Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Vandaele heeft het woord.
Voorzitter, minister, in 2014 bracht Econopolis het boek ‘Het nieuwe tv-kijken’ uit waarin de Vlaamse audiovisuele sector werd geanalyseerd. De vermogensbeheerder deed dat samen met enkele sectorspecialisten zoals Jo Caudron en Dirk Wauters. In het boek werd toen een worstcasescenario voorgesteld waarin de tv-sector dreigde om tegen 2018 jaarlijks 155 miljoen euro aan inkomsten te verliezen. De lokale tv-productie zou hierdoor instorten. Meer dan een jaar later blijkt uit een vervolgstudie van Econopolis, dat dat slechtste scenario zich niet voltrokken heeft, maar dat de Vlaamse mediasector wel met enkele gevaren wordt geconfronteerd. Dat lezen we in De Standaard van 26 februari.
Zo stijgen de totale reclame-inkomsten wel, maar komt een groeiend deel daarvan terecht bij buitenlandse spelers zoals Facebook en Google. De grote commerciële zenders Medialaan en SBS verloren tussen 2012 en 2014 blijkbaar 18 miljoen euro aan reclame-inkomsten. Daarnaast blijft de tv-markt verder fragmenteren. Live tv-kijken is nog maar goed voor 80 procent van ons totale kijkgedrag. De rest gaat naar uitgesteld kijken en naar andere schermen. De grote Vlaamse zenders verliezen ook terrein, vooral op reclamevlak, aan de themazenders. Volgens Econopolis moet televisie aantrekkelijk blijven voor adverteerders, door bijvoorbeeld gepersonaliseerde tv-reclame.
– Bart Caron treedt als voorzitter op.
Tot slot moet vooral de lokale tv-productie worden beschermd. Dat is voor ons ook een zorgenkind. Daarvoor hebben we destijds het decreet Signaalintegratie gemaakt. De lokale tv-productie moeten we beschermen want dat is de hoeksteen van het succes van de Vlaamse zenders. Voorlopig gaat het, volgens de onderzoekers, nog behoorlijk goed met de lokale producties, maar ze krijgen wel te maken met veel buitenlandse concurrentie. Als oplossing suggereert Econopolis om meer producties te maken met een internationale dimensie en om tevens Europese coproducties als hefboom te gebruiken.
In uw beleidsnota en -brief Media legt u de nadruk op het ondersteunen van lokale producties en de export van de Vlaamse audiovisuele sector. Daarvoor moeten alle mogelijke exploitatievormen benut worden en samen met de sector moet worden gezocht naar alternatieve financieringsvormen.
Minister, hoe beoordeelt u de bevindingen van Econopolis over de Vlaamse media? Via verschillende instrumenten investeren we als overheid in de creatie van lokale Vlaamse tv-producties. Denk maar aan het Mediafonds, de beheersovereenkomst met de VRT, het Stimuleringsdecreet enzovoort. Bent u van oordeel dat deze instrumenten voldoende garanties bieden of bent u van mening dat er nog andere vormen van ondersteuning moeten worden bedacht?
Econopolis suggereert ook om meer producties te laten maken met een internationale dimensie en om tevens Europese coproducties als hefboom te gebruiken. Op welke manier kunt u hier vanuit uw mediabeleid een ondersteunende bijdrage aan leveren? In de beleidsnota Media gaf u aan dat u een zoektocht naar alternatieve financieringsvormen zou opstarten en u bent daarmee bezig. Hebt u al concrete suggesties?
Minister Gatz heeft het woord.
Voorzitter, dames en heren, ik heb net als u kennis genomen van de studie van Econopolis. Econopolis ondersteunt volop het belang van het creatief talent in de ontwikkeling van de mediasector, maar stelt dat een economische visie op de mediasector een belangrijke bijdrage kan leveren aan het mediadebat. De investeringen van mediabedrijven in hun creatief talent zijn immers in grote mate afhankelijk van hun economische resultaten. Hoe meer rendabiliteit in de sector, hoe meer ruimte voor investeringen in talent, mensen en producties.
