Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Moyaers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, deze vraag heb ik een paar weken geleden in de plenaire zitting ook aan minister Vandeurzen gesteld. Ik zal er wat op voortborduren.
Vandaag telt Vlaanderen 88.000 tieners met overgewicht. En volgens de resultaten gaan we er nog serieus op achteruit in plaats van vooruit. Nochtans is een van de zes gezondheidsdoelstellingen van Vlaanderen om meer in te zetten op ‘voeding en beweging’. Het is de bedoeling dat we ook meer mensen fysiek actief krijgen.
Al naar aanleiding van de bespreking enkele weken geleden van het rapport van het Rekenhof over de preventieve gezondheidsdoelstellingen in Vlaanderen, werd erop gewezen dat het preventief beleid in verband met voeding en beweging vrij zwak is. Het Rekenhof stelde dat het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (VIGeZ) pas in 2012 de structurele middelen kreeg om expertiseopbouw te doen in verband met beweging, en schrijft letterlijk: “De middelen zijn echter vrij beperkt, waardoor de kennisopbouw traag verloopt en het aantal methodieken ter promotie van lichaamsbeweging of het voorkomen van sedentair gedrag beperkt blijft.”
In 2014 werd slechts 1.707.000 euro van het budget besteed aan de gezondheidsdoelstelling ‘voeding en beweging’ op een totaalbudget van 42.878.000 euro. De nieuwste cijfers tonen vandaag aan dat een op de zes Vlaamse jongeren tussen 11 en 18 jaar kampt met overgewicht, een pak meer dan vier jaar geleden. Bij meisjes blijkt het probleem zelfs dubbel zo groot geworden te zijn: met een stijging 9,6 procent naar 16,1 procent. Bij de jongens kampt ondertussen al 16,4 procent met overgewicht.
Er zijn voor die jongeren gevolgen op medisch vlak: een verhoogd risico op hoge bloeddruk, te hoog cholesterolgehalte, diabetes type 2, hart- en vaatziekten en zo meer. De gevolgen kunnen ook op psychologisch en sociaal vlak dramatisch zijn.
VUB-professor en voedingsexpert Patrick Mullie is vrij vernietigend over het gevoerde beleid in Vlaanderen. Volgens hem is er geen groot strijdplan tegen obesitas. Ik ondervroeg minister Vandeurzen hierover en die stelde dat hij de oproep aan zijn collega’s had gedaan om mee te werken aan de geplande Gezondheidsconferentie over levensstijl die eind dit jaar zou plaatsvinden. Daar zal zowel voeding en beweging als middelengebruik besproken worden. Hij vroeg uitdrukkelijk de medewerking op alle beleidsdomeinen en administraties om de acties mee te ondersteunen.
Daarom richt ik mij vandaag tot u, minister. U bent verantwoordelijk voor Media en voor Jeugd. Dat zijn beleidsdomeinen die volgens mij hun steentje kunnen bijdragen om het grote probleem van overgewicht, zeker bij kinderen en jongeren, terug te dringen.
Test-Aankoop pleit voor een echt mediabeleid ter zake. Advertenties en reclamespots creëren immers vaak valse behoeften bij een makkelijk beïnvloedbaar publiek zoals kinderen. Bij een recent onderzoek van Test-Aankoop vond 41 procent van de ondervraagden dat tv-reclame voor kindervoeding moet worden verboden. 57 procent wil zelfs de reclamebanners op internet zien verdwijnen. En 44 procent stelt dat reclame leidt tot conflictsituaties met de kinderen. Denken we maar aan het jengelgedrag aan de kassa van de supermarkt – ik kan er alvast over meespreken.
Test-Aankoop pleit dan ook voor een verbod op voedingsreclame op alle mediakanalen die op kinderen zijn gericht, niet alleen op tv, maar ook op internet, in games enzovoort. Voedingsproducten zouden ook niet in combinatie met spelletjes en speelgoed mogen worden verkocht. Uit onderzoek blijkt dat vooral de meest kwetsbare jongeren vaker te kampen hebben met overgewicht. Volgens VIGeZ bereiken allerlei campagnes deze doelgroep absoluut niet, waardoor de gezondheidskloof nog steeds groter wordt. Vanuit uw bevoegdheid Jeugd moet dit dus ook een belangrijk aandachtspunt vormen.
