Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Nevens heeft het woord.
Minister, uit een recente analyse die het departement Ruimte Vlaanderen maakte naar aanleiding van Batibouw blijkt dat in 2014 amper 1855 vergunningen voor verkavelingen werden uitgereikt. Dat is het laagste aantal sinds 1962. Dat lijkt op het eerste gezicht een goede evolutie, maar er zullen meer maatregelen nodig zijn om de verdere aantasting van de open ruimte een halt toe te roepen, zoals het nieuwe Beleidsplan Ruimte Vlaanderen (BRV) aankondigt.
Maar klopt dat wel? Is er effectief sprake van ‘uitverkaveling’? Ik stel vast dat er nog steeds nieuwe grootschalige ontwikkelingen gebeuren in woon- en woonuitbreidingsgebieden, die in mijn ogen toch als een verkaveling gerekend moeten worden. Komt dat misschien doordat men de laatste jaren veel meer gebruikmaakt van een bouwvergunning voor groepswoningbouw in plaats van een traditionele verkavelingsaanvraag? Dat wordt niet meegenomen in de statistieken, hoewel het ruimtelijke resultaat hetzelfde is. Er zijn nog andere vaststellingen in de studie, zoals een stijging van het aantal vergunningen voor renovatie ten nadele van nieuwbouw, en een verdere toename van het aantal appartementen ten nadele van nieuwe grondgebonden woningen.
Ik wil het vooral hebben over de toename van het aantal appartementen, een trend die zich volgens de analyse ook meer en meer manifesteert in landelijk gebied en in buitengebied. Dat leidt tot een soort ‘verappartementisering’ van de landelijke dorpskernen. We moeten inderdaad meer inzetten op verdichting en inbreiding, zowel in de steden als in de kernen van het buitengebied, maar we moeten ook en vooral aandacht hebben voor kwaliteit. Te veel appartementen kunnen leiden tot een schaalbreuk in landelijke kernen. We zien ook dat bestaande woningen in onze lintbebouwing – dus buiten de kernen – stelselmatig vervangen worden door kleinschalige appartementen, op plaatsen zonder voorzieningen en met een loutere autobereikbaarheid. Die ‘verappartementisering’ zorgt bovendien voor een stijging van de vastgoedprijzen in het landelijke karakter, wat opnieuw leidt tot verdere verdichting en appartementen.
Minister, hoe staat u tegenover de evolutie van ‘verappartementisering’, specifiek in landelijke gebieden en kernen? Op welke manier zult u negatieve effecten van die trend op de woningmarkt en de typisch landelijke kernen tegengaan?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega Nevens, u weet dat er in Ruimtelijke Ordening een grote verantwoordelijkheid en autonomie bij de lokale besturen ligt. Die hebben perfect de instrumenten in handen om zelf te gaan uittekenen hoe ze die ontwikkeling in en buiten de kern zien. Lokale besturen kunnen ook de ‘verappartementisering’, zoals u dat noemt, perfect sturen aan de hand van stedenbouwkundige verordeningen en gabarietenplannen, die in heel wat gemeenten heel mooie resultaten hebben opgeleverd. De sleutel tot oplossing, waar u naar verwijst, ligt dus lokaal. Men heeft daar heel wat mogelijkheden.
U weet dat er ook een Vlaams kader is, namelijk het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. We zijn dat nu aan het herwerken. Daar staat heel uitdrukkelijk in dat we verdere ontwikkelingen vooral willen realiseren in kernen die ook goed ontsloten zijn: locaties waar voorzieningen in de buurt zijn, zoals onderwijs, welzijnsvoorzieningen, openbaar vervoer, ontsluiting. Dat is waar wij met de ruimtelijke ordening in Vlaanderen naartoe willen.
De vraag of er al of niet meer gezinswoningen komen, is dubbel. Als je verdichting, verweving en concentratie op de kern wilt realiseren, maar je moet tegelijk 93.000 extra woongelegenheden realiseren, zoals mijn collega Liesbeth Homans terecht vraagt, dan moet je ook inzetten op meergezinswoningen.
Dat is de enige manier om de open ruimte te sparen, maar er toch voor te zorgen dat er voor iedereen voldoende bewoning is.
Er kan perfect gestuurd worden vanuit lokale besturen. Er zijn heel wat mooie voorbeelden voorhanden van stedenbouwkundige verordeningen, gabarietenplannen die mooie resultaten opleveren, ook in landelijke kernen. De sleutel ligt daar. We zullen met het BRV ook die richting sturen.
