Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Poschet heeft het woord.
Voorzitter, minister, in de periode 2007-2015 verrichtte het Steunpunt voor beleidsrelevant onderzoek Cultuur, Jeugd en Sport in opdracht van de Vlaamse overheid hoogstaand wetenschappelijk opdrachtonderzoek binnen zes onderzoekslijnen die door Vlaanderen werden gedefinieerd. De verzamelde wetenschappelijke kennis en inzichten werden vertaald naar beleidsgerichte resultaten, die een input konden geven voor de beleids- en beheerscyclus van de Vlaamse overheid in onder andere het beleidsdomein Sport. Men gaf op die manier input voor een informatiegebaseerd sportbeleid.
De Vlaamse Regering heeft beslist om de werking van dergelijke steunpunten niet te verlengen. Op 2 februari 2016, dus een aantal weken geleden, organiseerde het Steunpunt Beleidsrelevant Onderzoek Sport een afsluitende studiedag. Aan het einde daarvan volgde een panelgesprek over het belang van beleidsvoorbereidend onderzoek voor de Vlaamse sportbeleidsmakers. Dat zijn wij dus. Het antwoord was unaniem: beleidsonderbouwend onderzoek zoals dat de afgelopen vier jaar gebeurde binnen het sportsteunpunt, is blijvend noodzakelijk.
Minister, in uw beleidsbrief 2016 kondigde u aan in het najaar van 2015 overleg te zullen plegen met de onderzoeksinstellingen over de vraag hoe het beleidsrelevant onderzoek op het vlak van sport kan worden voortgezet, met het oog op een optimale bijdrage tot beleidsvoorbereiding en -evaluatie. Wat is het resultaat van dat overleg met de onderzoeksinstellingen? Hoe zal het toegepast en beleidsvoorbereidend wetenschappelijk onderzoek concreet worden georganiseerd, met andere woorden, welke procedure zal worden gebruikt bij het kiezen van de onderwerpen en de onderzoeksinstellingen? Welke beleidsonderbouwende onderzoeksprojecten zullen in 2016 worden gedaan in het kader van het sportbeleid, en door welke onderzoeksinstellingen? In welke mate wordt er internationaal samengewerkt voor beleidsvoorbereidend wetenschappelijk onderzoek qua sport?
Minister Muyters heeft het woord.
Ik wil beginnen met te zeggen dat het voor mij belangrijk is dat we aan beleidsrelevant onderzoek blijven doen. Als men een beleid voert, dan is het nodig dat men dat ook wetenschappelijk onderbouwd kan doen. Dat is een eerste belangrijk punt.
Ten tweede wil ik meer dan vroeger inspelen op de vragen vanuit het beleid, veeleer dan op de vragen vanuit de onderzoekswereld. We laten dus een onderzoek uitvoeren omdat er beleidsmatig of vanuit de sportwereld vragen worden gesteld, veeleer dan op iets in te spelen omdat onderzoekers iets interessants kunnen onderzoeken. Anders gezegd, de resultaten van onderzoek moeten voor mij veeleer resultaat opleveren vanuit het oogpunt van ‘need to know’, niet vanuit dat van ‘nice to know’. Dat lijkt me begrijpelijk. Ik wil daarom dan ook meer gewicht geven aan concrete onderzoeksresultaten voor het beleid én het werkveld. De output van het onderzoek moet maximaal ter beschikking kunnen worden gesteld van de diverse actoren. Een ruimer aandeel van kortetermijnonderzoek zal daar dan ook wel in passen.
In het najaar van 2015 hebben we, zoals u zei, die uitgangspunten tijdens een eerste overleg met de onderzoeksinstellingen besproken. Toen is er ook aangegeven dat we 2016 als overgangsjaar zouden nemen, waarbij we het accent volledig op kortetermijnonderzoek leggen. Ondertussen hebben we daar ook gevolg aan gegeven, via een oproep voor het uittekenen van een aantal valorisatietrajecten van de afgewerkte onderzoeken uit het steunpunt. Het steunpunt heeft een hele hoop onderzoeken verricht. Als we daar geen vervolg aan zouden breien, zouden die op het schap blijven liggen. We hebben nu dus specifiek een oproep uitgeschreven om die resultaten om te zetten tot iets dat kan worden gevaloriseerd op het terrein. Zo wil ik samen met de onderzoekers komen tot een betere praktijkvertaling van de kennis en expertise van dat voorbije steunpunt. De valorisatietrajecten moeten dan echt kunnen leiden tot iets bruikbaars: een handleiding, een werkinstrument dat in het beleid of op het werkveld kan worden gebruikt.
