Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Mijn vraag om uitleg sluit aan bij de OESO-publicatie die we bespraken tijdens de vorige vergadering. Deze publicatie gaat over Low Performing Students, laagpresterende leerlingen. De OESO wil een aantal tools aanreiken om de schoolse vertraging, de waterval en de schoolse uitval te verminderen.
In het rapport kijkt de OESO naar wie die ondermaats presterende leerlingen in ons Vlaams onderwijs precies zijn. Die data worden in verhouding geplaatst tot leerlingen-, school- en beleidskenmerken. Wanneer je dan bijvoorbeeld focust op de prestaties van jongeren met een migratieachtergrond, zie je dat men in het beleid sterk focust op taalremediëring. Als we echter migratieachtergrond vergelijken met de resultaten op basis van thuistaal, dan zien we dat de migratieachtergrond zelf een grotere invloed heeft dan de thuistaal. Uiteraard moeten we blijven streven naar een sterke kennis van het Nederlands, maar dit is toch een belangrijk signaal van de OESO om niet in een tunnelvisie te vervallen en aandacht te hebben voor andere aspecten naast taal, zoals het welbevinden van jongeren op school, de diversiteit op school en de schoolbinding of de satisfactie van leerlingen op school om zo de schoolresultaten te verbeteren.
Uit de OESO-studie zien we op schoolniveau een sterke oververtegenwoordiging van zwak presterende leerlingen in bepaalde scholen. Het belang van een dynamisch en slagkrachtig schoolteam, zowel op leerkracht- als directieniveau, wordt ook aangehaald. Het rapport maakt ten slotte ook duidelijk dat het organiseren en coördineren van naschoolse educatieve activiteiten een sterke impact kan hebben op de schoolresultaten. Het zal u niet verwonderen dat het concept van de brede school dat daarbij aansluit, ook voor ons belangrijk is om het welbevinden op school te versterken.
De OESO formuleert een reeks aanbevelingen die we graag onder de aandacht zouden brengen en mee als baken voor beleid zouden willen signaleren.
Ten eerste vraagt de OESO om een prioriteit te maken van de verlaging van het aantal zwak presterende leerlingen. Dit is uiteraard ook de ambitie van de hervorming van het secundair onderwijs.
Ten tweede zegt de OESO dat de meerlagige drempels voor schoolsucces moeten worden aangepakt. Zwakke schoolresultaten zijn nooit het gevolg van één element, maar altijd een combinatie van problemen op diverse domeinen. Ook de inspanning om die zwakkere schoolresultaten terug te dringen, moet zich op verschillende domeinen focussen: de kennis van het Nederlands, maar ook de achtergrond, attitudes en school- en systeemelementen spelen hierbij een rol. Zoals gezegd, verdienen ook en vooral het inzetten op welbevinden, betrokkenheid en een stimulerende schoolomgeving evenveel aandacht en middelen.
Ten derde roept de OESO op tot het vroegtijdig in kaart brengen van risicostudenten en het ter beschikking stellen van de instrumenten en financiële middelen zodat scholen die uitdagingen effectief kunnen aanpakken.
En ten slotte, last but not least, gaat de belangrijkste aanbeveling alweer over centen, minister. Het OESO-rapport stelt letterlijk: “Landen dienen financiële allocatiemodellen te ontwikkelen en te verfijnen die ervoor zorgen dat scholen de middelen ontvangen die ze nodig hebben op basis van hun leerlingenkenmerken.” De OESO stelt dus effectief dat middelen voor scholen met een oververtegenwoordiging van zwakkere leerlingen moeten worden vergroot en niet verkleind zoals wordt voorgesteld in het regeerakkoord.
Minister, bent u bereid om, naast middelen voor taalremediëring, bijkomende middelen en ondersteuning te bieden aan scholen die werk maken van een grotere mate van welbevinden en motivatie, eventueel in samenwerking met ouderverenigingen en lokale actoren onder jongeren met een migratieachtergrond? Minister, dit gaat uiteraard verder dan de discussie over de SES-middelen (socio-economische status).
