Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, de sociale dienst voor gerechtelijke jeugdhulp staat de jeugdrechter bij. Een consulent onderzoekt de situatie van de jongere, licht de rechter daarover in en formuleert, op basis van gesprekken met de jongere, zijn omgeving en eventueel andere betrokkenen, een advies over de meest gepaste maatregel om de situatie van de jongere te verbeteren. Bovendien blijft de consulent de jongere opvolgen na het uitspreken van de maatregel. Niet alleen moet hij ervoor zorgen dat de maatregel effectief wordt uitgevoerd, hij moet ook contact houden met de jongere en zijn omgeving, zijn situatie en de geschiktheid van het opgelegde jeugdhulptraject continu evalueren, de jeugdrechter daarvan op de hoogte houden en eventueel adviseren het jeugdhulptraject anders te organiseren wanneer dat in het belang van de jongere is.
Een maatregel opgelegd door de jeugdrechter is vaak erg ingrijpend, tot verplichte plaatsing in een gemeenschapsinstelling toe. Het is dan ook erg belangrijk dat de consulent de tijd krijgt om zijn taak naar behoren uit te voeren. En precies daar knelt het schoentje. Uit een antwoord op een schriftelijke vraag blijkt dat de gemiddelde caseload per consulent de afgelopen jaren is blijven stijgen tot onwerkbare hoogten. In het gerechtelijk arrondissement Turnhout bijvoorbeeld was elke voltijdse consulent in oktober 2015, de laatste momentopname waarvan we de cijfers hebben, verantwoordelijk voor 82 verschillende dossiers. Als zo’n consulent aan elk van die dossiers evenveel aandacht besteedt, dan kan hij dus per dossier zo’n twee uur per maand besteden. Het mag duidelijk zijn dat hij zich op zo’n manier onmogelijk een gedegen oordeel kan vormen over de jongere en zijn situatie. De consulenten doen nochtans hun uiterste best voor de jongeren die ze moeten opvolgen, maar met zo’n zware werklast wordt het hun onmogelijk gemaakt hun job goed te doen.
Ik geef een voorbeeld uit 2015. Een jongen krijgt na een diefstal van de jeugdrechtbank een plaatsing in een gemeenschapsinstelling opgelegd. Hij mag naar huis in afwachting dat er een plaats vrijkomt. De jongen herpakt zich, krijgt zijn leven opnieuw op de rails, gaat zeer regelmatig naar school, onthoudt zich van elk feit dat aanleiding kan geven tot vragen, blijkt goede cijfers te halen, voert alles wat hem wordt opgedragen prima uit en toont op elke mogelijke manier dat hij zijn leven heeft gebeterd. Zijn consulent moet elke dag opnieuw checken of er voor die jongen een plaats vrij is. Op het ogenblik dat er inderdaad een plaats vrij is, meer dan zes maanden later, heeft de consulent de jongen niet meer kunnen opvolgen, weet hij dus niet hoe het met hem gaat, maar hij heeft maar twee uur de tijd om te beslissen of hij die plaats al dan niet neemt voor die jongen. Hij zegt ‘ja’ en de jongen wordt geplaatst. Eigenlijk is dat niets anders dan een afgebroken verbeteringstraject. Die jongen was helemaal op de goede weg en die plaats was wellicht nuttiger geweest voor iemand anders. Spreek je die consulent daarover aan, dan geeft hij toe dat hij dat achteraf bekeken ook een zeer ongelukkige beslissing vindt, maar dat hij de tijd niet had om de situatie van de jongen verder op te volgen. En dat overkomt hem wel vaker.