Minister, ik wil u graag de volgende vragen stellen. Hoe denkt u in te spelen op de vraag van minister Vandeurzen om mee te helpen de gezondheidsdoelstelling ‘voeding en beweging’ te realiseren en om het aantal kinderen en jongeren met overgewicht drastisch naar beneden te halen?
Hoe denkt u vanuit uw bevoegdheid Jeugd net de meest kwetsbare jongeren te bereiken om ervoor te zorgen dat overgewicht afneemt, dat er gezonder gegeten wordt en dat er meer aan beweging wordt gedaan?
Wat denkt u vanuit uw bevoegdheid Media over het voorstel van Test-Aankoop om een echt mediabeleid te ontwikkelen met betrekking tot overgewicht bij kinderen en streng op te treden tegen reclame voor kindervoeding op alle mediakanalen die op kinderen gericht zijn?
Minister Gatz heeft het woord.
Voorzitter, mijnheer Moyaers, ik dank u voor deze ietwat ongebruikelijke, maar pertinente vraag in deze commissie. De vraag is trouwens hyperactueel: we moeten de kranten van vandaag maar even bekijken. Ik zal u een vrij lang antwoord geven waaruit moge blijken dat er al heel wat dingen gebeuren. Op het einde zal blijken uit onze gedachtewisseling of dat ook voldoende is.
Een van de doelstellingen in het jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan is dat kinderen en jongeren zich goed voelen in hun vel. Ik verwijs hiervoor naar strategische doelstelling 9. Het beleid beschouwt het effect van overgewicht op het fysieke en psychologische welzijn van kinderen en jongeren als een relevant probleem. Het is belangrijk om weten – en u gaf dit al aan – dat er de laatste jaren een duidelijke stijging waar te nemen is in het aantal personen met overgewicht in heel Europa. Waar data van de HBSC-studie (Health Behaviour in School-aged Children) voor veertig Europese landen laten zien dat gemiddeld 15 procent van de 13-jarige meisjes en 24 procent van de jongens met overgewicht te kampen heeft, zijn de cijfers voor Vlaanderen iets positiever – maar daar moeten we niet te positief over zijn. Het gaat om 13 procent van de meisjes en 16 procent van de jongens.
Meer in detail zien we echter dat Vlaanderen onder het gemiddelde scoort voor dagelijkse activiteit. Slechts 13 procent van de meisjes en 19 procent van de jongens doet gemiddeld 1 uur per dag een activiteit, terwijl het gemiddelde in Europa respectievelijk 15 procent en 25 procent is. Ook voor het eten van fruit en het drinken van frisdrank scoort Vlaanderen slechter dan het Europese gemiddelde. Bij het eten van ontbijt en het dineren met familie scoort Vlaanderen dan weer beter.
De gezondheidsdoelstellingen ‘beweging’ en ‘voeding’ worden vooropgesteld door de minister van Welzijn. Beweging is een van de belangrijkste factoren in het tegengaan van obesitas. Sensibilisering rond gezonde, evenwichtige voeding is eveneens belangrijk bij het bestrijden van overgewicht. Door mee te werken aan het voortraject van de geplande Gezondheidsconferentie van eind 2016, zoekt ook de administratie Jeugd in overleg met collega’s uit andere vrijetijdssectoren zoals sport, sociaal-cultureel werk, kunsten en kinderopvang, naar goede instrumenten om onder andere sedentair gedrag, voedingspatronen en beweging te beïnvloeden.
Bij wijze van voorbeeld geef ik enkele projecten mee waarop we nu reeds inzetten en werkingen die volgens ons al een positieve impact hebben.