Plant u bijkomende inspanningen inzake monitoring en begeleiding van jongeren met een verhoogd risico op zwakke schoolprestaties? U hebt daarstraks al gezegd dat u in het kader van Mijn Onderwijs extra transparantie wilt bieden, ook aan scholen. Zet u effectief in op het instrumentarium om er iets aan te doen?
In een reactie op dit OESO-rapport gaf uw kabinet aan een evaluatie van het Inschrijvingsdecreet te plannen. Uiteraard zijn we met z’n allen nieuwsgierig naar de timing van een nieuw voorstel van decreet, maar zeker ook naar de inhoud. Het is onze ervaring – en het blijkt uit verschillende LOP-analyses (lokaal overlegplatform) – dat het Inschrijvingsdecreet met de dubbele contingentering toch wel effect heeft, op de sociale mix en op de inschrijvingspopulatie in een school.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega, u hebt er zelf naar verwezen: op de dag dat de OESO haar rapport bekendmaakte, heb ik zelf gereageerd. Ik zal die reactie hier niet voorlezen, maar ik wil wel onderstrepen dat onderwijs ernaar moet streven dat zoveel mogelijk jongeren hun talenten kunnen ontwikkelen én dat ze aan de vooropgezette doelen kunnen voldoen, ongeacht hun afkomst of achtergrond. Dat moet samengaan met een schoolklimaat dat hen hiertoe stimuleert, in een warme en veilige leefomgeving. Elke jongere moet alle kansen krijgen.
De belangrijkste actor hierbinnen is – en mevrouw Gennez, daarover hebben we het al vaak gehad – wat mij betreft niet de overheid, maar wel de school zelf. Ik verwijs hierbij graag naar de inspanningen die we samen met scholen, met de Vlaamse Scholierenkoepel en deskundigen doen rond het versterken van een verbindend schoolklimaat, bijvoorbeeld werken aan peer-mediation, waarbij we jongeren zelf weerbaar maken om conflicten op te lossen. Dat heeft sowieso een positieve invloed op álle leerlingen.
Om het aantal laagpresteerders terug te dringen, zijn natuurlijk meerdere maatregelen nodig. Ik zou wel willen dat men met één maatregel iedereen maximaal kan laten ontplooien, maar dat is niet zo.
Ik verwijs hierbij ten eerste naar onze inspanningen rond het duaal leren. We moeten daar een volwaardige leerweg van maken, om zo jongeren voor wie de schoolbank niet de beste leeromgeving is, een volwaardig alternatief aan te bieden.
Ik verwijs ook naar de conceptnota Samen Tegen Schooluitval, die we hier binnen enkele weken zullen bespreken.
Daarnaast verwijs ik ook naar de conceptnota Leerlingenbegeleiding, die zoals u weet ook maatregelen bevat om de begeleiding van de leerling zowel op school, CLB als derden te versterken en met elkaar te verbinden.
Ik verwijs eveneens naar de hefboom kleuterparticipatie. We weten dat een kleine groep kleuters manifest onvoldoende participeert aan het onderwijs, terwijl analyses net aantonen dat wie in voldoende mate kleuteronderwijs volgt, minder kans heeft op schoolse achterstand.
Ik kan in dit verband verwijzen naar het meest in het oog springende cijfer, dat door velen gehanteerd wordt en dat door niemand betwist wordt. Een 5-jarige die voldoende aanwezig is in de klas, loopt 11 procent kans op schoolse achterstand. Voor een 5-jarige die onvoldoende aanwezig is, stijgt die kans tot 54 procent. Kleuterparticipatie is dus zeer terecht een aparte paragraaf in het regeerakkoord.
