Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Soens heeft het woord.
Met het STEM-actieplan (Science, Technology, Engineering and Mathematics) probeert de Vlaamse Regering sinds 2012 meer jongeren naar STEM-opleidingen -en richtingen te leiden omdat die op dit moment nog niet erg in trek zijn. Vooral meisjes zijn ondervertegenwoordigd in STEM-opleidingen. Het STEM-platform stelde enkele streefdoelen voor 2020 voor, onder andere dat een derde van de studenten in een STEM-opleiding van het vrouwelijk geslacht moet zijn.
Uit de STEM-monitor van 2015 leren we dat er in het hoger onderwijs een stijging is van het aantal studenten dat in een STEM-studierichting instroomt. Voor academische bachelors en masteropleidingen werd het streefdoel van 33 procentmeisjes in de opleiding reeds gehaald, bij de professionele bachelors blijft men wat achterop hinken. Het percentage schommelt hier rond de 21 procent. In de commissie van 23 april antwoordde minister Crevits op vragen van collega’s Bertels en Brusseel dat het STEM-platform binnenkort zou samenzitten met externe partners om afspraken te maken over de prioritaire acties ter uitvoering van het STEM-actieplan. Genderissues zouden hierbij ook aan bod komen.
In de beleidsbrief stelde de minister dat dit jaar nog een prototype van de oriënteringsproef voor een testgroep van leerlingen uit de derde graad van het secundair onderwijs zal worden uitgewerkt met het oog op een niet-bindende verplichte oriënteringsproef voor STEM-opleidingen. De minister gaf duidelijk aan dat deze proef instellingsneutraal moet zijn en gebaseerd op de reeds bestaande proeven. Uiteraard moeten we ervoor opletten dat het stimuleren van STEM enerzijds en het waarborgen van een kwaliteitsvolle instroom anderzijds elkaar niet tegenwerken. Uit onderzoek naar de toelatingsproef voor de opleidingen arts en tandarts bleek recent nog dat meisjes hier slechter op scoren.
Minister, welke conclusies kon het STEM-platform uit het overleg met externe partners halen? Werden deze overgemaakt aan de STEM-stuurgroep? Welke rol ziet u met betrekking tot STEM-richtingen voor de oriënteringsproef, naast het beter oriënteren van jongeren in hun studiekeuze? Hoe zult u erop toezien dat deze oriënteringsproef genderneutraal is? Hoe kan de oriënteringsproef zelf als instrument gebruikt worden om tot een meer diverse instroom in de STEM-opleidingen te komen?
Minister Crevits heeft het woord.
Laat me eerst het beleidsmatige samenwerkingsverband rond STEM toelichten. Ik merk dat de verschillende rollen van de partners niet steeds even duidelijk zijn. In mijn antwoord op de vraag van 23 april heb ik misschien onvoldoende uitgelegd wie wat moet doen. Ik zal dit nogmaals schetsen.
Het STEM-platform is een extern adviesorgaan, in het leven geroepen door het STEM-actieplan 2012-2020 van de Vlaamse Regering. In het platform zetelen high-levelvertegenwoordigers uit het bedrijfsleven, de media, onderzoeksinstellingen, kenniscentra enzovoort die in persoonlijke naam de overheid adviseren over STEM, vanuit – maar ook aanvullend op – het STEM-actieplan.
Daarnaast is er de STEM-stuurgroep. Dit is het beleidsorgaan, met daarin vertegenwoordigers van de departementen en kabinetten Onderwijs en Vorming, Werk en Sociale Economie en Economie, Wetenschap en Innovatie, naast de SERV, de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) en de Vlaamse Raad voor Wetenschap en Innovatie (VRWI). De stuurgroep bewaakt de globale voortgang van het STEM-actieplan, geïnspireerd door de door het STEM-platform aangeleverde adviezen.
In de loop van 2015 zijn er twee gezamenlijke overlegmomenten geweest met STEM-platform en de STEM-stuurgroep. Daarnaar heb ik verwezen in mijn antwoord van 23 april. Tijdens dit overleg is de mid-term stand van zaken gemaakt van de uitvoering van het STEM-actieplan 2012-2020. Belangrijke positieve vaststelling was: alle strategische en operationele doelstellingen van het plan zijn de facto in concrete beleidsacties omgezet. Niettemin blijven ze hun belang behouden voor de verdere uitvoering van het actieplan.
