Verslag vergadering Commissie voor Algemeen Beleid, Financiën en Begroting
Verslag
De heer Lantmeeters heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, dinsdag 13 oktober stelde ik u reeds een vraag in deze commissie over de resultaten van de tijdelijke investeringsaftrek inzake materieel en outillage. Het decreet van 20 december 2013 houdende invoering van een versnelde afbouw in de onroerende voorheffing van het belastbaar kadastraal inkomen van materieel en outillage ten gevolge van nieuwe investeringen, voert een bijkomende vrijstelling in met betrekking tot de onroerende voorheffing voor materieel en outillage. Het decreet trad in werking vanaf aanslagjaar 2015.
Concreet komt het erop neer dat van alle investeringen in nieuw materieel en outillage die gedaan worden in de jaren 2014, 2015 en 2016, niet enkel het kadastraal inkomen vrijgesteld wordt op basis van de bestaande wetgeving, maar dat indien er nog belastbaar kadastraal inkomen zou zijn op de percelen waar de nieuwe investeringen gedaan worden, er nog een bijkomende vrijstelling wordt gegeven ten belope van het kadastraal inkomen van de nieuwe investeringen. De investeringen in nieuw materieel en outillage, die dus al volledig vrijgesteld zijn, worden bijkomend nog eens in mindering gebracht van het belastbaar kadastraal inkomen.
Door deze versnelde afbouw in de onroerende voorheffing van het belastbaar kadastraal inkomen van materieel en outillage ten gevolge van nieuwe investeringen, wil men nieuwe bedrijfsinvesteringen stimuleren.
Ik verwijs naar uw beleidsnota. Daarin staat: “Vanaf aanslagjaar 2015 kunnen we controleren in welke mate de tijdelijke investeringsaftrek inzake materieel en outillage voor extra investeringen de vooropgestelde volledige afbouw van het belastbaar materieel en outillage realiseert.” Verder staat: “Bij een gunstige evaluatie van deze maatregel kunnen we deze verlengen.”
Minister, ik stel deze vraag onder meer omdat vanuit het bedrijfsleven om rechtszekerheid wordt gevraagd. Op dit ogenblik wacht men immers met beslissen. Ik begrijp dat volledig.
Tegen deze achtergrond heb ik voor u de volgende vragen. Welke zijn de concrete voorbereidende stappen die u gaat zetten om tot de evaluatie te komen? Zijn er reeds voorbereidingen aangevat?
In welke mate zult u een zicht kunnen verwerven op de financiële implicaties van een eventuele verlenging voor de gemeenten? Dat is een complex gegeven met meerdere beïnvloedende factoren. Gaat u trachten tot een algemene inschatting te komen? Gaat u trachten, voor zover mogelijk, tot een specifieke inschatting te komen voor gemeenten en steden met belangrijke industriële installaties?
Momenteel is er nog steeds een beperking dat investeringen die leiden tot de extra vrijstelling op hetzelfde perceel moeten gebeuren als de oude investeringen. Gaat u dat herbekijken? Kan dat technisch qua beschikbare data anders? Ik zou daarvoor willen pleiten.
Gaat u uw evaluatie bespreken in deze commissie nog ruim voor de begroting 2017 aangevat wordt?
Minister Turtelboom heeft het woord.
Voorzitter, de beschreven investeringsaftrek die in 2013 werd ingevoerd, is ingevoerd als een tijdelijke maatregel. Daardoor dringen een evaluatie en een nieuwe beslissing zich op. De investeringen in nieuw materieel en outillage, die op zich reeds volledig vrijgesteld zijn, worden dan bijkomend in mindering gebracht van het nog resterend belastbaar materieel en outillage. Deze investeringen leiden met andere woorden tot een toename van het vrijgestelde materieel en outillage, en tot een versnelde afbouw van het bestaande en nog belastbaar materieel en outillage.
Die maatregel geldt voor investeringen die werden gedaan in 2014, 2015 en 2016. Dit betekent dat de impact van de maatregel een eerste keer merkbaar zou moeten zijn bij de analyse van de cijfers voor het aanslagjaar 2015. Het is immers steeds de toestand van de ki’s op 1 januari van het aanslagjaar die in aanmerking wordt genomen bij de berekening van de onroerende voorheffing. Op 13 oktober jongstleden heb ik u daarvan in een antwoord op een vraag om uitleg reeds het resultaat gegeven.
