Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, mijn vraag zal u allicht niet verbazen. Ik stel ze naar aanleiding van een artikel op zaterdag 19 maart in Het Nieuwsblad betreffende het taalniveau in de klassen in de Vlaamse Rand. Dat gaat blijkbaar zienderogen achteruit als gevolg van het toenemend aantal anderstalige leerlingen. En dat zorgt blijkbaar voor wel wat leerachterstand.
De mix van leerlingen is nooit zo divers geweest. Vroeger had je vooral Franstalige Belgen, nu zijn er anderstalige leerlingen uit alle hoeken van de wereld waarbij de ouders in veel gevallen zelf geen woord Nederlands spreken. De huidige asielcrisis zal dit alleen maar doen toenemen. Er wordt voornamelijk voor gepleit om in meer uren Nederlands in het onderwijs op een zo jong mogelijke leeftijd te voorzien. Het is noodzakelijk dat anderstalige leerlingen zo snel mogelijk de Nederlandse taal leren om effectief een opleiding te kunnen afwerken. Niet onbelangrijk is dat ook de Nederlandstalige leerlingen in die klassen de dupe dreigen te worden tijdens het verdere verloop van hun schoolcarrière. Als die leerkrachten veel tijd steken in de kinderen die geen Nederlands kunnen, wat begrijpelijk is, kunnen ze minder tijd investeren in andere leerlingen. Bovendien wordt ook vastgesteld dat de snelheid waarmee leerstof kan worden aangeboden, daalt.
Minister, hoe ziet u de mogelijkheid om de Talennota uit te voeren om het Nederlands te versterken zodat die leerlingen en medeleerlingen hun kans op onderwijs en de leerkrachten hun tewerkstelling kunnen behouden?
Minister Crevits heeft het woord.
Ook tijdens de vergaderingen van de Task Force Onderwijs in de Vlaamse Rand hebben een aantal stakeholders de bezorgdheid geuit over de toename van het aantal anderstalige leerlingen. Zij stelden vast dat een grote groep leerlingen het Nederlands onvoldoende beheerst. Daarom misschien eerst een woord uitleg over de beschikbare cijfers over de kennis van het Nederlands en dan meer bepaald in de Vlaamse Rand.
Het percentage leerlingen met thuistaal niet-Nederlands (TNN) is de laatste jaren sterk toegenomen. Ook in de gemeenten die niet tot de Vlaamse Rand behoren, is er een stijgende tendens. In de basisscholen van de Vlaamse Rand is het percentage TNN’ers gestegen van 28,7 procent in 2008-2009 tot 42,2 procent in 2014-2015. In dezelfde periode is het percentage TNN’ers in heel het Vlaamse Gewest gestegen van 11,8 procent tot 16,8 procent.
In de scholen van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest is de stijging minder sterk, maar zijn de cijfers wel bijzonder hoog: 68,4 procent in 2008-2009 en 70,9 procent in 2014-2015.
De cijfers stijgen dus het sterkst in de Vlaamse Rand. In het secundair onderwijs liggen de TNN-percentages lager dan in het basisonderwijs, maar is er een gelijkaardige stijgende tendens.
Mijnheer Daniëls, u stelt dat het niveau van de Nederlandse taal in scholen in de Rand zienderogen achteruitgaat als gevolg van het toenemend aantal anderstalige leerlingen. Die cijfers bevestigen dat het aantal anderstalige leerlingen toeneemt, maar daarmee is de vraag of het niveau van de Nederlandse taal is achteruitgegaan, nog niet beantwoord. Wat wel zeker is, is dat er veel TNN’ers bij zijn gekomen.
Uit de peilingen Nederlands op het einde van het basisonderwijs kunnen we een algemene tendens afleiden: de toename van het percentage anderstaligen gaat niet gepaard met een afname van het percentage leerlingen dat op het einde van het basisonderwijs de eindtermen voor Nederlands behaalt. Of dat ook opgaat voor de Vlaamse Rand, durf ik niet met zekerheid te bevestigen. De peilingen zijn immers gebaseerd op een steekproef. Ik ben wel geïnteresseerd om eens zo’n steekproef te doen; men kan immers pas met kennis van zaken spreken wanneer men effectief dat causaal verband kan vaststellen.
Ik kan niet genoeg benadrukken dat het belang van talenkennis in onze samenleving cruciaal is. Dat geldt voor het Nederlands, maar ook voor de vreemde talen. Wat het Nederlands betreft, hebben we al heel wat maatregelen genomen.
