Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Voorzitter, minister, dames en heren, momenteel blijven vrouwen na een bevalling gemiddeld vier dagen in het ziekenhuis. De federale minister van Sociale Zaken heeft de intentie om dit in te korten. Ze kondigde dit al aan in het najaar van 2014. Recent konden we vernemen dat daar uitvoering aan wordt gegeven en dat binnenkort zeven projecten worden opgestart waarbij kersverse moeders al na twee of drie dagen naar huis gaan en voor de rest thuis verder opgevolgd worden door vroedvrouwen, gynaecologen, pediaters en huisartsen.
Dat is federale materie. Om de projecten te realiseren, zal geld dat normaal naar de ziekenhuizen gaat, ook naar vroedvrouwen gaan. De projecten lopen twee jaar en zijn in eerste instantie gericht op vrouwen waarvan de dokters een risicoloze bevalling verwachten. Het is de bedoeling dat zorgverstrekkers samenwerkingsovereenkomsten maken, zodat iedereen weet wanneer wat te doen en zodat de verzorgde vrouwen zelf zo weinig mogelijk regelingen moeten treffen.
Het spreekt voor zich dat als een vrouw na een bevalling al na twee dagen uit het ziekenhuis vertrekt, een goede opvolging thuis heel belangrijk is, zowel voor moeder als voor kind. Momenteel kunnen vrouwen al een beroep doen op vroedvrouwen die aan huis komen of op kraamzorg. In navolging van de aankondiging van het verkorte ziekenhuisverblijf na een bevalling stelde ik een aantal schriftelijke vragen. Daaruit bleek dat er in de dossiers waarin thuiszorg wordt aangeboden aan gezinnen met een pasgeboren kind gemiddeld rond de dertig uur kraamzorg wordt gepresteerd. Ook zei u toen dat de federale beslissing om de verblijfsduur in een kraaminrichting in te korten, mogelijks de vraag naar kraamzorg zal doen stijgen.
Minister, is er, in voorbereiding van de projecten ‘bevallen met verkort ziekenverblijf’ overleg geweest met Vlaanderen over de uitbreiding van kraamzorg? Hoe zal een evaluatie van de projecten gebeuren? Wordt Vlaanderen daarbij betrokken? Hoe zal het effect van deze projecten op kraamzorg worden gemeten? Worden de gevolgen voor de organisatie van kraamzorg mee opgenomen in een evaluatie? Neemt Vlaanderen zelf initiatieven om zich voor te bereiden op een veralgemening van het verkorte ziekenhuisverblijf?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, mijn kabinet heeft vorig jaar onmiddellijk contact opgenomen met mijn federaal minister van Volksgezondheid De Block nadat zij aangekondigd had dat zij de ziekenhuisopname bij een bevalling wilde verkorten. Er heeft daarna overleg met haar medewerkers plaatsgevonden.
De opvolging van deze projecten is belangrijk, omdat deze ook een impact hebben op het zorg- en ondersteuningsaanbod waarvoor Vlaanderen bevoegd is. Een aantal indicatoren waarop de projecten geëvalueerd worden, maken deel uit van de registraties die door Kind en Gezin bijgehouden wordt.
Deze evaluatie zal nog verder onderwerp uitmaken van overleg met mijn federale collega, aangezien de verschillende zorgverstrekkers die bij dat zorgpad betrokken zijn, deels onder haar en deels onder onze bevoegdheid vallen.
Het verkorten van het kraamverblijf heeft ook gevolgen voor het Vlaamse bevolkingsonderzoek naar aangeboren aandoeningen bij pasgeborenen via een bloedstaal. In het bevolkingsonderzoek mag die bloedafname immers niet voor 72 uur na de geboorte gebeuren, omdat er anders te veel vals-positieve resultaten zouden zijn. Het risico bestaat dat vrouwen die het ziekenhuis voor 72 uur na de geboorte verlaten, niet of te laat contact opnemen met een zelfstandige vroedvrouw, waardoor de bloedafname niet of te laat – na 120 uur – gebeurt. Hiervoor werden intussen de nodige afspraken gemaakt.
