetivatie’ – motivatie in plaats van ‘moetivatie’ dus. Op termijn kunnen de bevindingen uit het project ook voor een verrijking van de cursusinhouden van de Vlaamse Trainersschool zorgen. Als het u interesseert, moet u zeker eens kijken op www.mfactor.be. Daar vindt u de gegevens.
Ik wil tot slot nog enkele andere elementen aanhalen, te beginnen met topsport. Ook daar worden de ouders gesensibiliseerd. In voorbereiding van de ‘mental matrix’ voor ouders werd de campagne ‘Top Ouders’ gelanceerd, specifiek gericht op ouders van potentiële topsporters. Er is bijvoorbeeld een cartoonkalender gemaakt, waarbij aan de hand van ludieke cartoons binnen een bepaald thema tips aan ouders worden gegeven.
Ik verwijs ook naar Multimove, waarbij de motoriek van 3- tot 8-jarige kinderen op een speelse, verantwoorde en onderbouwde manier wordt gestimuleerd. Zo wordt ook de sportbeleving gestimuleerd. Dat brengt een belangrijke mentaliteitswijziging bij ouders, clubs en sportfederaties met zich mee, om vroegtijdige keuzes tegen te gaan. Je moet immers niet te vroeg op maar één sport gericht zijn. Kinderen kunnen zo op een plezierige en motiverende manier leren bewegen en sporten.
We hebben veel acties die clubs extra instrumenten geven om daarmee om te gaan. Daarmee wordt bijgedragen aan een mentaliteitswijziging, die zeker nodig is bij ouders van bijvoorbeeld voetballende kinderen, om daar op een juiste manier mee om te gaan. Ik denk dat wij ons deel van het werk hebben gedaan. Er ligt een grote verantwoordelijkheid bij de clubs, de federaties en de ouders zelf. Laat ons niet vergeten dat het een gedeelde verantwoordelijkheid is. Wij zullen verder gaan op die manier zoals we nu bezig zijn: ondersteunend en ons bewust van de problematiek.
De heer Poschet heeft het woord.
Bedankt, minister, voor uw exhaustieve antwoord. Een beetje druk is inderdaad niet erg, maar het moet gezond blijven. Er bestaat niet alleen druk van de ouders op de sporter, maar soms ook van de trainer. Dan komt het er inderdaad op aan om dat bij te spijkeren met een resem initiatieven die u hebt genoemd, vanuit de Vlaamse Trainersschool, ook een aantal websites, onder andere de Voetbalfederatie Vlaanderen (VFV), en er zullen ongetwijfeld nog andere sportfederaties mee bezig zijn.
Als ik het goed begrepen heb, dalen de cijfers licht, maar blijft er in grote lijnen toch een substantieel deel dat ermee geconfronteerd wordt. Hoe gaat u dat monitoren? Zult in de toekomst zelf nog een onderzoek lanceren? Of zult u opnieuw aankloppen bij het Hoger Instituut voor Gezinswetenschappen? Hebt u ook zicht op internationale cijfers, bijvoorbeeld in de buurlanden? Is dat een typisch probleem van bij ons? Of hangt het overal in Europa af van club tot club?
Ik deel uw mening over het voorstel van de sportpsycholoog om ouders te bannen. Dat is niet de oplossing. Ouderenbetrokkenheid bij sportbeleving is heel belangrijk en kan heel positief zijn en kan – om het genderneutraal te zeggen – tot mooie moeder-zoon- en vader-dochtermomenten leiden.
De heer Annouri heeft het woord.
Er waren in de afgelopen weken toevallig enkele Amerikaanse documentaires te zien die heel mooi in kaart brengen wat druk van ouders doet op sportende jongeren. Trophy Kids is een documentaire uit 2013, Hope Dreams is zelfs ouder. Het is een internationaal gegeven. Het gaat over ouders die hun eigen dromen willen waarmaken via hun kinderen, ofwel niet weten welke effecten ze hebben op hun sportende kinderen. Het is een complex gegeven. Er komt niet enkel druk van de trainer of de ouders op de jongeren, maar in sommige gevallen brengen ook de clubs de ouders het hoofd op hol, waardoor de druk op de jongeren alleen maar groter wordt.
Ik heb weet van coaches die zich vrijwillig opgeven om een ploeg jongeren te coachen, maar die daarmee stoppen omdat ze de ouders niet meer aankunnen. Op elke training komen de ouders erbij staan, tijdens elke wedstrijd geven ze af op de kinderen, achter de kleinste dingen zoeken ze iets. Als hun kind een keer niet wordt opgesteld voor om het even welke reden hebben ze daar een groot probleem mee. Op welke manier kunnen we ervoor zorgen dat we de coaches, die we echt nodig hebben, vooral als ze zich vrijwillig inzetten, aan boord houden en het nodige instrumentarium geven om daarmee om te gaan?