Econopolis stelt een aantal bedreigingen vast voor het lokale ecosysteem, maar ziet daarnaast ook heel wat opportuniteiten, vooral in de digitale mediaconsumptie. Een van de aanbevelingen uit de studie is dat de lokale spelers meer moeten samenwerken om sneller te innoveren in digitale toepassingen, en om daardoor beter beschermd te zijn tegen de buitenlandse spelers die het geld uit ons ecosysteem wegtrekken.
Wat mij gelukkig stemt, is het blijvend belang van de lokale Vlaamse content, namelijk de betere Vlaamse fictiereeks. Het bewijst dat de consument die toch op de eerste plaats staat, de ‘driver’ is van het Vlaamse mediaecosysteem. Een tweede les die ik hieruit trek, is dat de sector en wijzelf moeten inzetten op de verdere valorisatie van die content door een meer uitgebouwde en diverse ‘windowing’, we moeten er dus voor zorgen dat op meer plekken en op meer momenten de inhoud kan worden bekeken.
Zoals u aangeeft, zijn er inderdaad verschillende instrumenten om de audiovisuele media- en productiesector in Vlaanderen te ondersteunen, gaande van de verplichte bijdrage van de dienstenverdelers aan de audiovisuele productiesector via het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) of via coproducties, over de beheersovereenkomst met de VRT die erin voorziet dat een substantieel en toenemend aandeel van de investeringen in producties via externe productiehuizen moet gebeuren, tot de bijdrage van de overheid aan het Mediafonds van het VAF. Daarnaast zijn er nog andere middelen zoals Screen Flanders en de Mediadesk. En uiteraard mogen we ook het belang van de federale taxshelter niet vergeten.
De overheid zorgt dus al voor een belangrijk arsenaal aan middelen en maatregelen, hoewel ik me ervan bewust ben dat alles beter kan. Maar om de budgettaire context kunnen we nu eenmaal niet heen en in die optiek was en is het mijn bewuste keuze om niet te besparen op de dotatie voor het Mediafonds, meer nog, om ze aan te vullen met middelen die de VRT uit de markt haalt.
Uiteraard draait alles om de besteding van die middelen, de efficiëntie en de effectiviteit van de ondersteuningsmechanismen en de return on investment. Zoals u weet, heb ik in mijn beleidsbrief aangekondigd dat ik het arsenaal aan ondersteuningsmaatregelen tegen het licht zou houden met het oog op het versterken van de kwaliteit en creativiteit van de producties en het businessmodel van de sector. Samen met mijn departement leg ik momenteel de laatste hand aan het bestek van een onderzoeksopdracht over de financiering van de audiovisuele producties in Vlaanderen in al hun facetten. Het omvat dus alle elementen van uw vraag, mijnheer Vandaele, en gaat nog iets breder. Ook de efficiëntie en effectiviteit van de overheidsmaatregelen zullen worden onderzocht. De bedoeling is om de resultaten van het onderzoek in het najaar ook met u te delen.
Ik kan akkoord gaan met de suggestie van Econopolis dat moet worden ingezet op het geven van een internationale dimensie aan coproducties en op Europese coproducties, maar hangt dit uiteraard ook van de sector zelf af. Die moet de internationale dimensie van het gemaakte product kunnen inschatten. Het is immers niet omdat wij in Vlaanderen een bepaalde reeks heel goed vinden dat ze meteen ook klaar is voor buitenlandse ogen. Dat hangt af van hoe ver de makers daarin willen en kunnen gaan. Ik pleit zeker niet voor een Europese eenheidsworst, maar we moeten nagaan in hoeverre we alleen de Vlaamse markt of ook andere landen willen bedienen. Over dat talent beschik ik niet, de makers wel.
Dat betekent niet dat we niets kunnen doen of dat er niets wordt gedaan. Europa biedt via het Creative Europe programma een veelheid van subsidies aan ter ondersteuning van de audiovisuele sector. De Creative Europe Desk Vlaanderen, de vroegere Mediadesk, helpt de sector om Europese subsidies te krijgen uit het Creative Europe programma van de Europese Commissie. Dat doet ze door een loketfunctie te vervullen en zo de weg te wijzen naar de vele subsidies, uitleg te geven, workshops te organiseren en dergelijke meer.