Ook werden conclusies getrokken op het niveau van de bijkomende acties, in relatie tot de meting van de outcome indicatoren van de tweejaarlijkse STEM-monitor. Daarin komt de problematiek van meisjes in STEM-tso en -bso tot uitdrukking.
Er wordt voor de periode 2016-2020 voor geopteerd de brede waaier van acties te behouden, maar wel in zo groot mogelijke mate te focussen op twee aspecten. Het eerste is de maatschappelijke relevantie van STEM, die essentieel is om meisjes aan te trekken tot STEM-richtingen en -beroepen. Eenvoudig uitgelegd: meisjes worden meer dan jongens onrechtstreeks aangesproken door het belang van nieuwe technologieën. Jongens gaan voor de techniek en de vinding op zich, voor meisjes moet het bijdragen tot een betere wereld.
Het tweede aspect betreft de doelgroepleerlingen, namelijk specifiek tso en bso, meisjes en jongeren uit kansengroepen. De verschillende betrokken beleidsdomeinen en ministers – in casu minister Muyters en ikzelf – implementeren deze focussen via de voornaamste concrete actielijnen van het plan. Het gaat dan met name over de lerende netwerken STEM van basisscholen en secundaire scholen, de STEM-academies, voor wat betreft de buitenschoolse STEM-activiteiten, het beleidsplan wetenschapscommunicatie voor de rol van de kennisinstellingen, de sectorconvenanten voor wat betreft de sectoren en het STEM-charter voor het individueel engagement van bedrijven.
Op het einde van uw vraag hebt u het over de oriënteringsproef. Ik ga daar straks op antwoorden bij de behandeling van de volgende vragen van collega’s Daniëls en Brusseel. Ik wil graag eerst verduidelijken dat in de beleidsbrief Onderwijs, in het kader van een betere studiekeuzebegeleiding bij de overgang van het secundair naar het hoger onderwijs, sprake is van twee verschillende soorten instrumenten. Er is vooreerst de verplichte, niet-bindende oriëntatieproef aan het einde van het secundair onderwijs, waar ik straks zal op ingaan. Daarnaast zijn er de verplichte, niet-bindende toelatingsproeven bij het begin van het hoger onderwijs. Het is in uw vraag niet altijd even duidelijk welk instrument u bedoelt.
Het doel van de toelatingsproeven bij het begin van het hoger onderwijs is om zeer concreet de kennis en vaardigheden van inkomende studenten in te schatten. Het resultaat van die proeven geeft informatie over de positie van de studiekiezer en ondersteunt de student in de reflectie over de voorgenomen keuze en mogelijke remediëring.
We starten ter zake met twee pilootprojecten voor de studenten die volgend academiejaar willen starten: een instapproef voor de lerarenopleidingen met focus op taalvaardigheid, wat altijd zo is gemeld, en een ijkingstoets voor de academische STEM-opleidingen met focus op wiskundige vaardigheden. Binnen de STEM-opleidingen starten we eerst met de ingenieursopleidingen.
De twee instrumenten worden dus getrapt ingezet: van de oriënteringsproef, die een algemeen karakter bezit, naar een toelatingsproef die betrekking heeft op een bepaalde opleiding of cluster van opleidingen.
De testontwikkelaars onderzoeken de ontwikkelde instrumenten vanuit kenmerken als gender, culturele en sociaal-economische achtergronden enzovoort. Het is ook van belang dat de ontwikkelde instrumenten ongevoelig zijn voor deze niet-pertinente kenmerken van studiekiezers. Een voorbeeld van een niet-pertinent kenmerk is de haarkleur. Er zijn er nog andere. Er zal prioritair aandacht uitgaan naar de vraag of de proef bepaalde groepen bevoordeelt of benadeelt. Het is niet de bedoeling dat er sprake is van bias.