De heer Wynants heeft het woord.
Op het einde van het seizoen moet men de trainer niet evalueren op basis van de ranking van de club. Daar wordt te veel belang aan gehecht. Men zou hem moeten evalueren over hoe hij met de kinderen is omgegaan. Prestatiedrang is niet het belangrijkste.
Dat hij de confrontatie met de ouders moet aangaan, klopt wel. Daar kun je een betere vorm aan geven. We hebben dat in onze ploeg al eens geprobeerd en dat pakt, maar dan is het kind slachtoffer, wat eigenlijk niet mag. Als een vader of grootvader het kind wil bijsturen door hem iemand een stamp te laten geven of door hem links of rechts te laten spelen, moet de vader of grootvader van het veld worden gehaald. Maar neen, het kind wordt van het veld gehaald en moet naar de kleedkamer. Van de vader mag hij de volgende keer niet meespelen. Dat hebben we al dikwijls toegepast, maar het kind mag niet het slachtoffer zijn. Het is een heel zware maatregel, maar toch heeft het effect.
Met de Panathlonverklaring geven we duidelijk aan hoe het moet en niet mag. De Belgische Voetbalbond heeft een plicht. Als een kind bijvoorbeeld in het profsysteem speelt en niet meer wordt aangeduid, zakt hij naar de provinciale afdeling. Dat vangnet is er niet meer. De ouders denken allemaal dat ze een kleine Messi hebben, en dat is vandaag een groot probleem geworden. Uiteindelijk is het misschien beter dat we de ouders opvoeden in plaats van de kinderen.
De heer Wouters heeft het woord.
De link met fair play is er zeker, ook naar de scheidsrechter. Daarover zijn al geregeld campagnes gevoerd. Misschien moeten we die uitbreiden en zo de boodschap geven aan de ouders dat ze niet moeten roepen naar de man in het zwart, maar ook niet naar hun kind. Op dat opvoedkundige terrein ligt er nog heel wat braak.
Op dit moment is er geen nieuwe monitoring gepland. Naar aanleiding van deze vraag om uitleg zal ik met Sport Vlaanderen bekijken wanneer dat zinvol zou kunnen zijn. We moeten dat ook niet elk jaar doen. We moeten het laten evolueren.
Ik weet niet of dit een Europees fenomeen is, maar het zou me verbazen dat het alleen in Vlaanderen gebeurt. Dat daarover internationale programma’s bestaan, verbaast me dan weer niet.
Mijnheer Annouri, u hebt het over de coaches. Die hebben het niet altijd gemakkelijk. Vandaar dat er workshops zijn over hoe ermee om te gaan. Dit in een opleiding opnemen, is al heel belangrijk. De regel voor de verplichte wissels van de Voetbalfederatie Vlaanderen is ook een goede zaak. Toen ik coach was, deed ik dat ook. Iedereen die kwam, wist dat hij minstens een speelhelft speelde, maar wist ook dat hij vroeg of laat van het veld ging, ook al speelde hij een topmatch. Het ging niet alleen over prestatie, verre van. Het ging ook over de filosofie van de spelvreugde. Dat laten doordringen is heel belangrijk. Daarop moeten we inzetten.
Het heeft van moed getuigd om het klassement af te schaffen, en om verplichte wissels door te voeren. Dat is een goede zaak geweest.
Mijnheer Wynants, ik zal niet zeggen hoe het allemaal wel of niet moet. Persoonlijk heb ik er problemen mee als kinderen worden gestraft voor de houding van hun ouders, maar ik laat het over aan grote psychologen om dat te bekijken.
Mijnheer Wouters, ook de houding tegenover de scheidsrechter is belangrijk. Afspraken daarover zijn fundamenteel. Als het misgaat, kan de coach of de trainer iets aan de scheidsrechter zeggen, niet de entourage van de kinderen. Er wordt van alles geroepen, zoals ook op profvelden gebeurt. Een goed voorbeeld van de toppers zou zeker niet slecht zijn. De aandacht voor scheidsrechters is de laatste jaren gegroeid. We hebben de eerste Week van de Official gehad. Die aandacht zullen we in de toekomst zeker behouden.
De heer Poschet heeft het woord.
Minister, dank u wel voor de bijkomende antwoorden. Over dit punt heb ik weinig meer te zeggen, behalve dan u aan te moedigen om bij Sport Vlaanderen te gaan aankloppen en te kijken wanneer een vervolgonderzoek kan plaatsvinden. Dat moet uiteraard niet al in 2017 gebeuren. Dan kan misschien meteen gepeild worden naar het welbevinden en de stress bij de scheidsrechters. Dan zijn ook andere bekommernissen hierdoor op zijn minst al geanalyseerd.
De vraag om uitleg is afgehandeld.