Inzetten op internationale producties en Europese samenwerkingen is natuurlijk niet altijd vanzelfsprekend. Een eerste algemene bedenking is dat je voor een daadkrachtige internationalisering volume nodig hebt, in aantal afleveringen, over meerdere seizoenen, en in aantal verkoopbare reeksen. Aankopers van uitzend- en remakerechten tonen niet alleen meer interesse in series die een zeker volume aan afleveringen kunnen garanderen. Zenders voelen zich ook meer aangetrokken tot aanbieders waar ze terechtkunnen om bepaalde slots in het zendschema meteen voor een of meerdere seizoenen te vullen. Deels verklaart dit het Nordic Noir succesverhaal, met de verovering van Europa door Scandinavië. Na vele eeuwen zijn ze daar terug. Naast een serie als The Killing waren meerdere kwalitatieve series onmiddellijk beschikbaar en in ontwikkeling om te voldoen aan de groeiende appetijt van zenders en publiek. Daarnaast werd er ook voldoende ruimte gecreëerd en aan talent kansen geboden om het aanbod ook naar andere genres te diversifiëren.
Daarnaast denk ik dat we in de toekomst ook voldoende aandacht moeten besteden aan de eerste fase van het productieproces, het uitwerken van een scenario. Geslaagde buitenlandse voorbeelden tonen aan dat steun tijdens de scenariofase kan leiden tot een productie met meer gelaagdheid, nog betere karakterstudies en een nog sterkere plot. Dat vergroot de kans op internationaal succes en dat kan dan opnieuw extra inkomsten opleveren voor ons Vlaams ecosysteem.
Vlaamse reeksen scoren nu al geregeld successen, kleine en grote, maar het is nog pril en broos. Grote Vlaamse fictiereeksen zoals Clan, Cordon, Crimi Clowns en Salamander worden in het buitenland zeker opgemerkt. Zo kocht BBC Four zowel Cordon als Salamander aan om op zaterdagavond in primetime uit te zenden. Channel 4 verwierf de rechten voor Clan, en voegde de reeks ondertussen toe bij het aanbod van zijn nieuwe on-demand streamingdienst. U merkt het, hoe meer de Britten over de Brexit nadenken, hoe meer buitenlandse reeksen ze aankopen. Het Franse Lagardère verwierf dan weer de internationale rechten op series als Spitsbroers, Kattenoog, het geheim van de griezelclub, en Beau Séjour, dat bij ons pas in 2017 op het scherm te zien zal zijn. En de Berlinale Co-Production Market selecteerde de Vlaamse fictiereeks Tabula rasa als project voor zijn allereerste TV Drama Days in 2015.
Als er wordt gedacht in termen van grote internationale coproducties, dan gaat het over reeksen die per aflevering heel wat meer kosten dan de gemiddelde Vlaamse reeks. De kostprijs daarvan is relatief bescheiden in vergelijking met bijvoorbeeld een Deense reeks. Naar ik heb begrepen, kost een aflevering van Borgen bijna drie keer zoveel als een aflevering van Cordon. Vanuit Screen Flanders en een zeldzame keer vanuit het Mediafonds kan bijgedragen worden tot reeksen die gepercipieerd worden als buitenlandse reeksen, maar daarmee bouwen we als Vlaanderen jammer genoeg geen internationale zichtbaarheid op. Zoals eerder aangegeven moeten we ook kijken naar de budgettaire context waarin we vertoeven. Budgetten zoals het Danish Film Institute die vandaag ter beschikking heeft voor de filmsector en de audiovisuele productiesector, zijn bij ons op het ogenblik niet echt realistisch.
De bedenkingen die ik net gaf, komen allemaal voort uit een werkbezoek aan Kopenhagen van enkele maanden geleden en zult u zeker al elders gehoord of gelezen hebben. Naast het geheim van het noorden dat we probeerden te ontrafelen – nog meer dan bij ons wordt er daar veel aandacht besteed aan het scenario – is er het budgettair gegeven. In de budgettair beter jaren vonden wij het nuttig, nodig en wenselijk het kijk- en luistergeld af te schaffen. Dat maakt het verschil bij investeringen in dergelijke reeksen. Ik pleit niet voor het ene of het andere, ik zeg alleen dat er geen mirakeloplossing is. De middelen die we vroeger vanuit het kijk- en luistergeld hadden, zijn ongeveer gelijk aan de budgettaire marge die de Denen hebben om vandaag extra in hun producties te investeren. Zo simpel is dat. Ook in Denemarken staat het kijk- en luistergeld trouwens ter discussie. Mijn Deense ambtsgenoot heeft me gezegd dat de situatie er niet voor eeuwig dezelfde blijft. We gaan dus na hoe we een degelijk antwoord kunnen formuleren, want het talent is bij ons zeker aanwezig.
