Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Poschet heeft het woord.
Minister, tijdens de bespreking van de beleidsbrief Sport hebt u benadrukt dat de voorbereidingen van het Globaal Sportinfrastructuurplan Vlaanderen (GSV) van start zijn gegaan in 2015. Zo kreeg de inventaris van de bestaande infrastructuur een update en werd er een enquête gedaan bij de lokale besturen over de toestand waarin hun infrastructuur zich bevindt en naar hun reële noden en behoeften. De respons was groot, meer dan 75 procent van de gemeenten heeft gereageerd.
Met een projectoproep over zwembadinfrastructuur kwam er een eerste stap in het wegwerken van het tekort aan zwemwater in Vlaanderen. De Vlaamse Regering besliste net voor de kerstvakantie 2015 over de verdeling van 10 miljoen euro subsidies voor renovatie en nieuwbouw van zwembaden. In totaal kunnen negentien gemeenten verspreid over Vlaanderen rekenen op ondersteuning bij de renovatie of de nieuwbouw van een zwembad. Het gaat om zeven nieuwbouwprojecten en twaalf renovaties.
In de evaluatie van de Blosocentra werd een eerste luik afgerond: een voorbereidend onderzoek over het bovenlokale gebruik van de dertien verschillende Blosocentra. In het najaar 2015 werden individuele fiches van de centra opgesteld om ze onderling te kunnen vergelijken.
U gaf in uw beleidsbrief uiteraard ook toelichting bij uw plannen voor het Globaal Sportinfrastructuurplan in 2016: “Het bovenlokale traject hoort klaar te zijn tegen de zomer van 2016. Het Traject Topsport volgt eind 2016, parallel met het Topsportactieplan IV. Het lokale traject zal ten slotte in het voorjaar van 2017 worden afgerond. Ter ondersteuning van dit plan zal minister Muyters eind 2016 een ontwerp van decreet indienen. Voor de projectoproep zwembaden voor 2016 overweegt minister Muyters de focus op nieuwbouwzwembaden te leggen. De evaluatie van de Blosocentra zal minister Muyters vertalen in een actieplan 2020, met strategische en operationele doelstellingen, en afgestemd op het bovenlokale traject van het Globaal Sportinfrastructuurplan.”
In de begroting voor dit jaar werd het budget voor de realisatie van sportinfrastructuur fors verhoogd met 10.507.000 euro tot 19.294.000 euro vastleggingsmiddelen. Er was ook een verhoging van de machtiging met 20.496.000 euro tot 25.563.000 euro met als motivering een decretaal sportinfrastructuurfonds.
Minister, recent nog hebt u twee onderzoeken besteld over sportinfrastructuur. Het eerste onderzoek gaat over de opmaak van een globaal sportinfrastructuurplan, en meer bepaald het uitvoeren van een behoefteanalyse, het bepalen van een strategische visie inzake sportinfrastructuur en het aanreiken van oplossingen en beleidsaanbevelingen. Daarvoor is voorzien in 99.353 euro. Dat onderzoek wordt uitgevoerd door het West-Vlaams Economisch Studiebureau (WES) en de Katholieke Universiteit Leuven. Een tweede onderzoek gaat over de financieringsmechanismen voor infrastructuur. Dat onderzoek gebeurt door KPMG en kost 72.199 euro.
Minister, wat is de stand van zaken van het Globaal Sportinfrastructuurplan en wordt het opstellen van dit plan uitbesteed aan WES en KU Leuven en KPMG?
Wat is de stand van zaken van het Sportinfrastructuurdecreet en hoe zult u de in de begroting voorziene middelen voor dit jaar aanwenden?
Wanneer zal de nieuwe projectoproep zwembaden met de focus op nieuwbouw gelanceerd worden? Geldt ook daar de bovenlokale factor en intergemeentelijke samenwerking als selectiecriterium?
Is de evaluatie van de dertien Blosocentra al helemaal afgerond en welke conclusies trekt u daaruit?
Wat is de stand van zaken van de gesprekken met minister Gatz en minister Smet over de specifieke situatie van de sportinfrastructuur in Brussel gelet op uw voornemen om in het Globaal Sportinfrastructuurplan ook een hoofdstuk over Brussel op te nemen?
Minister Muyters heeft het woord.
Ik zal de vragen niet per punt beantwoorden, maar in een totale visie.