In het leerplichtonderwijs zijn een aantal maatregelen genomen, zoals de taalscreening en de taalbaden. Voor de nieuwkomers hebben we de onthaalklas voor anderstalige nieuwkomers (OKAN). Onder meer dankzij de inspanningen van het parlement ontvangen scholen in het kleuteronderwijs onder bepaalde voorwaarden, in het schooljaar 2015-2016 een extra toelage van 950 euro. De extra toelage kan uitsluitend voor activiteiten in het kleuteronderwijs in het kader van initiatie in en versterking van het Nederlands aangewend worden. Mijnheer De Ro, men kan er niet vroeg genoeg mee beginnen, zoals we ook gisteren tijdens de plenaire vergadering al hebben gezegd.
Ook worden de lestijden voor 2016-2017 volgens de schalen van scholen in het gewoon basisonderwijs op basis van een telling op 1 juni 2016 herberekend. Dit gebeurt in het kader van het stijgend aantal anderstalige kleuters ten opzichte van 1 februari 2016. Ook deze lestijden die verkregen worden op basis van de herberekening, moeten worden aangewend voor de taalondersteuning voor de kennis van het Nederlands van anderstalige kleuters. Dit alles wijst op het belang dat gehecht wordt aan de vroege ontwikkeling van taalvaardigheid Nederlands bij anderstalige nieuwkomers.
De organisatie en financiering van het onthaalonderwijs voor anderstalige nieuwkomers in het secundair onderwijs laat scholen al toe flexibel in te spelen op snel wijzigende situaties. In het kader van de vluchtelingencrisis hebben we beslist dat programmaties doorheen het hele schooljaar mogelijk zijn. Ik stel vast dat heel veel scholen daarop hebben ingespeeld.
Wat het volwassenenonderwijs betreft, verwijs ik toch even naar de mogelijkheid die 12- tot 16-jarigen uit het voltijds secundair onderwijs hebben om toegelaten te worden tot de opleidingen van het leergebied of studiegebied Nederlands tweede taal (NT2). Dat betekent dat de cursist op het ogenblik van de inschrijving 16 jaar is, of 15 jaar en de eerste twee leerjaren van het voltijds secundair onderwijs heeft gevolgd. Dit is de algemene toelatingsvoorwaarde voor een opleiding NT2. In afwijking van deze algemene toelatingsvoorwaarde kunnen leerlingen van 12 tot 16 jaar vrijwillig en buiten de lesuren van het secundair onderwijs een aanvullende opleiding Nederlands tweede taal volgen.
Bij de hervorming van lerarenopleidingen zetten we ook volop in op diversiteit. Taalverwerving Nederlands voor leerlingen met een andere thuistaal moet in het basisonderwijs naar een hoger niveau worden getild.
Via de Task Force Onderwijs Vlaamse Rand die de expertise van leerkrachten, directeurs, begeleiders en vertegenwoordigers van lokale besturen samenbrengt, houd ik de vinger aan de pols wat de situatie in de Vlaamse Rand betreft. De taakstelling van de taskforce bestaat uit de synthese van het bestaande studiemateriaal en effectieve methodieken wat talenbeleid en ruimer betreft, het bewerkstelligen van de bekendheid en implementatie ervan in de scholen. Die taskforce heeft vijf keer vergaderd voor de zomer en zal nog voor het zomerreces zijn advies overmaken.
Vanavond of morgenvroeg zullen de resultaten van het onderzoek Meertaligheid als Realiteit op School (MARS) bekend zijn. Dit is een belangrijk onderzoek omdat het net gaat over hoe het gebruik van meertaligheid een troef kan zijn, ook op school.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, mijn vraag was heel concreet om de maatregelen uit de Talennota kracht bij te zetten. Dat antwoord heb ik nog niet echt gekregen. Ik haal er wel een aantal zaken uit zoals het voorlezen in de standaardtaal in het kleuteronderwijs, ouders in contact brengen met de Huizen van het Nederlands, een protocol met het onthaalonderwijs, samen met Welzijn de aansluiting bekijken vanuit de kinderopvang, communicatie met de ouders in een andere taal wanneer het gaat over veiligheid maar waarbij er wel een beperking is in de tijd om ouders te stimuleren om effectief Nederlands te leren. Ik ben wel benieuwd hoe we dit allemaal extra zullen stimuleren.
Ik heb u al een schriftelijke vraag gesteld over het aantal taalbaden Nederlands dat wordt ingericht. U antwoordde daarop dat u daar geen zicht op hebt. U hebt daarnet wel gezegd dat daarover een beperkte studie kan worden georganiseerd om te zien hoeveel taalbaden er effectief worden ingericht, bijvoorbeeld in de Vlaamse Rand.
Ik ben blij dat u erkent dat het decreet over het kleuteronderwijs een goede zaak is geweest. Daarbij worden de middelen heel bewust gekleurd: zij kunnen alleen worden gebruikt voor de ondersteuning van de Nederlandse taal. Ik vind het positief dat u dat nogmaals benadrukt.