Ik heb op 24 februari 2016 mijn witboek Aanvullende Financiering voorgesteld. Als voorbereiding hiervoor werd een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijkheden van aanvullende financiering voor de cultuursector in de brede zin van het woord. Het audiovisuele veld, waar u in de vraag aan refereert, is hier ook onderdeel van. Ik richt me met de voorstellen tot heel de cultuursector. Ik overloop ze nog even kort. Toevallig gaan we op het einde van de voormiddag de gedachtewisseling daarover in de diepte voortzetten.
Twee elementen zijn cruciaal in het kwadrant van mijn witboek, die vandaag al niet onbelangrijk kunnen bijdragen tot het succes van de audiovisuele sector. Dat is ten eerste de cultuurbank die financiële producten zou moeten aanbieden, gaande van microkredieten tot risicokapitaal. Het audiovisuele veld gebruikt dat nu al via CultuurInvest. De audiovisuele sector is de grootste sector in de portefeuille van CultuurInvest. Misschien kan dat nog beter, dat moeten we zeker bekijken. Maar als er één sector is die daar al mooi op aanklikt, dan is dat de audiovisuele sector.
Ten tweede is er het optimaal fiscaal kader dat we willen creëren voor het cultuurveld. De taxshelter voor de film is natuurlijk al in belangrijke mate slagkrachtig voor de sector die het onderwerp omvat van uw vraag. Bedoeling is om ook de andere subsectoren uit het cultuurveld met deze fiscale mechanismen te faciliteren. Ik verwijs naar de podiumkunsten, het bedrijfsmecenaat en de crowdfunding.
De twee andere elementen van de oplossingen die we willen bieden met aanvullende financiering zijn een beleidskader voor cross-sectorale samenwerking, namelijk de samenwerking tussen de cultuursector en andere sectoren stimuleren, en we willen ook de mogelijkheden onderzoeken om de audiovisuele sector nog beter te laten aantakken op andere sectoren. Verder is er een cultuurloket, wat eerder een sectorbreed loket voor cultureel ondernemerschap is, waar uiteraard de audiovisuele sector met bepaalde vragen terechtkan.
Samengevat: ik denk dat we al een aantal ijzers in het vuur hebben liggen. Het is belangrijk dat een aantal van onze productiebedrijven meer richting buitenland beginnen te kijken en de risico’s die daarmee gepaard gaan, durven te nemen. Enerzijds moeten wij zorgen voor het juiste beleidskader. We doen dat al in belangrijke mate, het moet wellicht nog meer. Maar het zal ook een kwestie zijn voor de op dit ogenblik nog steeds bloeiende sector. Ik zeg dit zonder cynisme: als men vindt dat het nog altijd het juiste moment is om bijkomende productiebedrijven op te richten – lees de berichten van vorige week – neem ik aan dat mensen nog altijd goesting hebben om risico te nemen. Ik denk dat voor een deel van deze spelers de blik op het buitenland de uitkomst zal bieden omdat de binnenlandse markt niet oneindig kan groeien.
De heer Vandaele heeft het woord.
Dank u, minister. Uw koorts is nog niet helemaal over, want u ijlt natuurlijk een beetje als u over kijk- en luistergeld begint en dat taboe opentrekt. (Gelach. Opmerkingen van minister Sven Gatz)
Ik ben natuurlijk blij met uw antwoord. Het is geen nieuws dat alle collega’s die Vlaamse producties, die Vlaamse content, belangrijk vinden. We hebben inderdaad in de beheersovereenkomst met de VRT een aantal verfijningen aangebracht om de ondersteuning van de onafhankelijke productiehuizen of sector beter te ondersteunen met de cash-out. Die ondersteuning zou wat helderder moeten zijn dan de manier waarop het in het verleden gebeurde.