Mevrouw Gennez, dan komen we opnieuw op de modernisering van het secundair onderwijs: het actualiseren van de eindtermen, de leerlingbegeleiding, die kort op de bal moet spelen en complementair moet zijn met het schoolbeleid, en de kwaliteit van de leraar. De OESO wijst ook op de rol van ouders en lokale gemeenschappen om ons onderwijs te versterken. Het is dus iets dat heel veel tentakels heeft en op heel veel punten tegelijk moet worden aangepakt.
Ik wil ook nog het volgende meegeven. In de beheersovereenkomst van de ouderkoepelverenigingen die we hebben afgesloten voor de periode 2016-2018, hebben we echt gevraagd dat ze binnen hun werking structureel aandacht hebben voor ‘doelgroepouders’. Als ouders minder of niet betrokken zijn bij en/of minder of niet participeren aan het schoolgebeuren, dan heeft dat een effect op de prestaties van de leerlingen. Ik zie dat steeds meer scholen ook heel sterk gaan participeren in die ouderbetrokkenheid omwille van de gunstige effecten.
Specifiek wat monitoring betreft, volgen wij het aandeel laagpresteerders in PISA op. Ook de vroegtijdige schoolverlaters worden gemonitord. Jaarlijks worden ook een aantal databundels ter beschikking gesteld van de secundaire scholen, zodat zij een gericht beleid kunnen uittekenen. Deze omvatten onder meer gegevens over leerlingenaantallen, personeelsaantallen, leerlingenstromen, studiebewijzen en attestering vroegtijdig schoolverlaten, studierendement in het eerste jaar hoger onderwijs en het behalen van het bachelordiploma.
Dan zijn er natuurlijk de SES-middelen. Vanmorgen hebben we het gehad over de noodzakelijke monitoring. Ik denk dat we een kamerbrede consensus hebben dat die monitoring zeker noodzakelijk is.
Dan kom ik bij het Inschrijvingsdecreet. U weet dat we een afspraak hebben met de meerderheid dat de parlementairen een basis bouwen voor een nieuw Inschrijvingsdecreet. In het voorjaar van 2015 zijn er hier in de commissie hoorzittingen geweest. Mijn kabinet en de administratie hebben bijkomend consultaties gehouden met verschillende onderzoekers en met directies van zowel basis- als secundaire scholen. Daarnaast zullen onder andere ook de inzichten uit dit OESO-rapport meegenomen worden in de besprekingen van het nieuwe inschrijvingsrecht. Ik hoop dat we daar met de parlementairen snel door kunnen geraken.
Wat de timing betreft, hebben verschillende onderwijspartners mij erop gewezen dat ze graag een nieuw maar stabiel kader hebben om inschrijvingen in de scholen te laten verlopen. Zij zeggen mij letterlijk: “Liever nog een jaar met het huidige decreet werken, om daarna met een goedwerkend en stabiel decreet aan de slag te gaan, dan nu snel iets goed te keuren om het jaar daarop weer te moeten veranderen.” Ik vind die stabiliteit voor de toekomst dus wel cruciaal. Het is van belang dat we grondig te werk gaan en met een gedragen concept naar buiten komen. Ook is aan de Vlaamse Onderwijsraad gevraagd om, als de conceptnota klaar is, hierover advies uit te brengen. Wat dat betreft, ben ik dus samen met u in blijde verwachting.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Als ik het goed begrijp, zal een conceptnota worden opgesteld en ter bespreking worden voorgelegd.
We zijn daar volop mee bezig, maar we doen dat grondig op basis van heel wat cijfermateriaal. Als er bepaalde wijzigingen worden doorgevoerd, dan willen we weten wat de effecten zijn. Dat vraagt wel wat tijd.