Ten eerste promoten we het buiten spelen. Dat is in 2009 gestart met een colloquium over buiten spelen. Een van de uitgangspunten hiervoor was kinderen meer te doen bewegen, omdat we goed weten dat beweging een van de belangrijkste factoren is om obesitas tegen te gaan. Kinderen die veel buiten spelen, worden zowel fysiek als mentaal veel meer uitgedaagd en deze uitdaging heeft een positieve invloed op hun ontwikkeling. Uit de presentatie van mevrouw Costers van het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie op dat colloquium concludeerden we dat buiten spelen belangrijk is voor de ontwikkeling van een kind op allerlei vlakken, motorisch, fysiek, sociaal, emotioneel, en dus uiteraard ook invloed heeft op de gezondheid van dat kind. Bewegen is een noodzaak om het lichaam in conditie te houden. Specifiek voor jongeren gaat het ook om het opbouwen van sterke botten en gezonde gewrichten, het voorkomen van obesitas en het verkrijgen van een goede mentale gezondheid. Wanneer we buiten spelen stimuleren, moeten we rekening houden met de fysieke omgeving – is er voldoende aanbod, is er voldoende veiligheid? – de sociale omgeving – hoe zit het met de ouders, vrienden, verenigingen waarvan men lid is? – en persoonsgebonden determinanten, omdat sommige personen nu eenmaal gevoeliger zijn voor overgewicht dan andere. Het organiseren van de jaarlijkse buitenspeeldag, die toevallig gisteren plaatsvond, in samenwerking met de grote media-actoren voor kinderen, Ketnet, Studio100, Nickelodeon en VTMKZOOM, speelt hierop in. De betrokken tv-zenders gingen ook gisteren weer op zwart, een extra motivatie voor alle kinderen om buiten te gaan spelen. In 240 gemeenten, op 382 locaties werden activiteiten voor kinderen en jongeren georganiseerd.
Een tweede element is minder een project, maar werkt duidelijk in de diepte, namelijk het stimuleren van jeugdverenigingen op zich. Ook dat is een onderdeel van het jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan. Het jeugdbeleid blijft uiteraard prioritair inzetten op het ondersteunen van jeugdbewegingen, speelpleinwerkingen en vakantieverenigingen allerhande. In het Vlaamse jeugdwerk staat spelen, bewegen, buiten zijn en actief samen zijn centraal. Alleen al door het ondersteunen van reguliere en doelgroepspecifieke jeugdbewegingen dragen we bij tot de fysieke activiteit van meer dan 200.000 kinderen en jongeren in Vlaanderen op heel geregelde basis.
Een derde voorbeeld is het aanmoedigen van gezonde voeding in jeugdverenigingen. Dat gebeurt op dit ogenblik al. Nogmaals, is het voldoende en halen we voldoende resultaten? Een voorbeeld van dit soort initiatieven is de campagne ‘Gezond op kamp’ van Free-Time vzw. Het aanmoedigen van de campagne ‘Dagen zonder vlees’ door Mediaraven vzw past ook in gezonder eten in jeugdverenigingen.
Een vierde voorbeeld is het actief promoten van het transport naar school: te voet of met de fiets. In ons jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan staat wel degelijk de doelstelling "van 2015 tot 2019 bevordert de Vlaamse overheid de uitbouw van veilige en duurzame verbindingsweefsels binnen en buiten de bebouwde kom." We kiezen samen met de minister van Mobiliteit resoluut voor stappen en trappen in het verkeer.
Een laatste voorbeeld in mijn antwoord op uw eerste vraag is het streven naar een gemakkelijkere toegang tot fysieke activiteit voor alle kinderen en jongeren. Een van de strategische doelstellingen in het jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan is dat in 2019 doordacht medegebruik de norm wordt bij ruimtelijke ontwikkeling. Deze doelstelling gaat uit van een groot pleidooi voor voldoende fysieke ruimte voor kinderen en jongeren om volop jong te zijn. Zoals u weet, is fysieke ruimte van cruciaal belang voor een gezonde, harmonieuze ontwikkeling van kinderen en jongeren.