Het Mediafonds hebt u ook aangeraakt. Er zijn wat middelen uit omdat de distributeurs het op hun eigen manier willen doen. Maar goed, ook als ze het op hun eigen manier doen, komt dat toch wel de productiehuizen ten goede. U vult dat dan inderdaad een beetje aan met reclamegeld van de VRT. In een aantal gevallen zou dat miljoentje naar het Mediafonds kunnen vloeien. Dat is allemaal positief.
Internationalisering is inderdaad een moeilijke. Denemarken is daar ons grote voorbeeld en is eigenlijk niet groter dan wij, maar zij hebben kijk- en luistergeld. Daardoor verzwakt het argument dat wij vaak gebruiken, namelijk dat we maar een klein taal- en cultuurgebied zijn, wat ook een effect heeft op enerzijds onze terugverdieneffecten van producties die wij maken en anderzijds ook op de budgetten die wij kunnen ophoesten om die producties te maken. Ik kijk altijd in de eerste plaats naar Nederland, hetzelfde taal- en cultuurgebied, met de nuances die we daarbij kunnen aanbrengen. Maar dan moeten we misschien ook daar, als we het hebben over internationale producties, eens kijken of wij iets meer kunnen doen dan vandaag het geval is zodat wij dat terugverdieneffect wat vergroten doordat we ons speelveld iets groter maken, en we ook de budgetten iets kunnen ophogen.
Als we het over internationalisering hebben, kan ook de problematiek van de verdeling van de rechten tussen de omroepen en de productiehuizen belangrijk zijn. We hebben dat in de aanloop naar de beheersovereenkomst ook gehoord van een aantal spelers die zeiden dat dat niet goed geregeld is. Ze zouden internationaal wat meer kunnen doen, meer naar buiten kunnen treden als ze hun rechten zouden kunnen behouden. We hebben daarnaar gekeken in de beheersovereenkomst, maar misschien is er nog winst te halen als wij wat verfijningen kunnen aanbrengen zodat die internationale vermarkting nog wat vergemakkelijkt kan worden.
Ik vind het een goede insteek als u zegt dat die scenario’s een bijzondere klemtoon verdienen. Daar hebt u gelijk in. Daar kan ook wat extra aandacht naar gaan.
Mevrouw Brouwers heeft het woord.
Het is een interessant thema. Het is positief dat het doemscenario dat voorspeld was in die studie van 2014 van Econopolis, zich nog niet helemaal aan het voltrekken is en we daarmee misschien wat tijd kopen.
De initiatieven die u hier aankondigt, minister, zijn allemaal een stap in de goede richting. Ik wou ook vragen om nog even wat dieper in te gaan op de samenwerking die we zouden willen tussen de verschillende mediahuizen om die reclamemarkt wat te blijven beheersen, zodat die gelden niet allemaal wegvloeien. We kennen dat verhaal. Hoe ver staat dat? Wordt er gepraat? Neemt u daar een faciliterende rol op? Dat is een bekommernis waar wij graag nog wat meer over zouden horen.
Mevrouw Segers heeft het woord.
Ik wou niet per se het woord nemen, maar als het ballonnetje ‘kijk- en luistergeld’ wordt opgelaten, voel ik mij natuurlijk verplicht. Ik denk niet dat het een goed idee is om opnieuw kijk- en luistergeld in te voeren. We moeten veeleer, in het kader van de hele problematiek van het Mediafonds, opnieuw met Telenet rond de tafel gaan zitten, en proberen hen dat te laten herbekijken en om te blijven investeren.
We hebben het daarover gehad in de plenaire vergadering een paar weken geleden. Een bezorgdheid die toen niet uitgesproken is, maar die wel heel reëel blijft, is de volgende: Telenet heeft nu zijn investeringen netjes verdeeld over drie productiehuizen en drie zenders, maar we moeten erover waken dat ze dat blijven doen in de komende jaren, en vermijden dat ze op een gegeven moment bijvoorbeeld alleen nog in reeksen voor VIER zouden investeren.
Minister Gatz heeft het woord.