Ik pleit uiteraard voor een grondige aanpak. Onderwijsverstrekkers en ouders hebben uiteraard belang bij een stabiel kader. Twee doelstellingen moeten worden nagestreefd, enerzijds de sociale mix, die kan worden bereikt via een vrijwillig instrumentarium, en anderzijds de dubbele contingentering. Ik roep toch op om daar oog voor te blijven hebben. Ook een centraal aanmeldingsregister kan helpen om ervoor te zorgen dat kinderen op de juiste school terechtkunnen en dat kampeertoestanden in de toekomst worden vermeden. We moeten daar rekening mee houden en het in Vlaanderen breed uitrollen.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Ik heb deze morgen aangegeven dat er in het basisonderwijs in Vlaanderen 17 procent leerlingen met een migratieachtergrond zitten, waarvan in Antwerpen 50 procent en in Gent 40 procent. Een grote groep daarvan is onderpresteerder. Dat is te wijten aan sociaal-economische factoren. Er moet ingegrepen worden op het vlak van taal, maar ook inzake schoolklimaat, ondersteuning van leerkrachten, aandacht voor diversiteit, aandacht voor het curriculum, levensbeschouwing. Ik dring er dan ook op aan dat de Vlaamse Regering een gecoördineerd actieplan diversiteit in het Vlaams onderwijs opmaakt. Anders blijven we met een grote groep leerlingen zitten die we niet kunnen meenemen in het onderwijs, en dat zou jammer zijn.
Wat het Inschrijvingsdecreet betreft kijken we uit naar wat er zal komen vanuit de meerderheid. We hopen dat het principe van de sociale mix gehanteerd zal blijven worden. De segregatie in ons onderwijs is immers problematisch.
We hopen ook dat er voor het eerste jaar secundair onderwijs een regeling komt die niet vrijblijvend zal zijn en die Vlaanderenbreed zal worden uitgerold. Minister, uit uw communicatie naar aanleiding van de kampeertoestanden een aantal dagen geleden, was het me niet duidelijk of u nu pleitte voor een vrijwillig instappen in zo’n aanmeldingssysteem. Ik weet niet of er veel scholen vrijwillig zullen instappen als in bepaalde steden andere scholen het niet doen. Onlangs hoorde ik een schooldirecteur de kampeertoestanden min of meer verdedigen. Hij vond dat dan de meest gemotiveerde leerlingen naar zijn school zouden komen. We mogen een dergelijke visie niet ondersteunen. We moeten ervoor zorgen dat iedereen gelijke toegang krijgt. We moeten dus voorzichtig zijn met vrijblijvendheid, al besef ik dat het moeilijk zal zijn om een regeling uit te werken voor het eerste jaar secundair.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, u hebt gelijk als u zegt dat er voor het Inschrijvingsdecreet een gedragen concept moet zijn. Dat is belangrijker dan de datum.
U hebt ook even verwezen naar de hoorzittingen. Alle sprekers waren het erover eens dat er hoe dan ook een vereenvoudiging moet komen.
Er is ook even verwezen naar de dubbele contingentering. Als je het onderwijsveld en de onderwijsverstrekkers beluistert, dan wil ik er toch op wijzen dat er nuances en zelfs verschillende meningen zijn. Laat dit duidelijk zijn.
