Verslag vergadering Commissie voor Economie, Werk, Sociale Economie, Innovatie en Wetenschapsbeleid
Verslag
Mevrouw Segers heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, op 7 januari antwoordde de minister op mijn eerdere vraag om uitleg over de genderneutraliteit bij de behandeling van onderzoeksaanvragen bij het Fonds Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) dat alle aanvragen door het FWO op gelijke wijze behandeld worden, zonder onderscheid tussen de aanvragers. U stelde in datzelfde antwoord ook dat het verschil tussen mannen en vrouwen op aspirant- en postdoctoraal niveau respectievelijk 1,4 procent en 3,2 procent was. Hierna ben ik op uw advies naar de bestedingsanalyse van het FWO gaan kijken en hebben we de verschillen in Vlaanderen in kaart gebracht. Wat de postdoctorale aanvragen betreft, kwamen we op hetzelfde antwoord uit als u, maar voor de aspirantbeurzen stelden we een verschil van 2,1 procent vast. Een schriftelijke vraag ter opvolging van deze cijfers leerde ook dat de hypothese dat als er al genderverschillen in de kans op succes waren, die de laatste jaren kleiner werden, niet hard te maken is. 2014-2015 was voor het FWO een goed jaar wat gendergelijkheid betreft, maar 2005-2006 was dat ook. 2004-2005 en 2013-2014 waren wat de slaagkans van mannen en vrouwen betrof, niet meteen evenwichtig. Een zwaluw maakt de lente echter niet. Het is niet omdat er zich in het meest recente jaar geen probleem stelt, dat alle mogelijke nadelen voor vrouwelijke onderzoekers van de baan zijn.
– Axel Ronse treedt als voorzitter op.
Het goede nieuws is dat het FWO na mijn vorige vraag zich engageerde om van de genderbias werk te maken. Het FWO is bereid om in overleg te gaan met de beleidsmedewerkers van het Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) over gender om best practices naar Vlaanderen te halen. Een punt waar ik evenwel op mijn honger bleef zitten, is de transparantie wat betreft het genderevenwicht bij de toekenning van FWO-projectaanvragen.
Minister, beaamt u dat er wat genderevenwichten bij de toekenning van FWO-mandaten betreft, geen evoluties merkbaar zijn inzake gendergelijkheid? Los van het overleg dat het FWO nu heeft aangeknoopt met het NWO en de participatie in een Europese monitoring, bent u, gezien de zeer beperkte vooruitgang, bereid tot bijkomende engagementen om de genderbias inzake slaagkansen voor vrouwen en mannen te bewerkstelligen? De FWO-projectaanvragen blijven voor monitoring een blinde vlek. Ik begrijp ook voor een deel waarom: omdat de vorsers die zullen worden aangesteld, niet altijd al bekend zijn. Dat is zeer betreurenswaardig daar het Nederlandse NWO-onderzoek sterke indicaties geeft dat de gebruikte procedures ook hier niet genderneutraal zijn. Zult u aan het FWO vragen deze informatie die nu niet gemonitord wordt, wel bij te houden en mee op te nemen in de rapportering? Zo niet, bent u bereid het FWO te gelasten met een onderzoek naar mogelijke genderverschillen op niveau van de toekenning van projecten?
Minister Muyters heeft het woord.
Collega’s, dankzij de vrouwvriendelijke maatregelen én een duidelijke beleidsmatige keuze van het FWO voor gendergelijkheid die in de voorbije jaren ook bewust en gericht is gecommuniceerd, is met name de instroom van vrouwelijke onderzoekers naar het postdoctorale mandaat in de afgelopen jaren gevoelig verhoogd. Van slechts 34 procent in 2004, is het aandeel vrouwelijke aanvragers voor een postdoctoraal mandaat in de laatste aanvraagronde gestegen met bijna een derde tot 43 procent. Van de postdoctorale onderzoekers in functie is nu 45 procent vrouw, tegenover 35 procent in 2005. Er is dus een effect dat zonder meer een structurele en systematische positieve evolutie inzake gendergelijkheid betekent. Zorgen dat de instroom voldoende groot is, is de eerste basis.