De heer Nevens heeft het woord.
Uiteraard, de gemeenten kennen de situatie op het terrein het best. Vaak weigeren ze dan ook grootschalige appartementen om diverse, vaak terechte, redenen. Ik denk aan de mobiliteit, de parkeerdruk op de kernen, maar ook de schaalbreuk met de rest van de straat. Men moet toch proberen een evenwicht te zoeken tussen het feit dat men steeds meer appartementen in die landelijke kernen wil bouwen en de druk van de projectontwikkelaar, die enorm groot is. Er worden precedenten geschapen. We zien dat de deputaties in beroep dan toch vergunningen verlenen, niettegenstaande de terechte afwijzing van gemeenten. Soms is er zelfs een duidelijk gemeentelijk kader om bijvoorbeeld geen appartementen toe te laten in bepaalde wijken of straten. Dit gemeentelijk ruimtelijk beleid wordt echter ook uitgehold doordat in beroep de deputatie het geweer van schouder verandert en toch vergunningen aflevert. Het is moeilijk een beleid te voeren op gemeentelijk vlak. U verwijst terecht naar de lokale autonomie, maar die is vandaag op vlak van ruimtelijke ordening niet aanwezig.
Minister, ik wil toch kort even aansluiten bij de bezorgdheid rond ‘appartementisering’. Die evolutie is niet helemaal nieuw, ze is al geruime tijd aan de gang. Heel wat lokale besturen zoeken hun weg om op de een of andere manier een duidelijk kader te schetsen en een beleid te voeren. U verwees zelf naar stedenbouwkundige verordeningen of gabarietenplannen die kunnen worden opgemaakt. Er is natuurlijk de vraag naar verdichting. Het is een uitdaging voor lokale besturen om goede methodieken te ontwikkelen en op een goede manier te stimuleren, maar tegelijkertijd voldoende instrumenten en handvatten aan te reiken voor minder goede verdichtingsmethodieken, zoals opsplitsen, die soms gepaard gaan met kwaliteitsverlies. Het is interessant om via de goede voorbeelden te blijven sensibiliseren, ook naar gemeenten en dorpen. De good practices moeten veelvuldig bekendgemaakt worden. Ook de appartementennota is een goede methodiek om het beleid van de gemeente duidelijk uit te zetten. Belangrijk is voldoende aandacht te besteden aan sensibilisering en de instrumenten voor goede verdichtingsmethodieken kenbaar te maken aan lokale besturen en hen daarin te ondersteunen.
Er is vaak overleg met lokale besturen, waarbij goede praktijken worden uitgewisseld. Het voordeel van verordeningen is dat ze afdwingbaar zijn. Bij nota’s is dat wat minder het geval. Met de wijziging van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening willen we een aantal bepalingen invoeren. Die zullen instrumenten omvatten waarmee lokale besturen, die nu botsen op de gewestplannen of oude voorschriften, nog meer kunnen sturen. Die barrières willen we dus wegnemen.
Het is dus echt wel de bedoeling de lokale besturen nog meer instrumenten te geven, maar het is uiteraard heel zinvol de goede praktijken te delen en te verspreiden. We zullen dat nog eens extra benadrukken.
De heer Nevens heeft het woord.
Minister, u bent niet alleen minister van Ruimtelijke Ordening, maar ook van Plattelandsbeleid. Ik citeer uit het regeerakkoord: “De Vlaamse Regering wil de leefbaarheid van het platteland versterken, inzetten op het behoud en de versterking van de eigenheid van dorpen.” Het dorp is niet alleen een leuk gezelschapsspel, het is een leefgemeenschap van burgers met een eigen, specifieke lokale nood. Het mag niet de speeltuin worden van enkele projectontwikkelaars of immobiliënmakelaars. Ik vraag u dan ook een kader te scheppen en een beleid te voeren waarbij wordt geïnvesteerd in het behoud van de typische kleinschaligheid van Vlaanderen en niet toe te geven aan de verstedelijkingsdrang van enkelen ten nadele van onze leefkwaliteit. Daar wringt vaak het schoentje. De bouwgrond in Vlaanderen is schaars. Sommigen hebben echt slechte bedoelingen om te maximaliseren, maar ook om de leefkwaliteit van de landelijke gemeenten eronderuit te halen. We hebben nood aan een kader waarop de lokale besturen zich kunnen baseren. We moeten de landelijke gemeenten steunen om te vermijden dat ze ten prooi vallen van de enkele projectontwikkelaars met slechte bedoelingen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.