Ik ga beginnen met mijn Globaal Sportinfrastructuurplan. Iedereen was overtuigd van de nood aan een langetermijnvisie en -strategie voor sportinfrastructuur over de legislaturen heen. Zoals u weet, zijn de middelen schaars. Nog meer dan anders, moeten we ze dan zo optimaal mogelijk inzetten. Met het Globaal Sportinfrastructuurplan wil ik ze nog efficiënter inzetten, maar dat vergt een grondige aanpak.
De twee studies moeten er mee voor dienen dat het plan optimaal opgemaakt kan worden. Heb geen schrik, ik geef dit dus niet uit handen. De studies zijn een bijkomend element om een goed geheel te maken. Ik licht de studies even toe.
Ten eerste is er het consortium WES-KU Leuven-Mulier Instituut. Het werd aangeduid om een behoefteanalyse uit te voeren. U weet dat er een sportinfrastructuurdatabank is bij Sport Vlaanderen. En deze zomer hebben we een bevraging gedaan bij de lokale besturen en sportfederaties. Die twee moeten bij elkaar gebracht worden. Daarnaast moet rekening worden gehouden met factoren zoals de bezettingsgraad, participatiecijfers, verplaatsingsbereidheid, demografische evoluties enzovoort. Die moeten in rekening worden gebracht, maar daarvoor is er iemand nodig die al deze elementen samen kan uitwerken tot een behoefteanalyse.
Ten tweede, als we zeggen dat we efficiënt willen investeren in sportinfrastructuur, is het goed om eens te zoeken naar goede praktijkvoorbeelden van financieringsvormen voor de realisatie van sportinfrastructuur. We kunnen daarvoor gaan kijken in binnen- en buitenland. Het is goed om te onderzoeken wat onze zwaktes en de sterktes zijn. Zelfs binnen Vlaanderen hebben we verschillende financieringsmodellen. Iedereen kent de autonome gemeentebedrijven (AGB’s), pps-formules, klassieke subsidies en renteloze leningen. Het lijkt me nuttig om er eens een evaluatie van te laten maken door KPMG.
Ten derde, heb ik, zoals u weet, aan Sport Vlaanderen gevraagd om een visienota te schrijven over de eigen centra tegen 2020. Op 14 oktober antwoordde ik naar aanleiding van een vraag van de heer Bajart al dat die er tegen de zomer van 2016 zou moeten zijn. Parallel hebben we de centra van Sport Vlaanderen laten opnemen in het behoefteonderzoek van WES-KU Leuven-Mulier Instituut. Zo kunnen we ook die twee dingen aan elkaar koppelen.
Ten vierde, is er over Brussel overleg geweest met minister Gatz en Brussels minister Smet. Naar aanleiding daarvan heeft de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) ons het sportkadaster van Brussel en een overzicht van de bestaande eigen VGC-sportinfrastructuur bezorgd. Bovendien hebben we aan de onderzoekers een bijkomend expertinterview gevraagd. Dat zal gebeuren met de VGC om haar prioriteiten en behoeften in kaart te brengen. Met die informatie zal er door de onderzoekers een afzonderlijk gedeelte worden uitgewerkt over de Brusselse situatie.
De combinatie van dit alles zal tegen deze zomer hopelijk leiden tot een Globaal Sportinfrastructuurplan voor Vlaanderen. De studies zullen dus een objectieve basis vormen voor het Globaal Sportinfrastructuurplan, maar dat wil dus niet zeggen dat ik dit uitbesteed. De verschillende elementen moeten worden samengebracht. Als we dit hebben, kunnen we starten met de opmaak van het decreet, dus ‘first things first’.
Daarna komt de opmaak van het decreet. Dat bouwt dus voort op het Globaal Sportinfrastructuurplan en het zal financiële impulsen bieden om zo het structureel tekort aan bovenlokale sportinfrastructuur weg te werken. Over het nieuwe decreet zal ik nog niets zeggen, u kent beter dan ik de weg die het moet volgen. Ik hoop wel, dat kan ik wel zeggen, dat ik in het najaar een eerste principiële goedkeuring van de Vlaamse Regering kan hebben. Daarna volgen de adviesraden, de Raad van State en het parlement.
Belangrijk is ook de begroting. De getallen die u hebt genoemd, zijn uiteraard juist. De bedragen zijn serieus verhoogd in 2016, maar ik wil er een paar kanttekeningen bij maken.