Minister, kunnen we het onverantwoord voor de school kamperen, dat vandaag jammer genoeg nog her en der bestaat, reeds voorkomen voor het nieuwe decreet ingaat? Zo ja, op welke wijze? Ik begrijp dat hier kamerbreed de overtuiging leeft dat dit zo spoedig mogelijk moet worden bestreden.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Ik wou een kleine parenthese maken over de dubbele contingentering wat mijn stad betreft. Minister, ik heb u daar gisteren heel kort over kunnen spreken na de plenaire vergadering, in de gang. Ik was bezorgd over de dubbele contingentering in mijn stad omdat het er in vele scholen toe leidt dat er eigenlijk weinig mix is. In bepaalde scholen komt een grote groep leerlingen uit de groep anderstaligen in combinatie met een lage sociaal-economische status, de anderstalige GOK-kinderen (gelijke onderwijskansen). Daarnaast zijn er de andere kinderen die binnengeraakt zijn met de contingentering ‘voorrang aan Nederlandstaligen’. En in Brussel is dat nu toevallig zo dat het kinderen zijn van hoogopgeleide ouders. Er zijn dus grosso modo nog twee profielen in de klas. Dat is niet evident, zeker niet als er van het ene profiel maar heel weinig leerlingen zijn en van het andere heel veel. Het stelt de leerkracht voor een bijzondere uitdaging. Ik mis de kans op echte diversiteit in die klassen en de kans op middenklassers, al dan niet anderstalig, die ook kunnen zorgen voor wat meer diversiteit. Ze kunnen voor wat meer evenwicht in de sociale en culturele dynamiek in die klas zorgen. Ik probeer mij zo diplomatisch mogelijk uit te drukken, maar het is een bezorgdheid van mij.
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Het OESO-rapport geeft aan dat er een grote kloof is tussen de hoge en lage presteerders. Minister, zoals u aangaf, werden er al heel wat maatregelen genomen om aan die leerlingen tegemoet te komen: kleuterparticipatie, leerlingenbegeleiding, monitoring van vroegtijdige schoolverlaters. Ik denk dat een van de grote struikelblokken nog steeds de kennis van het Nederlands is. Het moet onze ambitie blijven om in te zetten op het Nederlands. Onze prioriteit moet het inrichten van taalbaden en taalscreenings zijn.
De heer Daniëls heeft het woord.
Collega’s, is de N-VA zich ervan bewust dat er laagpresterende leerlingen zijn? Ja. Maar we willen absoluut niet, ook in het belang van die leerlingen, dat er een niveaudaling komt in het onderwijs. Minister, u hebt ook al een aantal keren gezegd dat dit voor niemand goed zou zijn, ook niet voor diegenen die thuis minder kansen hebben, want zo halen we hun kansen naar beneden.
Ik ga de discussie naar aanleiding van de interpellatie van mevrouw Meuleman niet herhalen. Ik verwijs ernaar omdat we sommige zaken nu herhalen. De kern is natuurlijk dat middelen die worden gegenereerd door bepaalde leerlingen, hun effect moeten hebben voor die leerlingen. We moeten de leerwinst die wordt gegenereerd, nagaan.
Het is niet zo dat Vlaanderen het over de hele lijn slecht doet voor leerlingen die een minder sterke achtergrond hebben. Ik heb dat vanmorgen al gezegd, maar ik zal het nog eens herhalen. Integendeel, Vlaanderen is koploper inzake veerkrachtige jongeren. Wij slagen er goed in, samen met Frankrijk, om jongeren die thuis een bepaalde SES-situatie (socio-economische status) kennen, toch maximaal te laten presteren.
De heer Van Dijck heeft het woord.
Ik zou nog een bijkomende bemerking willen maken. De low performing students vormen inderdaad een uitdaging, maar we mogen in dit debat één instantie niet vergeten. Minister, u hebt het in uw antwoord al aangehaald: ouderbetrokkenheid. Er is een verantwoordelijkheid van ouders en leerlingen zelf. Ik wil een kort voorbeeld geven.
Er zijn inderdaad tal van jongeren met een migratieachtergrond en met lage SES-kenmerken, maar die van thuis uit toch gestimuleerd worden door ouders die het belang van een goede opleiding erkennen. Die jongeren maken het wel degelijk. Ons Vlaams onderwijssysteem is zo uitgebouwd dat die jongeren alle kansen krijgen. Laat het ons dus niet vergeten: het is niet alleen een zaak van de school als onderwijsinstelling, we moeten erin slagen om ouders op hun verantwoordelijkheid te wijzen en in die richting te duwen. De voorbeelden zijn legio, maar toch zou dit nog veel verder moeten kunnen worden uitgerold.