In de slaagkansen per jaar voor vrouwelijke en mannelijke aanvragers zien we in dezelfde periode sinds 2004 geen uitgesproken trend. De slaagkansen schommelen voor beide geslachten, soms licht in het voordeel voor de vrouwelijke aanvragers, soms ook in het voordeel van mannelijke aanvragers. Deze schommelingen zijn bovendien niet identiek bij de aanvragen voor aspiranten en postdoctorale mandaten. Dat mag niet verbazen, aangezien het genderaspect vanzelfsprekend geen selectiecriterium is – ik denk dat u dat ook niet vraagt – en het FWO enkel op basis van excellentie aan de wetenschappelijke panels vraagt om een evaluatie uit te voeren. Afgezet tegen de duidelijke toename in het aandeel vrouwelijke postdoctorale aanvragers, is een nagenoeg identieke slaagkans op basis van gender, ondanks minieme schommelingen van jaar tot jaar, in het algemeen een positieve evolutie te noemen.
Het FWO blijft streven naar een eerlijke en gelijke slaagkans voor alle aanvragers, ongeacht het geslacht. Het overleg met NWO in Nederland is slechts één concrete actie in dit streven. Voor alle duidelijkheid, dit overleg was er al. Ook met andere Europese instellingen voor onderzoeksfinanciering onderhoudt het FWO actieve contacten via de werkgroep ‘Gender & Diversity’ van Science Europe. Die vormen een basis om cijfers en data in Europese context te benchmarken, beleidskeuzes te vergelijken en te evalueren, en ‘best practices’ uit te wisselen. Het FWO is al van bij de start van deze werkgroep in 2014 een vast en actief lid, zodat deze samenwerking een regelmatiger en constructiever karakter heeft dan een eenmalig of ad-hocoverleg zou kunnen opleveren.
Het is vanzelfsprekend interessant om de genderneutraliteit van de evaluatie van projectaanvragen in de toekomst te monitoren, zeker in het licht van de bevindingen in de Nederlandse studie. Dit is dan ook een van de werkpunten die inderdaad aan bod zullen komen in het overleg tussen het NWO en het FWO.
In mijn antwoord op uw eerste vraag heb ik daarnet al aangetoond dat de eerste stap in deze evolutie, met name het aandeel vrouwelijke postdoctorale onderzoekers, een duidelijke positieve trend vertoont. Samen met de universiteiten en onderzoeksinstellingen willen we erover waken dat vrouwelijke onderzoekers ook in de daaropvolgende stappen van hun carrière gelijke kansen krijgen op onderzoeksfinanciering en het FWO zal de reeds genomen maatregelen daartoe blijven evalueren, de aanvragen en toekenning verder opvolgen en benchmarken, en de evaluatieprocedures op expliciete en impliciete gender bias doorlichten, in samenwerking met relevante stakeholders in Vlaanderen en internationaal.
We zien zonder twijfel een positieve trend. De aantallen gaan in de goede richting. Het werk is echter nog niet afgerond en we doen daaraan verder, samen met wat we vanuit internationaal perspectief aan goede voorbeelden kunnen krijgen.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Het klopt dat het FWO al zeer grote stappen heeft gezet, samen met de universiteiten zelf, die heel hard werken aan een beleid inzake gendergelijkheid opdat vrouwen evenveel kans maken op een beurs als hun mannelijke collega’s. U haalt opnieuw de cijfers aan van 2014-2015, en het klopt dat dit een goed jaar was qua gendergelijkheid. 2015-2016 was dat bijvoorbeeld ook. We mogen niet alleen kijken naar de laatste jaren, maar naar de totaliteit.