De ‘verhoging’ is ten dele het gevolg van het samenvoegen van het voormalige departement en het Agentschap Bloso tot het nieuwe Agentschap Sport Vlaanderen. Daardoor krijgen we op één post meer middelen. We mogen dus niet helemaal spreken van een verhoging, er zit ook een stukje verschuiving bij.
Ik heb het al een paar keer gezegd dat we voor infrastructuur in deze legislatuur grosso modo 55 miljoen euro hebben voor sportinfrastructuur. Als we dat vergelijken met de afgelopen periodes, is dat een heel hoog bedrag.
Ik wil het graag eens helemaal anders uitleggen. Als voormalig minister van Financiën en Begroting probeer ik het tussendoor eens los te zien van de cijfertjes in de begroting. Ik wil graag een duidelijk beeld schetsen. Ik vat het daarom even anders samen. Misschien is dit begrotingstechnisch niet helemaal juist, maar het levert wel een beter beeld op.
Er is structureel 7 miljoen euro per jaar voor sportinfrastructuur, en dat vijf jaar na elkaar: 7 maal 5 komt uit op 35 miljoen euro. Als alles goed loopt, komt er ook twee keer een extra impuls van 10 miljoen euro, in 2016 en in 2018. Dat is dus 20 miljoen euro extra.
Die twee samen, 35 miljoen euro plus 20 miljoen euro, is 55 miljoen euro. Dat is de sportinfrastructuur waarin we extra kunnen voorzien tijdens deze legislatuur.
Dit wekt misschien de indruk dat dit alles is dat we kunnen doen. Dat klopt natuurlijk niet. Er zijn bijvoorbeeld ook de structurele middelen bij Sport Vlaanderen voor de centra van Sport Vlaanderen, meer bepaald voor het onderhoud en de update ervan. Dat is 5 miljoen euro per jaar. Ook belangrijk om mee te geven, is dat er natuurlijk ook nog de pps-akkoorden zijn die in het verleden werden afgesloten voor kunstgrasvelden, voor zwembaden en voor sporthallen. Ook die middelen zijn er nog.
U vroeg ook nog wat we dit jaar zullen doen. U zei al dat de eerste oproep voor zwemwater al werd gehonoreerd, dat de keuzes al werden gemaakt. Als we zien hoe groot de vraag naar zwemwater is, is het logisch om in afwachting van het Globaal Sportinfrastructuurplan en het decreet, toch nu nog een keuze te maken. Conform het regeerakkoord lanceer ik nog dit voorjaar een tweede projectoproep voor zwembaden.
Ik heb Sport Vlaanderen gevraagd om een reglement voor te bereiden. Ik vind het altijd wijs om rekening te houden met de ervaringen – en soms met de slechte ervaringen – uit vorige projectoproepen. U hebt me gisteren ook gevraagd om dat te doen. Op basis daarvan zullen we een nog beter reglement hebben voor de volgende oproep. Ik kan u dus nog niet exact zeggen wat de beoordelingscriteria zullen zijn. Ik kan u wel al zeggen dat de filosofie altijd is geweest dat het bovenlokale karakter essentieel is. Dat zal zeker ook in deze oproep opnieuw naar voren komen. We hebben er tijdens deze legislatuur uitdrukkelijk voor gekozen dat de lokale behoeften door de lokale besturen worden ingevuld. Ik ben er ook voorstander van om intergemeentelijk en als het kan ook intersectoraal te werken. De kosten voor sportinfrastructuur zijn immers hoog. Samenwerken en de lasten samen dragen, kunnen we alleen maar aanmoedigen.
De heer Poschet heeft het woord.
Minister, dank u wel voor uw uitvoerig antwoord, wat ik had verwacht. Uitvoerige antwoorden zorgen soms voor extra vragen, maar het zijn geen stekelige vragen, wees gerust. Wat betreft de opmaak van het Globaal Sportinfrastructuurplan Vlaanderen hebt u gesproken over de opmaak van een inventaris van de bestaande sportinfrastructuur, en daarnaast de bezettings- en participatiegraad van de bevolking. Dat lijken mij zeer waardevolle punten, maar u hebt het element spreiding daar niet in opgenomen. Ik vermoed dat het zal worden meegenomen, dat dat wel evident is en dat daarbij niet enkel naar kilometers wordt gekeken maar ook naar reistijd. Soms ben je in stedelijke gebieden immers langer onderweg om je 5 kilometer te verplaatsen dan op het platteland.