We hebben ondertussen vier valorisatietrajecten goedgekeurd. Het eerste is dat van de competentieontwikkeling van kwetsbare jongeren in de sport. Dat traject zal door de VUB worden gedaan. Het tweede is dat van krachttraining als prikkel voor beter bewegen op latere leeftijd. De KU Leuven gaat dat doen. Het derde heet ‘De sportclub staat centraal! Richtlijnen ter integratie van een licht sportaanbod in clubs’. Ook dat is voor de KU Leuven. Het vierde betreft de optimalisatie, implementatie en evaluatie van primaire sportletselpreventie bij jonge sporters in Vlaanderen. Dat is voor de UGent.
Ik denk dat we daardoor de kennis die in het vorige steunpunt is opgebouwd, kunnen valoriseren voor clubs, federaties, gemeentebesturen en het beleid. In overleg met het Kennis- en Informatiecentrum Sport van mijn administratie werk ik nu aan een concept voor het beleidsrelevante onderzoek na 2016. Daarbij zullen we uiteraard met alle stakeholders overleg plegen. Dat overleg is gestart in november vorig jaar, en we zetten het nu verder. De volgende vergadering is medio maart. Ik hoop dat we zo samen naar een toekomstbeeld kunnen gaan van het beleidsrelevante onderzoek in sport.
Internationale samenwerking lijkt mij uiteraard nuttig en zinvol, maar dat is altijd afhankelijk van de aard van het onderzoek dat moet gebeuren. Ik verwijs naar de benchmark rond de sportfederaties. Daar is intensief samengewerkt met buitenlandse overheidsinstellingen en sportorganisaties. Mij lijkt het altijd het best dat als het internationale aspect relevant is, de onderzoekers dat aanbrengen. Ik laat dat dus graag bottom-up komen. Ik sta daar zeker voor open, als het relevant is.
Over de meest geschikte formule of procedure voor de toekomst wil ik nog geen uitspraak doen. Ik wil vandaag overleg plegen met iedereen die daarbij betrokken is. Ik sta open voor de beste formule. Ik hoop dat ik tegen de zomer, als we alle overleg afgerond zouden moeten hebben, een beter zicht heb op wat de beste formule is om te bereiken wat we willen bereiken.
De heer Poschet heeft het woord.
Bedankt voor uw heldere antwoord, minister. Ik denk dat we elkaar vinden over het nut en de meerwaarde van wetenschappelijke onderbouw van beleid in het algemeen en zeker ook voor het sportbeleid. Wij kunnen ons ook vinden in de keuzes die u maakt met betrekking tot het vervolg en de valorisatie van de reeds uitgevoerde onderzoeksprojecten. Die zijn mooi gespreid, zowel inhoudelijk als geografisch. Daar kunnen wij absoluut achter staan.
Vanochtend hebben we in deze commissie een uiteenzetting gehad over de participatiesurvey. Dat was zeer interessant. Ik denk dat iedereen er veel van geleerd heeft. Er is al een golf geweest in 2004, 2009 en 2014. Hoe zal dat longitudinale onderzoek verzekerd worden? Minister Gatz wil dat behouden voor 2019. Ziet u eenzelfde perspectief?
Ik sluit me namens mijn fractie aan bij wat collega Poschet zei. Als je longitudinaal onderzoek doet en je verzamelt data, is het waanzin om daar dan plots mee te stoppen, tenzij je natuurlijk voldoende data voor een lange termijn hebt. Maar dat is relatief recent materiaal. Als we langetermijnonderzoek doen op dezelfde parameters, kun je ook wat langere tendensen over sportparticipatie, de doelgroepen, de jeugd-, volwassenen- en seniorenparticipatie enzovoort beter in kaart brengen. Ik zeg niet door wie of hoe het moet gebeuren. Het gaat over het feit dat gelijkwaardig onderzoek voortgaat.
Minister Muyters heeft het woord.
Ik weet inderdaad nog niet hoe en met wie ik het zal doen, maar ik ben graag bereid om in overleg met mijn collega Sven Gatz te bekijken wat we in de toekomst voortzetten. Ik begrijp de bekommernis heel goed en neem die ook mee. Voor dat heel specifieke punt zal ik samen met collega Gatz bekijken of en hoe we dat verder meenemen.
De heer Poschet heeft het woord.
Bedankt, minister, dat is een geruststelling.
Ik begrijp dat u zegt dat u vanuit het beleid de focus wilt leggen op ‘need to know’, maar ik denk dat de kracht van wetenschappelijk onderzoek ook te vinden is in de vrijheid die je aan een onderzoeker geeft en de vrijheid die een onderzoeker kan nemen. Naast ‘need to know’ bestaat er ook ‘nice to suggest’, ‘nice to consider’ en eventueel ‘nice to implicate’. Ik zou daar, zonder in het luchtledige te denken, niet al te utilitaristisch te werk gaan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.