Daarom heb ik volgende vragen, minister. Hoe zult u ervoor zorgen dat de werkdruk van de consulenten van de sociale dienst van de gerechtelijke jeugdhulp haalbaar wordt, zodat ze hun taken op een gedegen manier kunnen uitvoeren? Welk budget maakt u vrij voor bijkomende investeringen in de sociale diensten van de gerechtelijke jeugdhulp? Hoeveel dossiers per VTE is het streefcijfer dat u daarbij zou willen hanteren? Wat vindt u zelf nog een werkbaar aantal?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Ik neem aan dat u weet, mevrouw Van den Bossche, dat er momenteel in het agentschap Jongerenwelzijn, de bestuurlijke entiteit van de sociale diensten voor gerechtelijke jeugdhulpverlening, een werklastmeting loopt. Die werklastmeting wordt uitgevoerd voor de afdelingen van de intersectorale toegangspoort, de ondersteuningscentra jeugdzorg en ook voor de sociale diensten voor gerechtelijke jeugdhulpverlening. Dat proces volgt op een grondige analyse en een aanpassing van de werkprocessen. Het is evident dat we na de ingrijpende wijzigingen door het decreet betreffende de integrale jeugdhulp deze oefening moeten doen, zeker voor de ondersteuningscentra jeugdzorg (OCJ’s). We moeten dat proces nu even de tijd geven.
Qua timing kan ik u meegeven dat de resultaten na een eerste nulmeting worden verwacht in 2016. Met die nulmeting zullen we uiteraard rekening houden bij het uitwerken van een Vlaams decreet voor het jeugdsanctierecht. Het is natuurlijk niet gemakkelijk vooruit te lopen op de conclusies van de meting. Ik kan niet anders dan zeggen dat het proces volop bezig is en dat we wellicht in de loop van 2016 de nulmeting kunnen verwachten, waarop we dan de verdere initiatieven die we kunnen nemen, moeten baseren.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Ik heb alle begrip voor uw antwoord, minister, maar u zegt dat u de resultaten van de nulmeting in 2016 verwacht. We zijn 2016. Misschien kunt u dat iets meer preciseren?
Hopelijk wilt u, vertrekkend van de nulmeting, in de komende jaren de evolutie ook blijven volgen. U zult het echter met me eens zijn dat als uit de nulmeting zelf blijkt dat er al een probleem is – en daar wijzen de cijfers toch al op – u daar ook conclusies aan moet verbinden. Het is niet zo dat we vertrekken van vandaag en dat het goed is als het niet slechter gaat. Als ik de cijfers zo bekijk, dan is er vandaag al een probleem.
Ik heb nog twee bijkomende vragen. Op welke manier verschilt de werklastmeting van de cijfers die ik van u kreeg over het aantal dossiers dat een consulent hoort te volgen? Op basis van dat aantal dossiers kunt u de werklast en de evolutie van de werklast toch al redelijk goed inschatten. Hoeveel dossiers per voltijds equivalent vindt u een haalbaar streven?
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Ik kan het kort houden, want mevrouw Van den Bossche heeft de bijkomende vraag die ik wilde stellen, al gesteld. Kunt u, minister, iets concreter zeggen wanneer we de resultaten van de nulmeting mogen verwachten? Dat is inderdaad een belangrijke vraag.
In de verslagen van de kinderrechtencommissaris lezen we al meerdere jaren dat jongeren in de bijzondere jeugdbijstand klagen over het gebrek aan informatie. Ze weten niet wat er van hen wordt verwacht, ze weten niet wanneer ze terug naar huis mogen, er is een gebrek aan contact met hun consulent en de jeugdrechter, waardoor ze het gevoel hebben enkel een dossier te zijn. De werklastmeting is dus heel belangrijk en graag hoor ik dus iets concreter wanneer we de nulmeting mogen verwachten.
De heer Parys heeft het woord.
Ik sluit me aan bij de vragen die al gesteld zijn, maar wil er toch een opmerking aan toevoegen.