Het is positief dat u naar de best practices van financieringsvormen gaat kijken. Ik vind dat we inderdaad over het muurtje kunnen kijken. Waarom niet eens in de Verenigde Staten bijvoorbeeld?
U spreekt dan over de middelen, de 55 miljoen euro. Ik ben niet volledig mee. Vorig jaar is de beslissing genomen, waarover we gisteren een vraag hebben gesteld. In april 2014 ging het over 10 miljoen euro. Voor de kerstvakantie is er over 10 miljoen euro beslist wat betreft de zwembaden. Hoe komt u aan 10 miljoen euro? Is dat 7,5 miljoen euro plus nog een aantal pps’en? Is het de bedoeling om op het totale budget, de 55 miljoen euro, de regel toe te passen van maximum 30 procent Vlaamse inbreng en de rest lokale en provinciale inbreng?
Het is heel positief dat u bijzondere aandacht hebt voor de noden in Brussel-Hoofdstad en dat u de opdracht hebt gegeven om daar een beeld van te schetsen.
Is het nog steeds de bedoeling om een sportinfrastructuurfonds op te richten, naar analogie van het Fonds Culturele Infrastructuur (FoCI)? Dat zou een goede zaak zijn, want dan hebben we een rollend fonds en dan gaan die middelen niet verloren.
De heer Wouters heeft het woord.
Ik dank de heer Poschet voor de vraag en de minister voor het zeer duidelijke en omstandige antwoord. Ik heb daaruit verstaan dat de minister zijn strakke timing wil handhaven. Daar zijn we zeer blij om.
Minister, ik heb ook begrepen dat u blijft werken aan een globaal sportinfrastructuurplan en de decretale basis voor een fonds, waarbij we met alle opmerkingen die het Rekenhof en anderen hebben gemaakt, zeker een zeer goede situatie hebben voor de sportwereld. Volgens mij getuigt dat van een structurele langetermijnvisie.
Minister Muyters heeft het woord.
Mijnheer Poschet, natuurlijk is het de bedoeling om een rollend fonds te hebben in de toekomst. Dat is een structureel fonds, dat ook een rollend fonds is. Dat is de filosofie die we in het decreet zullen meenemen. Dat is zonder twijfel het geval.
Wat het budgettaire betreft, is het zo dat 7 miljoen euro de basis is, maar er zijn hier en daar nog wat ruiters uit het verleden, en die kunnen eenmalig het bedrag wat opkrikken, plus 10 miljoen euro, specifiek bedoeld als extra in 2016 en 2018. Dat is de situatie. Ik probeer alle middelen die ik kan vergaren, in te zetten voor sportinfrastructuur.
En ja, uiteraard gaan wij verder in de filosofie van samenwerken. De slogan van mijn beleid, in het algemeen, maar gestart vanuit de sport is: door samenspel scoren en winnen.
Wat we hebben gedaan, ook in het verleden, namelijk de middelen vanuit Vlaanderen voor sportinfrastructuur verdrievoudigen – wij geven een derde en twee derde komt van anderen – is volgens mij een heel goede manier van werken. Het is een manier van werken waarmee we de gemeenten triggeren om hun middelen voor sport in te zetten.
Dit jaar is er een oproep voor zwembaden. Wil men gaan samenwerken rond zwembaden? Doe het dan, want nu kan men steun krijgen vanuit Vlaanderen. We hebben gezien in het verleden dat je daardoor middelen die anders misschien niet zouden bestemd zijn, wel bestemd krijgt voor sport. Dat vind ik een heel goede ontwikkeling. De samenwerking met federaties en samenwerking met lokale besturen, het liefst bovenlokaal, wil ik in de toekomst zeker voortzetten.
De heer Poschet heeft het woord.
Dank u wel, minister. We kijken alvast uit naar het decreet en naar het reglement voor de subsidieronde. Voor ons blijft het belangrijk dat we de globale visie over sportinfrastructuur uittekenen, op papier hebben en invullen. Want of we nu weinig of veel middelen hebben, het is belangrijk dat de plannen die worden gemaakt, passen in een algemene visie.
De vraag om uitleg is afgehandeld.