Wat het onderzoek betreft, moeten we inderdaad nagaan wat het causale verband is. Leerkrachten kunnen een daling van de kennis of van het niveau vaststellen, maar de afmeting bij de peilingsproef gebeurt wel ten opzichte van de eindtermen. De eindtermen zijn minimumdoelstellingen, het kan dus dat men bij de meerderheid van de leerlingen geen achteruitgang vaststelt wat de eindtermen betreft, maar het is wel perfect mogelijk dat leerkrachten die al een poos meedraaien in die scholen, wel een achteruitgang vaststellen. En ik ben toch ook niet ongevoelig voor het argument – en dat is toch moeilijker vast te stellen – dat leerkrachten stellen dat de tijd en de energie die zij bewust investeren in de kinderen die als thuistaal niet het Nederlands spreken, niet in andere leerlingen kunnen worden geïnvesteerd. Dat is de logica zelf.
Minister, wat leveren de taalscreenings op? Wat gebeurt daarmee?
De heer De Ro heeft het woord.
Mijnheer Daniëls, wat de zaken betreft, behalve dan de taalbaden, die u citeert uit de Talennota, heb ik in de Task Force Onderwijs Vlaamse Rand gehoord dat het om een standaardpraktijk gaat. De taalbaden laat ik even buiten beschouwing maar alle andere punten uit de Talennota die daarnet zijn opgesomd, zijn zeker geen ufo’s in het onderwijs in de Vlaamse Rand, het zijn praktijken die dagelijks worden gehanteerd.
Minister, 2 of 3 weken geleden hebt u een bezoek gebracht aan de commissie Vlaamse Rand. Ik heb toen al gezegd dat er los van de Talennota nog andere vragen op tafel zullen komen. Ik wil absoluut niet vooruitlopen op de eindredactie van de nota, maar zaken die nagenoeg unaniem worden naar voren gebracht, zijn zaken bovenop die Talennota en het huidige beleid zoals TNN, zoals meer aandacht voor taalontwikkeling van kinderen jonger dan 2,5 jaar. Ook die groep verdient onze bezorgdheid. Kinderen uit kansarme/anderstalige gezinnen hebben een veel beperktere woordenschat in het Nederlands of in een andere moedertaal bij het inschrijven in de school.
Er moet ook worden geïnvesteerd in nieuwe pedagogische methodes, meer nascholing, aandacht binnen de lerarenopleiding voor de situatie van Brussel en de Vlaamse Rand, bij uitbreiding voor scholen met een zeer divers en anderstalig publiek, samenwerking met Brussel, het behoud van de SES-middelen en het zwaarder laten doorwegen van TNN binnen de SES-middelen, meer praktijkgericht onderzoek, financiering van de centra voor leerlingenbegeleiding (CLB’s) die in de Vlaamse Rand benadeeld zijn ten opzichte van andere situaties in Vlaanderen, de pertinente weigering van Welzijn om anderstalige leerlingen te begeleiden. Ik zal daarop blijven hameren tot Welzijn het geweer van schouder verandert. Het is hallucinant dat gemiddeld 42 procent van de leerlingen – een aantal steden en gemeenten zitten daar zelfs fel boven – niet wordt geholpen wanneer zij anderstalige ouders hebben, hoewel de directeur of klastitularis vindt dat die kinderen wel degelijk moeten worden begeleid in een centrum voor geestelijke gezondheidszorg (cgg) of een ander onderdeel van onze goed, in de Vlaamse Rand iets minder ontwikkelde, welzijnssector. Anno 2016, en in een periode met zoveel anderstalige leerlingen, is dat hallucinant.
En wie gaat die kinderen helpen? Dat zijn inderdaad de CLB’s en de leerkrachten die eigenlijk geen tijd over hebben om met die leerlingen bezig te zijn. Er zijn professionele diensten die zich daarover zouden moeten buigen en die deze kinderen en ouders zouden moeten helpen.
Wanneer het rapport definitief is, hoop ik dat we daar in deze commissie uitgebreid bij stil kunnen staan. Misschien moeten we ook een aantal mensen uitnodigen die daar zeer actief aan gewerkt hebben. Het is dan ook de bedoeling dat het Vlaams Parlement en de Vlaamse Regering met die aanbevelingen aan de slag gaan. Wat de voorsprong betreft die men in Brussel heeft genomen ten opzichte van de ondersteuning van scholen en leerkrachten, is het echt wel 5 voor 12.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik heb de Talennota er nog eens bij genomen. Ik heb geprobeerd om er helemaal door te gaan. Maar het is moeilijk om in een nota van 41 pagina’s pagina per pagina te bekijken wat we nog moeten verbeteren en wat niet. Ik heb wel gepoogd om op uw vragen te antwoorden. Ik heb er geen probleem mee. Als die nota Vlaamse Rand eraan komt, mijnheer De Ro, moeten we beiden misschien eens samenleggen. Dan kunnen we een paar uur lang grondig doorheen de Talennota gaan. Wat zijn de nieuwe vragen? Wat hebben we goed gedaan? Wat is minder goed gelopen? Wat zijn de knelpunten? Dit thema verdient een vrij grondige analyse.