Ik kom dan bij uw tweede vraag, namelijk wat doe ik en kan ik doen vanuit mijn bevoegdheid voor kwetsbare kinderen. Via mijn beleidsnota Jeugd zorg ik ervoor dat kwetsbare kinderen, kinderen met een beperking, kinderen met een migratie-achtergrond gemakkelijker toegang krijgen tot fysieke activiteiten. Maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren zijn doorheen het hele jeugd- en kinderrechtenbeleid een groep waar bijzondere aandacht aan wordt besteed. Via de doelstelling "elk kind en jongere kan kiezen voor een zinvolle vrijetijdsbesteding" proberen we er alvast mee voor te zorgen dat er ook voor hen een zinvolle vrijetijdsbesteding op maat is. Zo zijn er gesubsidieerde jeugdwerkorganisaties die expliciet in een aanbod voorzien voor kinderen met overgewicht. Zo organiseren onder meer Kazou en Top Vakantie specifieke jongerenvakanties voor kinderen met overgewicht. We zijn ook bezig met de organisatie van het Burgerkabinet, met als thema diversiteit in het jeugdwerk. Daar willen we ook, zij het onrechtstreeks, bijkomende antwoorden geven op de problematiek die u hebt aangekaart. We ronden het Burgerkabinet in mei af en nemen de resultaten mee, samen met de aanbevelingen van de Vlaamse Jeugdraad, in de beleidsbrief voor het najaar. Via het jeugd- en kinderrechtenbeleidsplan worden enkele initiatieven van collega Muyters mee opgenomen, namelijk de implementatie en professionalisering van Buurtsport, de Sport en beweeghal van de Toekomst in Brugge als laagdrempelige sport-, beweeg- en ontmoetingsplaats.
Dan vraagt u mij wat ik vanuit mijn mediabevoegdheid doe of kan doen in verband met de voorstellen van Test-Aankoop. Over het samenspel tussen voeding, reclame en kinderen zijn er verschillende wettelijke bepalingen die nu al specifieke regels opleggen. Er is onder meer de Europese richtlijn 2010/13/EU Audiovisuele mediadiensten, omgezet in het decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, het zogenaamde Mediadecreet. Mijn bevoegdheid is beperkt tot wat is vastgelegd in het Mediadecreet en zijn uitvoeringsbesluiten. Ik kom hier zo meteen op terug. Er is ook de Europese verordening 1924/2006, geamendeerd door verordening 1047/20 over de beweringen die over voeding in promotie en etiketten mogen worden opgenomen. Er is ook het federale koninklijk besluit van 17 april 1980 betreffende de reclame voor voedingsmiddelen, zoals gewijzigd door het koninklijk besluit van 29 maart 2012. Reclame komt ook aan bod in het wetboek van economisch recht.
Op Vlaams niveau is er dus het Mediadecreet. Dat bevat een reeks bepalingen over commerciële communicatie. De artikelen 70 tot en met 77 bevatten specifieke bepalingen met betrekking tot commerciële communicatie gericht op minderjarigen, jongeren en kinderen. Met betrekking tot de reclame voor voedingsmiddelen wil ik even de volgende bepalingen overlopen. Artikel 50 verbiedt de VRT om haar kinderprogramma's te laten sponsoren en om in kinderprogramma's productplaatsing te gebruiken. Artikel 69 bepaalt dat commerciële communicatie over suikerhoudend snoepgoed op een duidelijke en contrasterende wijze een gestileerde afbeelding van een tandenborstel moet tonen gedurende de hele uitzending van de commerciële communicatie, a rato van een tiende van de hoogte van het filmbeeld.