Zo’n werklastmeting is natuurlijk goed, want hoe een jongere in de jeugdzorg zich bejegend voelt, is voor een groot deel afhankelijk van de tijd en de aandacht die hij van zijn consulent krijgt. Het gaat echter niet alleen over de werklastmeting en over hoeveel uur een consulent aan een dossier kan besteden. Het gaat ook over wie de consulent is. Dat moeten we vandaag in de evaluatie meenemen. Consulenten zijn vaak heel jonge mensen die inderdaad heel veel dossiers moeten behandelen en die het vaak niet lang volhouden. Dat zorgt dan weer voor extra werk, omdat iemand anders zich in dossiers moet inwerken. Ik pleit er dus voor te kijken naar de consulenten, hoe de leeftijdspiramide eruitziet, hoeveel ervaring ze hebben en hoe ze worden gecoacht en bijgestaan door hun collega’s. Dat zijn belangrijke vragen waarin niet alleen de kwantitatieve, maar ook de kwalitatieve aspecten aan bod komen, de competenties, de ervaring, de jaren op de teller, hoe lang ze gemiddeld meedraaien in die heel zware job.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
De werklastmeting wordt natuurlijk niet door het agentschap zelf gedaan. Er is een extern bureau voor ingehuurd en dat betekent dat er over parameters en allerlei andere zaken akkoorden moeten worden gesloten. We kunnen niet gewoon spreken over een bepaald aantal dossiers. We moeten differentiëren en precies dat gebeurt in die studie. Ik heb helaas de studie en instrumenten niet bij me, maar het is niet de eerste keer dat we een werklastmeting doen. Tijdens de vorige legislatuur hebben we dat ook gedaan, met eenzelfde opbouw: eerst akkoorden sluiten over wat we willen meten en hoe.
Ik vermoed dat we rond de zomervakantie wel zicht zullen hebben op de nulmeting. Die zal inderdaad niet bepalen wat goed is en slecht. Ze zal slechts een status quaestionis van een bepaald moment geven. Ik sluit echter niet uit dat de nulmeting zal aantonen dat de werklast gestegen is, maar dat ze ook de verschillen en de pieken zal aangeven.
U hebt gelijk, mijnheer Parys, dat in Jongerenwelzijn, net zoals in de hele hulpverlening, meer en meer moet worden geïnvesteerd in een retentiebeleid, precies omdat we als we telkens opnieuw jonge mensen moeten inwerken, heel wat ervaring verliezen en het risico vergroten dat mensen snel vertrekken. We moeten een zekere consistentie hebben in ons benoemingsbeleid, zodat er niet telkens mobiliteit ontstaat die ervaring verplaatst. Er bestaan daartoe regels die bepalen wat de prioriteiten bij open vacatures zijn. Het retentiebeleid is in Jongerenwelzijn echt wel een issue.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Voorafgaand aan de meting is er een akkoord over wat er wordt gemeten, en hoe dat gebeurt. Kunt u die informatie ter beschikking stellen? Dat mag natuurlijk schriftelijk, ik begrijp dat u die niet voor de vuist weg kunt geven. Om de gegevens correct te kunnen interpreteren, is dat nodig. U zegt dat u uit die meting conclusies zult trekken. Wel, ik kijk ernaar uit. Ten slotte heb ik geen antwoord gekregen op mijn vraag wat u een redelijke caseload per consulent vindt. U moet daar toch een mening over hebben?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Natuurlijk kan ik dat niet. Het ene dossier is toch het andere niet. Werklastmeting leert ons dat er zeer complexe dossiers zijn, maar ook eerder ‘sluimerende’ dossiers. Wat de studie zelf betreft, is er natuurlijk geen bezwaar tegen transparantie. We zullen het agentschap de kans bieden om zich te ontwikkelen, in overleg met de sociale partners. Mijn ervaring leert me dat afspraken met de vakbonden het best worden gerespecteerd. Als zou blijken dat dit budgettaire consequenties heeft, dan zal de Vlaamse Regering zich daarover moeten buigen.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Het is prima dat u dat samen met de vakbonden aanpakt. Ze zullen blij zijn om dit te horen en u graag een zetje in de goede richting geven.
Wat u zegt over de verschillende aard van de dossiers is natuurlijk relevant wanneer het gaat over kleine aantallen. Maar wanneer het gaat over 82 dossiers per maand en per consulent, dan gaat het over dossiers van heel diverse aard. Het is immers niet zo dat elke consulent steeds opnieuw hetzelfde soort dossiers in handen krijgt. De heterogeniteit is van die aard dat het mogelijk moet zijn om te bepalen hoeveel dossiers een consulent maximaal kan behandelen. Ik begrijp dat u dat nu nog niet wilt doen, maar vroeg of laat zal dat toch moeten gebeuren.
De vraag om uitleg is afgehandeld.