Collega Van Dijck, ik wil me bij u aansluiten. Het is vooral belangrijk dat de ouderverenigingen erin slagen om die ouders die het belang van het onderwijs en van vroege participatie nog niet inzien, te overtuigen. U zegt dat we ze in een bepaalde richting moeten duwen. Ik denk dat we vooral het belang van studies moeten aantonen, dat we in dialoog moeten gaan, en dat we mensen die nog niet overtuigd zijn met al onze kracht proberen te overtuigen.
Minister Crevits heeft het woord.
Collega’s, ik dank u voor alle opmerkingen.
Ik zal starten met de opmerking van de heer Van Dijck. Ik heb daarnet niet zonder reden gezegd dat ouderbetrokkenheid cruciaal is en dat ik in de overeenkomst met de ouderorganisaties net de participatie van ouders aan het schoolgebeuren zo centraal heb gesteld.
Ik was eergisteren te gast op een forum van de verenigingen van mensen in armoede. Het is onwaarschijnlijk hoe vaak je geconfronteerd wordt met mensen die in het onderwijs heel ontgoochelende ervaringen hebben opgedaan. Ik heb hun gevraagd om ervoor te zorgen dat hun kinderen naar school gaan, maar als je zelf traumatische ervaringen hebt opgelopen op school, moet je ervan overtuigd geraken dat het goed is om je kinderen naar school te sturen want je stuurt ze naar een omgeving die je zelf niet vertrouwt. Als je die omgeving niet vertrouwt, zul je tegenover je kinderen nooit een houding aannemen die stimulerend is.
Ouderbetrokkenheid is dus inderdaad geen kwestie van verplichting maar van innerlijke betrokkenheid. Mensen in armoede zeggen soms: 'Wij komen niet aan leren toe.' Maar je moet natuurlijk ook wel overtuigd zijn van je lerende capaciteiten om te kunnen en willen leren. Je moet die brug dus over geraken. Ouderparticipatie is dus cruciaal, ook voor taalverwerving trouwens.
Op mijn kabinet hangen foto’s van jongeren met hun ouders uit een artistiek project van een school in Gent. Die school zet heel, heel sterk in op participatie van ouders. Ze koken met de ouders, elke maand is er een koffienamiddag. Zo krijg je een netwerk van ouders dat heel stimulerend werkt voor elkaar en voor de kinderen. Ouderbetrokkenheid is dus zeker niet te onderschatten.
Ik wil nog wat duidelijkheid verschaffen over de kampeertoestanden en het aanmeldingsregister. Mijnheer De Meyer, we hoeven helemaal niet te wachten op het Inschrijvingsdecreet 2.0 of 3.0 om keuzes te maken inzake centrale aanmelding. Ik heb deze morgen al gezegd dat ik de evaluatiegesprekken met mijn leidinggevende ambtenaren heb gehad. De leidinggevend ambtenaar van AgODi heeft me zelf gevraagd om de mogelijkheid te krijgen om een digitale aanmelding eerste graad secundair te creëren. Dat is echter geen centrale aanmelding. Ik ben niet van plan om mensen te zeggen dat ze zich maar moeten aanmelden in Vlaanderen en dat wij het zullen oplossen. Neen, het moet altijd een schoolgebeuren of een lokaal gebeuren zijn. Het is wel cruciaal dat Vlaanderen die digitale module mogelijk maakt. Lokeren en Roeselare – ik noem er nu willekeurig twee – zijn vrijwillig in de centrale aanmelding gestapt en zijn daar erg tevreden over. We moeten niet wachten. Integendeel, de administratie heeft de opdracht om na te gaan of we gebruik kunnen maken van wat nu al in Gent, Brussel en Antwerpen bestaat. Het gaat enkel om de eerste graad en nog niet over het hele secundair onderwijs. Het is vrij complex en hoe hoger je gaat, hoe meer studierichtingen er zijn. Voor de eerste graad zou het wel mogelijk worden.