De impact van de maatregel zal verder worden geëvalueerd door op het niveau van het gewest, het bedrag aan investeringen in materieel en outillage die werden uitgevoerd in 2014 en 2015, te vergelijken met de investeringen die werden uitgevoerd voor 2014. Daarvoor moeten we de cijfers bekijken zoals ze worden vastgeklikt op 1 januari 2015 en 1 januari 2016. Een analyse louter op basis van de cijfers van het aanslagjaar 2015 lijkt me immers voorbarig. Ondernemingen weten dat ze tot eind 2016 de tijd hebben om van de maatregel gebruik te maken. Een evaluatie van de maatregelen met inbegrip van het aanslagjaar 2016, zal een vollediger, actueler en bijgevolg een meer betrouwbaar beeld geven.
De lokale kantoren van het kadaster hebben tot 31 maart de tijd om hun aanpassingen voor het aanslagjaar 2016 te doen. De gegevens worden vervolgens aan de Vlaamse Belastingdients (VLABEL) bezorgd. Meestal heeft VLABEL alle gegevens verkregen tegen het einde van de maand mei. Ik verwacht dat we pas met de evaluatie zullen kunnen starten in juni, om echt een volledig beeld te hebben.
Op dit moment is het onmogelijk om een precieze en verdere toekomstige impact van de maatregel op de inkomsten van gemeenten in te schatten. We weten immers niet in welke gemeenten precies bedrijven hun investeringen in nieuw materieel en outillage zullen doorvoeren. Diverse factoren spelen daar een rol bij.
Voor de compensatie van een nieuwe investering op een ander kadastraal perceel, verwijs ik u graag naar mijn uitgebreid antwoord op de schriftelijke vraag waarnaar ik al verwezen heb, en ook naar mijn antwoord van 13 oktober 2015 op uw vraag om uitleg in deze commissie.
Samengevat: we wachten nog op informatie die we tegen eind mei zullen hebben en daardoor kunnen we pas daarna starten met de evaluatie.
De heer Lantmeeters heeft het woord.
Minister, ik zou u willen vragen om in juni dan heel snel werk te maken van de evaluatie. Het is inderdaad wel zo dat bedrijven op dit ogenblik weten dat ze tot eind 2016 gebruik kunnen maken van deze regeling. Er zijn ook heel wat bedrijven die op dit ogenblik klaar staan om investeringen te doen die betrekking hebben op 2017. Ze wachten nu af.
Ik kan me perfect voorstellen dat er ook bedrijven zijn die overwegen om voor de allereerste keer te investeren in ons land. Ook die weten niet wat er in 2017 van toepassing zal zijn. Ik zou u willen vragen om zo snel mogelijk voor beide soorten bedrijven die willen investeren, duidelijkheid te verschaffen over de regeling in verband met de versnelde afbouw.
Minister, in de memorie van toelichting bij het decreet van 20 december 2013 houdende de invoering van de versnelde afbouw, staat: “Er werden in het verleden reeds diverse maatregelen ingevoerd om de fiscale druk van de onroerende voorheffing voor bedrijven met een groot machinepark te verminderen”. Verder staat: “Bedoeling van al deze maatregelen was om geleidelijk aan te komen tot een volledige afbouw van het belastbaar materieel en outillage en zo de bedrijven meer financiële zuurstof te geven of zelfs aan te moedigen tot vervangingsinvesteringen over te gaan”.
Minister, wat is uw standpunt hierover? Ik vraag u dus niet alleen dat we zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over 2017 en andere jaren in verband met de versnelde afbouw, maar ook of u een zicht hebt op de uiteindelijke afbouw. Zijn er standpunten die u wenst in te nemen om duidelijkheid te krijgen over de volledige afbouw van het belastbaar materieel, zoals in de memorie van toelichting van 20 december 2013 staat?
De heer Bertels heeft het woord.
Voorzitter, minister, ook wij zijn voor de versnelde afbouw van de onroerende voorheffing voor materieel en outillage. We zijn ook voor duurzame en innovatieve investeringen voor ondernemingen waar de fiscale druk voor die ondernemingen kan worden verlaagd.
De tweede vraag van de heer Lantmeeters is heel belangrijk. Ik herinner me heel goed de discussie over de vraag van 13 oktober van de heren Schiltz en Doomst – die spijtig genoeg al zijn moeten vertrekken. Er werd heel uitdrukkelijk gevraagd om een evaluatie te maken van de afschaffing van de compensatie van de onroerende voorheffing inzake materieel en outillage. U weet wel: de 197 miljoen euro die op termijn van de gemeenten gestolen wordt. De heer Lantmeeters merkt terecht op dat we moeten kijken naar de specifieke situatie van de gemeenten. U weet heel goed dat de gemeenten verschillend getroffen worden door de lasten die erop worden gelegd. Dat is onrechtvaardig, het is oneerlijk verdeeld over de gemeenten. De industriële gemeenten worden veel harder getroffen dan de andere.