Kind en Gezin heeft vanuit zijn betrokkenheid bij deze projecten vertegenwoordigers van verschillende betrokken beroepsgroepen en organisaties samengebracht: Domus Medica, Axxon, de Vlaamse Vereniging voor Kindergeneeskunde, de Vlaamse Beroepsorganisatie van Vroedvrouwen, de Vlaamse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, de Vereniging van diensten voor gezinszorg en Zorgnet-Icuro. De werkgroep maakt een analyse van de belangrijkste uitdagingen en te verwachten effecten, om op basis hiervan te onderzoeken hoe er op Vlaams niveau dient te worden geanticipeerd.
De aandacht in de media voor de pilootprojecten ‘bevallen met verkort ziekenhuisverblijf’ heeft reeds gezorgd voor een lichte toename van de aanvragen voor kraamzorg binnen de gezinszorg en aanvullende thuiszorg. De verdere daling van het kraamverblijf in de ziekenhuizen zal wellicht nog een verdere stijging van de vraag naar kraamzorg door de diensten voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg tot gevolg hebben. Bij de aanvraag voor gezinszorg en aanvullende thuiszorg wordt de reden van opstart van de zorgvraag reeds geregistreerd. Dit laat ons toe om de evolutie op te volgen.
Samen met de sector wordt momenteel een toekomstvisie voor gezinszorg uitgewerkt. Daarin neemt de gezinsondersteuning, inbegrepen kraamzorg, een belangrijke plaats in. Vanaf 2017 is er in een groeipad voor de sector gezinszorg voorzien.
In het kader van de conferentie in oktober rond jonge kinderen ‘De toekomst is jong’ wordt door de werkgroep ‘jong en gezond’ werk gemaakt van een zorgpad gaande van de preconceptionele periode tot en met de lagere school. De effecten en opportuniteiten van het verkorte ziekenhuisverblijf na bevalling worden hierin mee opgenomen.
We grijpen de ontwikkeling van de ‘Huizen van het Kind’ aan ter versterking van de lokale inbedding van het pre- en perinatale aanbod. Dit aanbod wordt steeds belangrijker en krijgt reeds in verschillende regio’s vorm. Ze worden daarin onder meer ondersteund door de Vlaamse Expertisecentra Kraamzorg, Kind en Gezin en het Expertisecentrum Opvoedingsondersteuning.
We kunnen ook meegeven dat de Vlaamse Beroepsorganisatie van Vroedvrouwen in samenwerking met experten good-practice-aanbevelingen heeft uitgewerkt voor de Vlaamse vroedvrouw om deze te ondersteunen in haar opdracht bij de kraamgezinnen.
Mevrouw Schryvers heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
Het is goed dat er overleg is geweest. Het is van belang dat er een goede opvolging is. In uw antwoord zegt u dat “zelfs de media-aandacht voor de projecten al heeft gezorgd voor een lichte stijging van het aantal aanvragen voor kraamzorg”. Het is natuurlijk zaak om dat op een goede manier te monitoren. Als er medisch gezien geen problemen zijn, zal niemand iets hebben tegen een verkort ziekenhuisverblijf na een bevalling. We zijn er toch allemaal van overtuigd dat een goede opvolging van moeder en kind voorop moeten staan. Als dat niet meer in een ziekenhuisomgeving kan of mag gebeuren, moeten we er samen voor zorgen dat het op een goede manier thuis gebeurt.
We kennen de bevoegdheidsverdeling tussen Vlaanderen en de federale overheid. Voor Vlaanderen komt dan kraamzorg in beeld. U hebt zelf verwezen naar de ‘hielprik’ bij de pasgeborene die ten vroegste na 72 uur kan gebeuren. We moeten toch zorgen dat die zeker overal gebeurt. Een goede opvolging staat dus zeker centraal. We horen dat er afspraken zijn gemaakt en ik neem aan dat we er hier meer over zullen vernemen.
De heer Persyn heeft het woord.
Mevrouw Schryvers, uw vraag sluit aan bij een problematiek die mij ook als man enorm bezighoudt.
We hebben niet moeten wachten op de beslissing van de Federale Regering om de ligduur te verkorten. De evolutie was al gaande, het is een internationale trend in alle westerse landen maar ook zelfs in ontwikkelingslanden. In middeninkomenslanden is de ligduur ook gestadig aan het dalen. Die beweging past ook in de trend van vermaatschappelijking van de zorg die de minister voorstaat. We hebben bovendien die mooie studie van het Federaal Kenniscentrum voor de Gezondheidszorg (KCE) waar alle stakeholders aan hebben meegewerkt en die eigenlijk al in 2014 een blauwdruk gaf om het probleem aan te vatten.