Er zijn nog enkele lessen die ik uit Kopenhagen getrokken heb. Het Danish Film Institute, met een grote renommee, werkt op een heel particuliere manier. Ten eerste is het in Europees perspectief een van de laatste hogescholen die zich niet in het onderwijsveld, maar in het cultuurveld bevinden, terwijl de hele Europese hervorming, Bolognagewijs, er toch op gericht is om alle opleidingen in onderwijs te steken. Zij hebben daardoor een bepaalde onafhankelijkheid, die zij koesteren.
Zij gaan heel selectief te werk. Er worden heel weinig mensen toegelaten, maar zes per jaar. Het zijn vaak mensen die al een ander diploma hebben en dus al wat langer en rijper in het leven staan, en die dan pas, boordevol talent, aan de opleiding beginnen en die dan ook allemaal afmaken. Het is dus minder democratisch dan bij ons. Het is zeer selectief. Ik zeg niet dat we daar naartoe moeten gaan. Het staat wel wat haaks op hoe wij het onderwijs en het hoger onderwijs bekijken.
Ze investeren inderdaad zeer veel in het scenario. We kunnen kijken hoe dat via de scholen en op andere manieren meer ondersteund kan worden. De Denen kiezen meer het ruime sop dan wij doen. In die zin kan ik alleen maar de productiehuizen en andere talenten aanmoedigen om over de grenzen heen te kijken, en dat gebeurt ook meer en meer. Als dat dan samen met de Nederlanders is, heb ik daar uiteraard geen enkel bezwaar tegen. Er zijn zeker kruisverbanden mogelijk. Maar het kan ook op eigen kracht.
Het verhaal van de middelen ga ik niet herhalen. Ik wou het u gewoon meegeven voor de intellectuele eerlijkheid. Dat moet gezegd worden in een dergelijk debat.
U hebt zeker een goed punt aangeraakt met betrekking tot de rechten, mijnheer Vandaele. Ik heb het niet expliciet benoemd, maar in het onderzoek naar de financiering van de audiovisuele sector dat ik nu wil uitbesteden, zit de rechtenkwestie wel degelijk intens vervat. Dat was zelfs de aanleiding om het onderzoek te starten. Op dit ogenblik voert de sector van de onafhankelijke productiehuizen verder het gesprek met de VRT, buiten de beheersovereenkomst. Wij gaan bekijken in hoeverre men daar tot een billijk en eerlijk evenwicht komt. Maar in het algemeen, nog los van de openbare omroep, is ook de rechtenkwestie ten aanzien van de private spelers zeer belangrijk om een soort sneeuwbal- of hefboomeffect te creëren voor de onafhankelijke sector. Ik verwacht dus wel een aantal elementen van die studie, om na de zomer mogelijk nog bijkomende initiatieven te kunnen nemen.
Mevrouw Brouwers, ik koester de hoop dat de gesprekken die op dit ogenblik gaande zijn tussen de verschillende grotere mediaspelers, publiek en privaat, rond de problematiek van hoe men gezamenlijk een stuk van de reclamemarkt hier kan houden, tot een goed einde gebracht worden. Dat vergt enige tijd, maar we mogen natuurlijk niet te veel tijd verliezen, dus ik hoop dat men daar tot een goed vergelijk komt. Ik moet mijn rol daarin spelen door mensen met elkaar aan tafel te brengen, maar finaal moeten ze het wel zelf kunnen doen. Ik ben geen keizer-koster die aan de private huizen kan zeggen wat ze moeten doen. En de autonomie van de openbare omroep is u ook bekend. Ik weet dat de gesprekken gaande zijn. Ik ben in elk geval pleitbezorger van verdere samenwerking, binnen de analyse die Econopolis gemaakt heeft.
Mevrouw Segers, ik neem uw bezorgdheden met betrekking tot het Mediafonds mee. Het is inderdaad goed dat Telenet zijn portefeuille nu over drie spelers spreidt. Maar gaat dat zo blijven? Dat is een bezorgdheid ik deel. Ondanks de autonomie die zij hebben om finaal met die middelen te doen wat zij willen, is het inderdaad wenselijk dat er een zekere verdeling over de sector heen gebeurt. We houden die evolutie nauwlettend in het oog.
De vraag om uitleg is afgehandeld.