Verslag vergadering Commissie voor Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid
Verslag
De heer De Meyer heeft het woord.
De gemiddelde overnameprijs van een landbouwbedrijf in Vlaanderen is in het recente verleden fors gestegen. Terwijl starters in 2009 nog gemiddeld 185.650 euro moesten neertellen om een bestaand bedrijf over te nemen, was dat in 2014 gemiddeld al 254.925 euro.
In antwoord op mijn schriftelijke vraag 233 van 16 december 2014 stelde de minister dat jongeren wel bereid zijn om in te stappen in de land- en tuinbouw, maar dat ze dat niet altijd kunnen. De redenen hiervoor waren volgens de minister velerlei: financieel zware investeringen, risico bij bedrijfsovernames en ook de stijgende overnamekosten.
Zoals de vorige minister van Landbouw het geregeld formuleerde, zijn landbouwers werkelijk ondernemers in het kwadraat. Naast hun kennis van teelten en levende materie en die van praktische technologie, hebben ze ook nood aan economisch inzicht, en moeten ze op een empathische manier begrip opbrengen voor de noden van de samenleving. Aan jonge land- en tuinbouwers worden op vele terreinen steeds hogere eisen gesteld. Het specifieke land- en tuinbouwonderwijs probeert hen daarop voor te bereiden.
Minister, wat is uw visie op het beroepsprofiel van onze toekomstige land- en tuinbouwers? Bieden de huidige opleidingen rond land- en tuinbouw in het huidige secundaire en hoger onderwijs een adequaat antwoord op de eisen die de eenentwintigste eeuw stelt aan de opleiding van land- en tuinbouwers?
Welke rol speelt de naschoolse vorming in het geheel van de opleiding van land- en tuinbouwers? Welke specifieke kansen biedt de toekomstige modernisering van het secundair onderwijs voor opwaardering van de opleidingen in het land- en tuinbouwonderwijs? Wordt hierover overleg gepleegd met uw collega van Onderwijs?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Voorzitter, mijnheer De Meyer, u haalt een terecht punt aan. We hebben het hier ook al vaak besproken in deze commissie. De land- en tuinbouwsector is niet meer dezelfde als vroeger. Nu gaat het om ondernemers die technisch heel goed onderlegd moeten zijn, maar die ook heel goede bedrijfsleiders moeten zijn. Ze moeten kunnen omgaan met boekhouding en met planning. Dat is niet evident en vaak ontbreekt het hen ook aan de nodige tijd daarvoor.
De sector heeft al vaker de bezorgdheid geuit over de steeds zwaardere eisen die gesteld worden. Ze vloeien voort uit onder meer de schaalverandering, de nood aan innovatie, het toenemend belang van flexibiliteit, de vrijere en meer volatiele markt, de onzekerheid en financieringsdruk, en de steeds veranderende en aangescherpte wetgeving.
Het beroepsprofiel moet in eerste instantie een stevige technische bagage omvatten, maar het gaat verder dan dat. Veelal wordt de overname van het ouderlijk bedrijf als een evidentie beschouwd, maar dat is niet steeds het geval. Opleiding en bijscholing zijn daarom heel belangrijke instrumenten.
De opmaak van de curricula van het secundair en hoger onderwijs, zoals eindtermen, basiscompetenties of doelen van beroepsgerichte opleidingen, valt buiten het landbouwbeleid. De curricula behoren tot de bevoegdheid van de minister van Onderwijs. Uiteraard werken wij daaraan mee vanuit de kennis van het departement Landbouw en Visserij. We zorgen ervoor dat we ook vertegenwoordigd zijn in de werkgroep ‘beroepsprofielen’ binnen de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor). We stellen onze expertise ter beschikking. Ook bij toekomstige onderwijshervormingen van het land- en tuinbouwonderwijs staan we altijd ter beschikking met onze expertise.
Er is niet alleen de initiële opleiding. De tijden veranderen en dus is er ook nood aan blijvende bijscholing. De naschoolse landbouwvorming maakt deel uit van het volwassenenonderwijs. Actieve landbouwers en nieuwe starters kunnen op die manier voldoende opleiding krijgen. In 2013 werden de naschoolse startersopleidingen hervormd. De starterscursussen werden uitgebreid en qua duurtijd verlengd om meer ruimte te creëren voor het verwerven van bedrijfseconomisch inzicht, financieel beheer en het verwerven van ondernemerschapscompetenties, bijvoorbeeld rond handelsrelaties of marktwerking.