Artikel 71 bepaalt dat commerciële communicatie gericht op kinderen en jongeren voor hen duidelijk als dusdanig herkenbaar moet zijn. Artikel 72 en volgende bepalen dat commerciële communicatie gericht op minderjarigen onder meer geen lichamelijke of zedelijke schade mag toebrengen en niet mag profiteren van hun onervarenheid of goedgelovigheid. Commerciële communicatie mag minderjarigen er niet rechtstreeks toe aanzetten hun ouders of anderen te overreden de aangeprezen goederen of diensten aan te kopen. Denk aan de zogenaamde ‘zeurclausule’ aan de kassa of elders. Commerciële communicatie voor kinderen en jongeren moet worden opgemaakt met de nodige sociale verantwoordelijkheidszin, zodat ze positieve sociale gedragingen, levensstijlen en houdingen niet ondermijnt. Commerciële communicatie voor kinderen moet de mogelijkheden en eigenschappen van het product dat in de commerciële communicatie wordt weergegeven, correct weergeven, zodat kinderen zeker niet worden misleid over een van die kenmerken, onder andere de effecten op de gezondheid. Commerciële communicatie voor kinderen mag niet beweren dat het hebben of gebruiken van een bepaald product hun voordeel biedt ten opzichte van andere kinderen, noch dat het niet hebben van een bepaald product tot het tegenovergestelde effect leidt. Commerciële communicatie mag niet beweren dat kinderen die het product niet bezitten, minderwaardig of onpopulair zijn.
Artikel 77 verbiedt commerciële communicatie voor kinderen en jongeren om buitensporig verbruik aan te moedigen of te vergoelijken van voedingsmiddelen en dranken die stoffen bevatten waarvan een overmatig gebruik niet aanbevolen is, zoals vetten, transvetzuren, zout of natrium en suikers.
U zult uiteraard zeggen dat dat allemaal mooie wetsartikelen zijn. Ik wil u er toch op wijzen dat de Vlaamse Regulator voor de Media (VRM) bevoegd is voor de handhaving van de mediaregelgeving binnen de Vlaamse Gemeenschap en voor het beslechten van geschillen hierover. U weet dat de VRM optreedt op eigen initiatief, maar ook vatbaar is voor klachten.
Ik verwijs ook naar andere instanties en organisaties die een rol spelen in de bredere omgeving van dit juridisch kader. Binnen de Belgische reclamesector is er een specifiek orgaan voor zelfregulering, de Jury voor Ethische Praktijken inzake Reclame (JEP). Het behoort tot de taak van de jury om te onderzoeken of de reclameboodschappen die verspreid worden via de media, in overeenstemming zijn met de regels inzake reclame-ethiek, waarvoor zij zich baseert op de wetten en op de zelfdisciplinaire codes van een aantal economische sectoren. De JEP onderzoekt de klachten die ze ontvangt van het publiek, in het bijzonder van de consumenten. Ze behandelt ook vragen om advies die haar op vrijwillige basis worden voorgelegd door adverteerders, reclamebureaus en media. Ook de voorzitter van deze jury kan op eigen initiatief of op vraag van een of meerdere leden van de jury een reclameboodschap ter onderzoek voorleggen.
Specifiek voor de voedingssector heeft de overkoepelende Federatie van de Belgische Voedingsindustrie (FEVIA) de ‘Reclamecode voor voedingsmiddelen’ opgesteld. FEVIA werkt, samen met de Unie van de Belgische Adverteerders (UBA) en Comeos, de vertegenwoordiger van de Belgische handel en diensten, omtrent de ‘Belgian Pledge’: nog altijd een relatief recent collectief engagement van de Belgische voedingsindustrie en -handel, om op een verantwoorde manier reclame te voeren. Dit houdt onder meer in dat de deelnemende bedrijven op televisie, radio, in de pers en op het internet geen reclame maken voor voeding en dranken die zich richten tot kinderen jonger dan 12 jaar, behalve voor producten die voldoen aan specifieke nutritionele criteria. Onafhankelijke monitoring van de engagementen toonde aan dat de bedrijven die zich hiertoe engageerden, de verbintenis goed opvolgden. Het aantal bedrijven dat zich hieraan onderwierp, is sinds 2012 gestegen van 32 naar 41, goed voor 67 procent van de tv-reclamebesteding uit de voedingssector. Uit mijn verleden in de brede voedingssector weet ik dat FEVIA ook, na druk van de ministers van Gezondheid, haar leden heeft aanbevolen om in een aantal voedingsproducten minder zout en suiker te gebruiken. Dat is aan de gang en heeft al resultaten opgeleverd. Of het voldoende is, daarover kunnen we zeker van gedachten wisselen.