Dan waren er vragen over de sociale mix. Mevrouw Meuleman, ik was gisteren verrast tijdens de plenaire vergadering toen mevrouw Van den Brandt me zei dat het een schande is dat 2800 mensen te horen hebben gekregen dat ze nog niet onmiddellijk een plaats krijgen. Dat is ook logisch omdat er dubbel wordt gewerkt. Er is de aanmelding en er zijn de criteria met betrekking tot de mix die moeten werken. Ze verweet me dat de mensen nog niet allemaal iets hadden gekregen, maar het systeem moet wel zijn gang kunnen gaan. Ze zei ook – ik weet niet of ze het zo had bedoeld – dat ze het heel normaal vond dat elke ouder vrij een school kan kiezen in Vlaanderen. Dat staat een beetje haaks op wat is opgenomen in het Inschrijvingsdecreet. Er is wel vrije schoolkeuze, maar een beperkte vrije schoolkeuze omdat we, net omwille van de mix, sociaal willen corrigeren. In het kader van de actuele vragen had ik niet de kans om daar ruim over te debatteren. Ik denk ook niet dat dat ook uw mening is. Gelet op het decretale kader is het heel normaal dat we tijd nodig hebben om iedereen een plaats te geven.
Moeten de criteria zo blijven? Ik heb me geëngageerd om de parlementsleden daar te laten spreken. Ik ben niet ongevoelig voor de opmerking van mevrouw Brusseel van gisteren dat we moeten nagaan wie nu nog snel een plaats vindt in Brussel. Zijn we geen groep aan het missen, een groep die systematisch geen plaats meer krijgt? Er is veel werk dat zorgzaam moet gebeuren. Ik denk dat ook de leden wat de oppositie erkennen dat zolang er geen stabiele goede wijziging is, het blijft zoals het is.
We werken volop aan het inlopen van de achterstand. Voor Brussel zal ik echter nooit in de situatie kunnen komen dat we voor iedereen een plaats hebben omdat er tweetalenonderwijs is. Ook de Franse Gemeenschap moet haar verantwoordelijkheid nemen. We proberen optimaal uit te wisselen.
Moeten we Vlaanderenbreed verplichten om digitaal aan te melden? Ik vind het moeilijk om daar ja op te zeggen. Mevrouw Meuleman, het is natuurlijk totaal ongepast als scholen pronken met het kamperen. Dat kan niet. Er zijn regio’s in Vlaanderen waar er totaal geen problemen zijn. Moeten we daar dan ook zeggen dat er een LOP komt, dat er centraal moet worden aangemeld in de stad en dat de kinderen dan per school zullen worden verdeeld? Ik vind het raar dat dit overal zou worden verplicht, ook daar waar er totaal geen problemen zijn. Er moet natuurlijk goed gemonitord worden. Daar waar er problemen zijn, moet het evident worden gemaakt dat er centraal wordt aangemeld. Die balans moeten we zoeken. We willen echter geen administratieve lasten bij creëren als het niet nodig is. We moeten zorgvuldig werken. De maatregel moet het beoogde doel halen. De administratie wacht niet tot er nieuwe regels zijn afgesproken, maar werkt nu al aan het creëren van een onlineplatform. Evident zullen we met Gent, Antwerpen en Brussel al kijken wat er bestaat en wat de overheid extra kan doen. Hoe sneller er zo’n module is voor het secundair onderwijs, hoe beter voor de scholen.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, ik sluit me aan bij het pleidooi van mevrouw Meuleman om een diversiteitsplan voor ons Vlaams onderwijs uit te rollen in samenwerking met Welzijn, Jeugd en de lokale overheden. Het is vijf voor twaalf. Daar moet extra op worden ingezet, ook met de Brede School als spil van de buurtwerking.