De oriënteringsproef en de toelatingsproeven zijn verplicht, maar niet bindend. Dat betekent dat ze de toegang tot het hoger onderwijs niet beperken, maar door ze op termijn verplicht te laten afleggen door alle leerlingen en kandidaat-studenten wordt net een sterkere diversiteit in het hoger onderwijs in het algemeen beoogd, en dus ook in de STEM-opleidingen. Daar zullen we het straks nog verder over hebben, denk ik.
Voor mij moet die oriënteringsproef ook een emancipatorisch karakter hebben. Als je alle leerlingen die proef laat doen, creëer je natuurlijk een situatie waarin ook die leerlingen die van thuis uit misschien niet worden gestimuleerd om verder te studeren, een extra hefboom en zin om te studeren krijgen door het afleggen van zo’n proef op het einde van het secundair onderwijs. Uiteraard komt dat naast de adviezen die door de klassenraad worden verstrekt. Ook met betrekking tot STEM kan dat voor prikkels zorgen die goed en positief kunnen inwerken op de studiekeuzeprocessen van leerlingen.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Het is inderdaad de bedoeling dat zo’n niet-bindende verplichte oriëntatieproef ook misschien wel meer meisjes naar die STEM-richtingen kan trekken als ze daar eerst misschien niet aan hadden gedacht. Ik ben ook blij dat er prioritaire aandacht is voor het niet benadelen van bepaalde groepen bij een dergelijke oriënteringsproef, toelatingsproef of ijkingstoets, hoe men het ook mag noemen, en dat ook gender daarbij wordt meegenomen. Ik ben alleszins ook benieuwd naar uw antwoord op de volgende vraag van mijn collega’s over die oriënteringsproef, die toch wel enigszins hiermee samenhangt.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Dit is een interessante problematiek. Minister, ik heb ondertussen een antwoord gekregen op een schriftelijke vraag hierover, waarvoor dank. Ik heb immers toch altijd graag wat cijfermateriaal erbij. Ik denk dat we eigenlijk mogen zeggen dat de STEM-acties van de vorige legislatuur stilaan hun vruchten beginnen af te werpen, ook vanuit het oogpunt van een gelijke genderverdeling. We mogen echter nog niet op onze lauweren rusten. We zien bijvoorbeeld dat er voor de professionele bachelors een stijging is, maar dat de vrouwen met 21 procent onder het streefdoel van 25,2 procent tegen 2020 blijven. Bij de academische bachelors neemt het aantal STEM-studenten niet meer toe, maar het streefpercentage voor vrouwen van 33 procent is wel gehaald. Als je opsplitst volgens studierichting, zul je echter nog altijd een groot verschil zien qua keuzes tussen mannen en vrouwen. Die genderstereotypen wegen dus nog altijd wel een beetje door, maar als de STEM-studierichtingen toch al wat meer vrouwen kunnen aantrekken, dan hebben we eigenlijk de visvijver al vergroot, wat heel belangrijk is gezien de knelpuntberoepen die STEM-gerelateerd zijn, zowel qua masters als qua professionele bachelors of opleidingen secundair onderwijs.
Voor de masteropleidingen zitten we ook goed qua genderverdeling. Het aantal STEM-studenten kan daar nog wel wat beter. Waarover ik me echter nog steeds zorgen maak, is dat in tso en bso de verdeling meisjes-jongens nog heel erg genderstereotiep is. In het bso komen we nog niet aan 5 procent meisjes in de STEM-studierichtingen. In het tso is het iets beter, maar daar doet men het qua genderverdeling eigenlijk ook helemaal niet zo goed, tenzij men gaat opsplitsen in verpleegkunde en andere zaken, de zogenaamde zorg-STEM. Als je dat eruit filtert, dan zie je dat de genderstereotypes heel zwaar doorwegen in ons technisch en beroepsonderwijs. Ik betwijfel of dat eigenlijk een goede zaak is.