Zoals u kunt zien, gebeurt er dus al heel wat omtrent voedingsreclame ten aanzien van kinderen en jongeren. Dat neemt niet weg dat we te allen tijde wijs moeten omgaan met reclameboodschappen. Er is een vrij grote consensus in de onderzoekswereld dat het ontwikkelingsproces van jongeren slechts in stappen het bewust en kritisch omgaan met reclame toelaat. Een eerste stap van bewustwording schijnt te schommelen rond de leeftijd van 7 jaar. Pas vanaf 12 jaar zijn de capaciteiten om dingen in te schatten op een steviger niveau ontwikkeld. Uiteraard zijn er ook uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld in het geval van een beperkte verdere mentale ontwikkeling.
Daarnaast zijn er ook andere belangrijke factoren die meespelen zoals de sociaal-economische status van het gezin waarin het kind opgroeit, het opleidingsniveau van de ouders, hoe ouders zelf media consumeren, hoe ze omgaan met reclame en hoe ze dit doorgeven aan hun kinderen.
Enerzijds is het dus noodzakelijk om kinderen tot 12 jaar voldoende te beschermen tegen mogelijk schadelijke reclame. Anderzijds houdt die verantwoordelijkheid niet op wanneer ze de leeftijd van 12 jaar bereikt hebben. In deze kwestie mogen we dus de verantwoordelijkheid van de ouders echt niet uit de weg gaan. Het beleid kan, met de verschillende elementen waarover het beschikt, gezondheids-, onderwijs-, jeugd- en sportbeleid, zeker een aantal belangrijke zaken doen. Maar de ouders nemen daarin nog altijd een centrale rol in. Een deel van de opvoeding bestaat nu eenmaal in het leren omgaan van kinderen met het al dan niet ingaan op impulsen en prikkels. Onderzoek geeft overwegend aan dat een actieve rol van ouders in de begeleiding van hun kinderen bij het omgaan met reclame, die kinderen helpt de reclame en haar, soms achterliggende, doelstellingen te herkennen.
Ouders en andere opvoeders hebben hierbij baat om via opvoedingsondersteuning en mediawijsheid hulp te krijgen. Daarvoor kunnen ze terecht bij het Kenniscentrum Mediawijsheid, dat goed samenwerkt met het interdisciplinair onderzoeksproject naar ‘advertising literacy’ (AdLit). AdLit voert onderzoek naar reclamewijsheid bij minderjarigen, met een speciale aandacht voor de media-educatie daaromtrent en de effecten van nieuwe media- en reclamevormen. De onderzoeksresultaten wil het kenniscentrum samen met AdLit naar het grote publiek vertalen. We hebben ook als beleid ten aanzien van het Kenniscentrum Mediawijsheid gevraagd dat de fase van het ‘train the trainer’ zou worden verlegd naar het grote publiek. Dat gebeurt al meer en zal ook in de toekomst meer gebeuren.
Zo zijn in 2015 al een evaluatie en aanpassing van een eerder lessenpakket omtrent reclamewijsheid van het Kenniscentrum afgewerkt en naar de leerkrachten verzonden. Dit jaar organiseren ze samen een event en beide partners werken samen aan een specifiek onderdeel voor de website voor ouders over mediaopvoeding van het Kenniscentrum. De lancering daarvan is voorzien dit najaar.
Voorzitter, ik excuseer mij voor het zeer lange, nog langere antwoord dan gewoonlijk. Ik wil gewoon aangeven dat, los van de – nogmaals – pertinente vraag van het geachte parlementslid, er al heel veel gedaan wordt. De vraag rijst dan: als er al zoveel gedaan wordt, waarom gaan de cijfers niet de goede richting uit? Ik moet eerlijk zeggen dat ik daarop als minister van Media hier en nu niet direct het antwoord heb.
De heer Moyaers heeft het woord.