Het is belangrijk dat we inzetten én op taal én op welbevinden, omdat dat minstens even belangrijk is voor de schoolse ontwikkeling van kinderen. OESO-onderzoek leert ons dat we samen met Frankrijk wat allochtone leerlingen betreft aan de staart van het peloton bengelen. Dat moet worden verbeterd.
Ik heb ook de hoorzittingen met betrekking tot het Inschrijvingsdecreet gevolgd. Dat er verschillende meningen zijn over de noodzaak aan sociale mix en dubbele contingentering, zou ik toch willen relativeren. Ik heb begrepen dat de meeste sprekers, zowel van de inrichtende machten als van de LOP’s, wel sterk een pleidooi houden voor het versterken van de sociale mix. Ze worden daarin ook gesteund door internationaal onderzoek.
Ik citeer tot slot uit een onderzoek van het Steunpunt studie- en schoolloopbanen (SSL): “De dubbele contingentering is het enige instrument dat de voorbije 10 jaar echt tot een kentering heeft geleid om de sociale mix te realiseren.” We denken wel dat het zinvol is om daar een centraal aanmeldingsregister naast te plaatsen, ook Vlaanderenbreed en verplicht. Waarom? Je ziet dat de problematiek van het kamperen in mijn eigen regio zich aan het verplaatsen is van de louter stedelijke omgeving naar de ietwat landelijkere omgeving, naar Mortsel, Edegem en Kontich. Ik zou het absoluut geen goed idee vinden dat die stadsvlucht georganiseerd blijft worden. We moeten daar echt tegen ingaan. Zo’n centraal aanmeldingsregister kan daar zeker een instrument voor zijn. Als we daaraan kunnen meewerken vanuit de oppositie, zullen we dat zeker niet nalaten.
Een centraal aanmeldingsregister houdt niet tegen waar ouders bij eerste voorkeur hun kind naar school laten gaan. Als een ouder in een stad kiest om naar de rand te gaan, dan is dat zijn keuze. Ofwel doet hij dat fysiek, ofwel via een centraal aanmeldingsregister. Dat houdt de stadsvlucht niet tegen.
Ik heb het gekaderd in de kampeerbeweging. Die zie je nu over Vlaanderen lichtjes uitdeinen. Waar dat vroeger vooral in een stedelijke context was, zie je dat nu op steeds meer plaatsen. Dat willen we niet. We moeten het niet promoten dat scholen dit zien als een statussymbool. Een centraal aanmeldingsregister kan daar een oplossing zijn.
Ik was deze week nog in Kortrijk, waar ook centrale aanmelding bestaat, bij de directie van een internaat voor kinderen uit de lagere school. Men wees erop dat de centrale aanmelding heel vervelend is voor mensen zonder computer thuis want die komen in de derde categorie terecht. Die melden niet digitaal aan omdat ze het niet kunnen. Ze behoren waarschijnlijk wel tot de voorrangsgroepen, maar ze weten het niet.
Ik vind dat we rekening moeten houden met het feit dat een digitale aanmelding niet alles oplost. Het is genuanceerd. Het parlement zal keuzes moeten maken, ik heb u gewoon mijn mening gegeven en de redenen waarom ik nu behoedzaam ben. Ook als er een dubbele contingentering is, is het van belang dat de mensen die er deel van uitmaken, aangemeld zijn en in de groep vallen waar ze thuishoren.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Ik ben het eens met die laatste opmerking. Dat is effectief iets waar we aandacht moeten voor hebben. Het zal niet alles oplossen, zeker niet voor mensen die digitaal minder geletterd zijn. Maar ik denk wel dat het een transparanter systeem is dan wat we vandaag hebben.
Collega Soens zegt net dat het OCMW daarin kan begeleiden. Dat is wel juist. Ik weet niet of dat effectief gebeurt. In elk geval heb ik vernomen dat daar mensen tussen de mazen van het net dreigen te glippen. We moeten daar dus aandacht voor hebben.
De vraag om uitleg is afgehandeld.