Ik denk dat ‘ijkingsproeven’ duidelijker zegt wat dit is dan ‘niet-bindende toelatingsproeven’. Bij mijn weten betekent toelating immers dat men iemand al dan niet binnenlaat. Die ijkingstoetsen zijn nuttige instrumenten. We zien immers dat het studierendement in die STEM-studierichtingen toch wel hoog is. Dat blijkt ook uit het antwoord op mijn vraag. Dat kan natuurlijk liggen aan het feit dat dit een zeer bewuste keuze is. Het zou best kunnen dat die keuze bewuster is dan wanneer men politieke wetenschappen gaat studeren. Ik zal niet zomaar zeggen dat er een causaal verband vast te stellen is, maar ik denk dat een instrument zoals een ijkingstoets, waarna iemand kan zien dat ze wel over bepaalde kennis beschikt en ook kan zien aan welke lacunes er nog moet worden gewerkt, het bewust kiezen voor STEM aanmoedigt. Universiteiten zoals de KU Leuven, de Universiteit Gent en de Vrije Universiteit Brussel passen dat nu toch al enkele jaren toe, en we zien dat die ijkingstoetsen worden beschouwd als een zeer nuttig instrument.
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, mijn beperking slaat zowel op de vraag van mevrouw Soens als die van mevrouw Brusseel en de heer Daniëls. Ik zal straks immers niet meer aanwezig zijn, wegens andere verplichtingen. Laat duidelijk zijn dat de oriënteringsproef heel belangrijk is. Nog belangrijker is echter het ruimere oriënteringsproces waarbinnen dit zich afspeelt. Dat wil ik toch eventjes onderstrepen. We mogen ons niet blindstaren op de oriënteringsproef, maar moeten ook het hele proces zien.
De heer Daniëls heeft het woord.
Ik vind het geweldig dat deze vraag blijkbaar de grote aanloop is naar de vragen over een oriënteringsproef. Het is altijd goed om eerst op te warmen en het daar dan over te hebben. Ik zal daar dus niet verder op ingaan. Minister, het lijkt me goed dat u die vragen beantwoordt bij de respectieve vraagstellers die de collega de kans hebben gegeven om haar vraag eerder te stellen.
Ik wil wel twee zaken extra aanhalen. Er is de lerarenopleiding. We hebben vastgesteld dat het beroep van leerkracht vroeger een mannelijk beroep was en doorheen de jaren een zeer vrouwelijk beroep is geworden. Ik vraag me dan af hoe dat komt. Komt dat omdat er genderstereotiepe lessen zijn gegeven, of zijn er andere oorzaken? Ik wil daarmee niet zeggen dat het niet mogelijk is dat er genderstereotiepe vormen van lessen en vraagstelling bestaan, maar ik denk dat we ook bescheiden moeten zijn als het gaat over de vraag wat het onderwijs op dat vlak kan realiseren. Dat moeten we wel voor ogen houden.
Mevrouw Brusseel had het over zorg-STEM. Mijn fractie heeft er in het verleden ook al op gewezen dat we ervoor moeten zorgen geen ruis te krijgen wat het STEM-gegeven betreft. Klassieke filologie is immers ook een wetenschap. Dan zit je met taal-STEM, denk ik dan.
Het gaat over science, technology, engineering en mathematics, over exacte wetenschappen. Je moet dat niet verwarren.
U moet dat inderdaad niet verwarren, mevrouw Brusseel. Dat is absoluut zo. Zorg-STEM, dat is dan technologie in zorg, of niet?
Het gaat om exacte wetenschap: fysica, chemie en biologie.
Vandaar mijn opmerking in de context van de totaliteit van STEM: we moeten ervoor zorgen dat er daarop geen ruis komt te zitten. Dan komen we natuurlijk bij oriënteringsproeven. Die proeven moeten wel degelijk de juiste richting aanwijzen en moeten niet zo ruim worden gemaakt dat alles erin past, want dan gaat het begrip oriëntering natuurlijk verloren.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik ben het eens met de opmerkingen van de collega’s. Blijven we op onze lauweren rusten? Neen, uiteraard niet. Zullen we voluit dat STEM-actieplan verder uitrollen? Zeker. Weten we wat STEM-richtingen zijn? Ja, kijk gewoon op de STEM-website. Je vindt dat daar terug. Er is een STEM-handleiding voor wie STEM wil inrichten in de eerste graad. We werken daar volop aan.
Ik ben het er uiteraard mee eens dat, als we een oriënteringsproef maken – maar dat onderwerp komt straks nog aan bod –, we daarin stap voor stap moeten werken en niet snel snel iets maken waarvan we niet zeker weten dat het goed is.
De vraag om uitleg is afgehandeld.