Ik dank u, minister, voor dit inderdaad zeer uitgebreide antwoord. Uw antwoord stelt mij op zich wel gerust, omdat er al heel veel gedaan wordt. Ik wist eigenlijk niet dat er al zoveel dingen gedaan worden.
De vraag die ik heb gesteld, is inderdaad een redelijk hot item, want vandaag staat in de krant weer een artikel. Ik verwijs toch vooral naar de website die deze week gelanceerd werd door Test-Aankoop in samenwerking met de Gezinsbond ‘No junkfood 4 kids!’ en die aanklaagt dat er toch wel te veel reclame gemaakt wordt voor ongezond voedsel. Op die website eist Test-Aankoop samen met de Gezinsbond een aantal zaken, zoals een verbod op reclame voor kinderen onder de 12 of zelfs 14 jaar, voor producten uit de top van de voedingspiramide zelfs. Ze vinden ook dat moet worden overgegaan tot een wat minder agressieve marketing voor voedingsverpakkingen voor kinderen, zonder dat er nog een mascotte aan te pas komt. Denken we maar aan de Studio 100-figuren of de Disneyfiguren, enzovoort, die ook heel vaak op de niet zo gezonde koekjes verschenen.
Ik hoop dus dat u daarrond ook nog iets meer kunt doen. Ik zal het verder opvolgen, en ik zou u ook willen vragen daar uw licht op te werpen en te zien wat op dat vlak nog kan worden gedaan.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik denk dat het zinvol is dat mijn kabinet hierover een gesprek voert met Test-Aankoop. Ik ben zelf een ervaringsdeskundige met zelfregulering. Daarmee bedoel ik dat er bij een aantal economische sectoren – ik heb FEVIA als voorbeeld genoemd, maar er zijn er nog andere – een code van zelfregulering bestaat waartoe een sector zich verbindt. Dan is er altijd discussie over wat het beste werkt: opgelegde wetgeving of zelfregulering, en waartoe engageren de mensen zich het meest? Ik stel voor dat we dat debat nu niet voeren.
We zien wel dat de betrokken sectoren – en daarin wil ik u al een stuk tegemoetkomen – inzien dat ze de zelfregulering strikter moeten maken, elke twee jaar, omdat anders de wetgeving misschien draconisch zou worden. Met andere woorden, ik ga ervan uit dat dit toch ook binnen de betrokken voedingssectoren speelt, en tegelijkertijd wil ik wel het gesprek met Test-Aankoop aangaan om te zien in hoeverre wat zij vragen, vandaag een ingrijpende wijziging van het Mediadecreet met zich zou meebrengen. Tot hiertoe hebben wij in deze commissie altijd gezegd dat wij het Mediadecreet zouden herzien naar aanleiding van de Europese herziening van de globale audiovisuele richtlijn, die dan meer te maken heeft met het macrodebat van de distributeurs, de openbare omroepen, en dergelijke meer. In die zin ben ik tot nog toe niet gewonnen voor microaanpassingen. Wanneer uit het gesprek met Test-Aankoop zou blijken dat bepaalde juridische bepalingen uit het Mediadecreet die ik u heb geparafraseerd, toch nog altijd tekortschieten, ben ik wel bereid om daar de nodige stappen te zetten.
Ik wil er zeker dieper op ingaan, omdat ik ook een beetje blijf zitten met het ongemakkelijke gevoel dat ik denk als minister een meer dan degelijk antwoord gegeven te hebben, maar het mij toch niet lekker zit dat een hele reeks jongeren almaar minder bewegen en onrechtstreeks, soms dezelfden, soms anderen, ook een beetje dikker worden, en dat is absoluut niet goed. Dus, als ik op dat vlak mee naar oplossingen kan zoeken, wil ik dat doen. Maar laten we alvast dit engagement opnemen om na te gaan hoe de vragen en opmerkingen van Test-Aankoop zich juist verhouden tot de actuele toepassing van het Mediadecreet.
De heer Moyaers heeft het woord.
Ik dank u minister, omdat u het gesprek met Test-Aankoop zult aangaan en ook voor uw bereidwillige medewerking.
De vraag om uitleg is afgehandeld.