Het is hoog tijd dat we ook vanuit het Vlaamse halfrond de regering, en dan bedoel ik niet alleen de minister van Welzijn maar ook de minister van Onderwijs, aansporen om werk te maken van een coherent plan van aanpak. Het gaat dan over het uitwerken van het zorgtraject dat ruim twee jaar geleden is voorgesteld door het KCE en over de multidisciplinaire zorg met digitale ondersteuning en goede taakafspraken, transmuraal, met de gynaecoloog, de huisarts en de vroedvrouw die een centrale rol krijgt in de thuisopvolging en die de hielprik perfect thuis kan zetten. Dat heeft de minister ook recent in de media gezegd.
Niet alleen de kraamzorg moet worden versterkt in de gezinszorg, ook de vorming van de vroedvrouwen moet worden bijgespijkerd. Wanneer de vroedvrouwopleiding in Vlaanderen nog altijd een bacheloropleiding is terwijl dat in de ons omringende landen een masteropleiding is, dan moeten we ons toch vragen stellen over deze medische discipline. Vroedvrouwen en -mannen dragen een enorme verantwoordelijkheid, niet alleen intramuraal maar ook in de thuisopvolging. In Nederland gebeuren heel veel bevallingen door vroedvrouwen thuis. Dat is bij ons niet de norm, maar in het kader van de Europese regelgeving moet aan de weg worden getimmerd.
Er is wat spraakverwarring over kraamzorg en kraamhulp. In de KCE-studie wordt kraamzorg heel breed gezien als zowel de medische als niet-medische zorg en ondersteuning, terwijl kraamhulp meer de diensten ondersteunt.
Ik heb een voorstel van resolutie ingediend dat minister Vandeurzen en minister Crevits moet aansporen om zelf in handen te nemen wat Vlaanderen kan doen en om, waar mogelijk, het overleg met de federale overheid aan te wakkeren.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Het verkorten van de ligduur in ziekenhuizen moet uiteraard hand in hand gaan met de kraamzorg of kraamhulp die er nadien is. Wanneer men enkel de ligduur verkort en er is tegelijkertijd geen verhoogd aanbod van kraamzorg en een verhoogde toeleiding, dan voeren we eigenlijk een soort van trek-uw-planbeleid, en dat mag absoluut niet gebeuren.
Het is goed dat er overleg is met en samenwerking tussen u en uw federale partners, maar ik denk dat de tijd ook wel rijp is om een aantal stappen verder te zetten. In die zin zal ik met heel veel interesse het voorstel van resolutie van de heer Persyn lezen. We zeggen vaak dat er meer kraamzorg nodig is, maar dan moet de rol van de vroedvrouw versterkt worden. We hoeven daarvoor geen twee jaar te wachten op die proefprojecten. Ik wil de relevantie van proefprojecten niet onderschatten, maar het feit dat de vroedvrouw een meer centrale rol moet krijgen bij de opvolging van kind en moeder lijkt me evident. Zij of hij moet de spil worden waarin nog een aantal andere actoren spelen. Dat zal voor Groen het belangrijkste aandachtspunt zijn voor het al dan niet goedkeuren van het voorstel van resolutie. Ik heb hier eerder al een pleidooi gehouden voor het versterken van de rol van de vroedvrouw. Dat doet men door hem of haar effectief een aantal taken en een positie te geven. Daarbij moet men ook de status en de aantrekkelijkheid van het beroep durven te herbekijken. Een goede oefening daarrond lijkt me cruciaal. We kunnen dat vandaag doen en hoeven daar geen twee jaar mee te wachten.
Mevrouw Saeys heeft het woord.
Ik sta zeker niet afkerig tegenover een verkorting van het ziekenhuisverblijf wanneer het gaat over een normale bevalling. Er moet sowieso een goede opvolging komen van Kind en Gezin.
Ik sluit me aan bij mevrouw Schryvers wanneer het gaat over de stand van zaken, het verloop van de projecten en de timing. We moeten dat goed opvolgen om te zien wat er uit die projecten voortkomt. Ik dring er ook op aan dat de nodige aandacht zou worden besteed aan de problematiek van postnatale depressie. Voor een betere detectie is het een meerwaarde wanneer we vrouwen kunnen zien in de thuissituatie.
De minister gaat akkoord.
De vraag om uitleg is afgehandeld.