De standaard startersopleiding bestaat vandaag uit een cursuspakket van honderd algemene en zestig sectorspecifieke lesuren. Ze betreffen landbouwwetgeving, bedrijfseconomie, bedrijfsvoering en technische kennis. De cursist volgt ook 20 dagen stage op een landbouwbedrijf. Jaarlijks worden er tussen de 240 en 300 installatieattesten afgeleverd.
Naast de startersopleidingen zijn er ook korte vormingsactiviteiten met een duur van maximum 3 uur. De deelnemers krijgen actuele informatie over een brede waaier van thema’s rond bedrijfsvoering en wetgeving, technische thema’s en vaardigheden. Via dit opleidingsaanbod heeft de landbouwer ruime mogelijkheden om zijn kennis actueel te houden. In 2014 werden er in Vlaanderen 5700 verschillende korte vormingsactiviteiten ingericht.
Tot slot is er tevens een aanbod aan vormingscursussen om specifieke aspecten uit te diepen. Daarvan werden er 265 ingericht in 2014. Deze maatregelen binnen de naschoolse vorming zijn dus aanvullend op de reguliere opleidingen en van belang om de land- en tuinbouwers tijdens hun professionele loopbaan ook de nodige bijscholing te geven.
Naast dit vormingsaanbod zijn er natuurlijk ook tal van informatievergaderingen die worden ingericht vanuit onze diensten om zo de mensen voldoende te informeren. U hebt in elk geval een terechte bekommernis aangehaald in uw vraag.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, ik denk dat we het er in deze commissie allemaal over eens zijn dat er steeds hogere eisen gesteld worden aan toekomstige land- en tuinbouwers, zowel vanuit de sector als vanuit de samenleving, zowel op technisch als op economisch vlak.
De hervorming van het secundair onderwijs is een opportuniteit. Het is uiteraard niet uw bevoegdheid, maar die van uw collega. Toch is het nuttig om samen met de beroepsorganisaties, maar ook met de administratie van het ministerie van Landbouw, het gesprek aan te gaan met de minister van Onderwijs. Binnen het moderniseren van het onderwijs kan worden bekeken wat de specifieke toekomst wordt van het biotechnisch agrarisch onderwijs.
Bijscholing en navorming vallen natuurlijk wel onder uw bevoegdheid. Ik heb begrepen uit uw cijfers dat hiervoor – gelukkig maar – bijzonder veel belangstelling is. In periodes waar het economisch moeilijker gaat, moet meer aandacht uitgaan naar die navorming. We moeten mensen blijven stimuleren om zich permanent bij te scholen. Ik roep op om de ingeslagen weg te volgen.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
De heer De Meyer wijst op een terecht punt. We moeten daar alle aandacht voor hebben. Door de globalisering vragen de landbouwbedrijven steeds meer maatwerk. Zowel in de secundaire opleidingen als in de bijscholingen nadien moet daar alle aandacht aan worden gegeven zodat men altijd zeker weet dat men kiest voor het juiste businessmodel, als men wil starten met een landbouwbedrijf en men de nodige technische en beroepskennis wil verwerven.
Door de globalisering heeft men altijd meer nood aan maatwerk. Het luik van marktprospectie en marketing is daarin heel belangrijk. In welke mate worden die aspecten of het puur bedrijfseconomische opgenomen in de opleidingen? Zowel in de secundaire opleidingen als in de bijscholingen nadien moet daar alle aandacht aan worden gegeven.
Economisch inzicht heeft in de land- en tuinbouw enorm aan belang gewonnen. Vorming tijdens de carrière is van groot belang. Recent kreeg ik in antwoord op een schriftelijke vraag een ruim overzicht van alle opleidingen en vormingen. Ik had naar de evaluatie gevraagd van opleidingen in het secundair onderwijs. Het antwoord was dat dat de bevoegdheid is van minister Crevits. Dat is natuurlijk juist, minister, maar ik hoor vandaag dat het departement is betrokken bij de opmaak van die beroepsprofielen. Dat antwoord stemt me dus bijzonder gelukkig.
U verwijst terecht naar de marktprospectie en -kennis. Dat zit zeker in de naschoolse vorming. In de initiële opleiding komt dat niet zoveel aan bod. We zullen dat zeker meenemen. Ik heb al gesprekken gehad met het landbouwbeleid zowel in het secundair als in het hoger onderwijs. Daar is men zich er zeker bewust dat men ook andere vaardigheden moet meegeven. Ook het bedrijfseconomische zit daar zeker in, ook inzake overnames.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, ik kan u alleen maar stimuleren om het gesprek over beroepsprofielen en eindtermen, en de hele hervorming van het secundair onderwijs inzake het landbouwgerichte luik, mee op te volgen vanuit uw departement.
De vraag om uitleg is afgehandeld.