Ik heb de heel gedetailleerde cijfers ook nog eens losgelaten op mijn collega Ignace Glorieux, die socioloog is. Er had zich naar aanleiding van mijn eerste vraag een interessante discussie ontsponnen op Twitter, ook vanuit Nederland. Daar werd gezegd dat de ongelijkheid misschien te maken had met het feit dat vrouwen aanvragen indienen in meer competitieve domeinen, bijvoorbeeld ‘humanities’. Dat kan verklaren waarom vrouwen minder kans hebben, omdat ze terechtkomen in een veel competitievere pool. Ignace Glorieux heeft dat echter niet kunnen hardmaken. Bij geneeskunde maken bij de postdocs de mannen de meerderheid uit, met uitzondering van het laatste jaar, waar vrouwen het beter doen. Bij de aspiranten in geesteswetenschappen en maatschappijwetenschappen doen meisjes het beter in de eerste helft van de periode, en in de tweede helft dan weer de jongens. De slotsom blijft wel overeind: we blijven zitten met 3,2 en 2,1 procent ongelijkheid. We mogen hoopvol zijn, maar structureel blijft het toch bestaan. Er worden stappen gezet, maar we moeten nog een tandje bijsteken om het gewone talent dat onder vrouwelijke wetenschappers bestaat, maximaal te laten renderen en hen minstens evenveel kansen te geven als hun mannelijke collega’s.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Het is inderdaad belangrijk om nog werk te maken van meer gendergelijkheid, zowel in het onderzoeksdomein als in de academische wereld in bredere zin. Ik ben tevreden met de positieve evolutie, maar die moet nog worden voortgezet. Als je kijkt naar de resultaten die jonge vrouwen behalen aan de universiteiten, is het logisch dat de instroom voor onderzoekers de komende jaren nog verhoogt. De voortzetting van de evaluatie is nodig om er zeker van te zijn dat er een verbetering komt in bepaalde onevenwichten. Ik verwijs naar de situatie op de universiteiten na het afleggen van het doctoraat: daar neemt de genderongelijkheid enorm toe en zelfs al in de fase van de postdoc. Dat heeft te maken met factoren die eigen zijn aan de academische wereld, maar ook aan de onderzoekswereld. Daar is nog werk.
In bepaalde studierichtingen is er genderonevenwicht, en ook dat verdient bekeken te worden. In de toegepaste en exacte wetenschappen is de visvijver om studenten te rekruteren, een beetje te klein door het genderstereotiep denken dat er nog steeds is. Er zijn nog steeds veel minder meisjes die kiezen voor toegepaste en exacte wetenschappen. Geneeskunde is de grote uitzondering en dat dreigt de statistieken een beetje scheef te trekken. Er zijn nog zaken waarop kan worden gewerkt om elk talent te laten renderen.
Een ander werkpunt lijkt me de gendergelijkheid bij de expertencommissies die de projecten beoordelen. In de commissie Media is dit ook al besproken want het gebeurt ook in andere domeinen. Als vrouwen geselecteerd moeten worden als expert, dan vinden ze zichzelf nog niet snel genoeg een expert. Daar is nog werk aan de winkel. Er is de onnodige bescheidenheid van sommige dames die heel goed zijn in hun vakgebied. Open Vld vraagt om daar verder op in te zetten.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Collega Brusseel raakt terecht het pijnpunt aan dat vanaf de postdocs de uitval begint. Vrouwen worden nu steeds meer gestimuleerd om toch voor die postdocs te gaan. Dat is een goede evolutie, maar op de hogere sporten van de universitaire ladder loopt er nog heel veel mis. Bij de docenten zitten we aan 30 procent, bij de hoogleraren aan 10 procent vrouwen. We moeten dit probleem dus uiteraard bekijken in een veel breder plaatje: welke kansen krijgen vrouwen om door te groeien in de hoogste regionen van de universiteit?
Collega Brusseel verwees dan vooral naar onterechte bescheidenheid, maar er is nog een ander probleem waarmee vrouwelijke professoren vandaag te kampen hebben. Door de heel actieve genderpolitiek, die we absoluut nodig hebben en willen, komt er heel veel werk in de mandjes van die vrouwen die op de hogere sporten zitten, vanaf hoofddocent tot hoogleraar. Die moeten momenteel immers in alle commissies gaan zetelen, omdat er gewoon veel minder vrouwelijke professoren zijn die in aanmerking komen om in dergelijke commissies te zetelen. Dat is dus ook zo voor het FWO. Het punt van de samenstelling van de commissies is een heel belangrijk, teer punt. Op dat vlak moeten we volgens mij dus echt werk maken van een serieuze inhaalbeweging, om ervoor te zorgen dat al die vrouwelijke professoren die nu in alle commissies moeten gaan zetelen, het op den duur niet opgeven. Ondertussen kunnen ze niet werken aan hun A1-publicaties en geraken ze dan weer achterop wat dat betreft. We hebben die inhaalbeweging binnen heel het hoger onderwijs dus echt wel nodig. We zouden op dat vlak een versnelbeweging moeten kunnen maken. Minister, ik reken op u daarvoor, en uiteraard ook op uw collega van Onderwijs.
De vraag om uitleg is afgehandeld.