In onze andere grootsteden heb je ook een aanzienlijke populatie anderstaligen. Dat zal in andere grote steden ook wel zo zijn.
Als het goed is voor jullie, stel ik voor om dat op deze manier aan te pakken, tenzij u wenst dat ik de Talennota nu wat grondiger overloop?
Ik weet niet hoe snel ik die steekproef kan organiseren. Mijnheer Daniëls, u zegt dat zo’n peiling enkel gebeurt ten opzichte van de eindtermen die het te halen niveau betekenen. Dat is waar. Het zou voor mij echter wel interessant zijn om te weten of dat op dat punt ook al zo is, want dat zou best wel kunnen.
We hebben ervoor gekozen de middelen niet te kleuren, behoudens voorbeelden die ik gegeven heb. We moeten een discussie durven te voeren: moet er beter of meer worden gekleurd in het gebruik van middelen of niet, zonder daarbij te zorgen voor een extreme verzwaring van de planlast? We hebben natuurlijk ook de opdracht om die in het oog te houden.
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik dank u.
Als die kinderen op onze scholen zitten, moeten we ervoor zorgen dat ze maximaal en zo snel mogelijk mee kunnen in de klas, in hun eigenbelang, maar ook in dat van de leraars. Sommige leraars zeggen: 'Dat is gemakkelijk gezegd, maar kom het maar eens doen.' Het is ook niet zo dat ze één taal spreken, maar wel alle talen van de wereld. Er zijn eigenlijk zeer weinig communicatiemiddelen. En zoals de heer De Ro zegt, kunnen leerkrachten natuurlijk maar één ding tegelijk doen.
We moeten ook de ouders daarin betrekken. Als de thuistaal niet-Nederlands is wanneer de kinderen 2,5 jaar zijn en starten in het kleuteronderwijs, en als dat nog steeds zo is wanneer ze 18 jaar zijn en hun ouders dan nog altijd geen Nederlands spreken, dan is dat zowel voor die kinderen als voor die ouders absoluut niet evident met het oog op hun integratie. Denken we maar aan alles wat we organiseren in verband met oriëntering of verdere studies. Ook daarop moeten we dus inzetten.
Minister, zijn er al verdere cijfers bekend in verband met de taalscreenings? Hoe lopen die? Wat gebeurt daarmee? Scholen doen die taalscreening, maar wat gebeurt daar dan mee? Ik neem aan dat de scholen die dat doen, samen met hun zorgleerkrachten bekijken wat ze daarover moeten opzetten en dat ze hun taalbeleid daarrond organiseren. Kunnen we daaruit nog specifieke noden detecteren? Het lijkt mij interessant om dat nog mee te nemen.
Minister Crevits heeft het woord.
Die cijfers worden niet systematisch aan ons gerapporteerd. Die keuze is in het verleden gemaakt om dat niet te verzwaren. Maar als de inspectie meegaat bij doorlichtingen, kunnen ze dat natuurlijk mee bekijken.
Ik heb de vraag gesteld omdat u zei dat u misschien een specifiek onderzoek zou doen. U zou dat element daarin kunnen meenemen.
In De Standaard en Het Nieuwsblad stonden een aantal uitspraken van directies en algemeen directeurs. De cijfers die daarin werden vermeld, komen niet uit wetenschappelijk onderzoek, maar wel uit de taalscreenings die in het secundair onderwijs gebeuren, zowel in het katholiek onderwijs, als het gemeentelijk onderwijs en het onderwijs van de Vlaamse Gemeenschap (GO!), bij de start van het eerste jaar middelbaar onderwijs.
Mocht u daar snel in willen gaan, denk ik dat u dat aan die directies, algemeen en coördinerende directeurs kunt opvragen in de negentien gemeenten van de Vlaamse Rand. Dat zal dan wel niet de kracht hebben van een wetenschappelijk onderzoek.
Ik zal het eens bekijken. Als men dat vrijwillig wil doen, is dat geen probleem. Ik ben nogal behoedzaam. We vragen al heel veel informatie aan scholen. Ik wil niet nog meer vragen. Maar we zullen wel contact opnemen. Als ze dat vrijwillig ter beschikking stellen, heb ik al een indicatie. Dat is zeker juist.
De vraag om uitleg is afgehandeld.