Ik heb twee vragen voor u. De eerste betreft de evaluatie van de afschaffing materieel en outillage, zoals besproken en impliciet toegezegd op 13 oktober.
De tweede betreft de versnelde afbouw. Indien de verlenging er komt, wat doet u dan met de compensatie voor de gemeenten?
De heer Somers heeft het woord.
Minister, bedankt voor uw antwoord. Ik heb een kleine beschouwing. In het voorliggende dossier hebben we soms twee petjes op. Enerzijds bekijken we het vanuit het lokale beleidsniveau, de gemeente. De gemeenten worden inderdaad op een verschillende manier geraakt door deze maatregel. Sommige gemeenten moeten veel bijdragen, andere minder. Sommige gemeenten ontvangen minder geld. Aan de andere kant is er natuurlijk de economische realiteit.
Als we die twee tegen elkaar afwegen, moeten we opletten dat we niet onder een soort glazen stolp leven waarbij we onze eigen positie als de meest belangrijke bekijken. Ik zeg dit nu ook als burgemeester van een centrumstad. Het is een instinctmatige reactie om het belang van het stadsbestuur, van de stedelijke organisatie veel zwaarder te laten doorwegen dan al de rest. We moeten er altijd over waken dat we de twee belangen goed voor ogen houden.
Als we er ten gronde over nadenken, moeten we de volgende vraag stellen, want dat is de meest fundamentele. Is een belasting op materieel en outillage eigenlijk nog wel iets van de 21e eeuw? Volgens mij moeten we die eensgezind met ‘neen’ beantwoorden. Die belasting is niet vol te houden, we moeten ervan af geraken.
Daarvoor moeten we inderdaad overgangssituaties bekijken en ervoor zorgen dat gemeenten niet in de problemen geraken. Daarin werd voorzien, zeker voor de zwaar getroffen gemeenten. Ik ben het er ook mee eens dat we dit alles nog moeten evalueren. Tegelijkertijd moeten we ook aanvaarden dat er een evolutief proces is waardoor gemeenten en steden zich ook aan nieuwe maatschappelijke veranderingen kunnen aanpassen. Steden en gemeenten moeten dat aan de lopende band doen. Bevolkingen veranderen. Soms gaan bedrijven failliet. Soms verandert de samenstelling van de bevolking.
Dat heeft allemaal een impact op het lokaal bestuur. Ik kijk even naar mijn eigen stad. In de jaren 90 daalde het gemiddelde nominale inkomen er. Kunt u zich dat inbeelden? Er was toen nochtans een grote groei en nogal wat inflatie. Vandaag groeit het inkomen in mijn stad sneller dan het Vlaams gemiddelde. Het zijn veranderingen die fundamenteel zijn voor de ontvangsten van steden en gemeenten. Er zijn heel veel parameters die maken dat steden sterker of minder sterk zijn.
Wat kunnen steden of gemeenten echter heel moeilijk? Ze kunnen heel moeilijk een schok opvangen. Wanneer er plots een maatregel komt van bovenaf, een maatregel die onmiddellijk ingrijpt in de situatie, dan heeft men niet de tijd om bij te sturen, om maatregelen te nemen in de diepte om dat probleem op te vangen. Daarom zijn overgangsmaatregelen heel belangrijk. Die zijn gelukkig genomen.
Belangrijk is dat de regering op een bepaald moment evalueert. Waar staan we nu? Welke impact is er nog op de lokale besturen? Nog veel belangrijker is de vraag of we aan het bedrijfsleven een krachtig signaal kunnen geven van wat de fiscale context is waarin ze morgen zullen investeren. Daarop moet het antwoord van de regering heel duidelijk zijn.
De heer Diependaele heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik was eigenlijk niet van plan om te reageren, de vraag van de heer Lantmeeters is heel duidelijk en werd goed aangevuld door de heer Somers.
De heer Somers verwijst ook naar de rechtszekerheid bij sommige gemeenten en de investeerders daar. Ik wil eigenlijk op het tegenovergestelde wijzen. We hebben de regeling zelf mee goedgekeurd, maar er zit één groot probleem in.
Ik verwijs naar een gemeente in de mooie Vlaamse Ardennen, de gemeente Kluisbergen. Tijdens de bespreking van de regeling kwam dit probleem hier al aan bod. Ik krijg het maar niet uitgelegd, maar ik vind het heel onrechtvaardig. In Kluisbergen was er een elektriciteitscentrale en die betaalde daar belastingen voor. Dat was natuurlijk heel terecht, het was een lelijk ding vlakbij de stadsrand, in Ruien. Het ging over behoorlijk wat belastingen. De gemeente kreeg er dus grote inkomsten van. Op een bepaald moment kondigde Electrabel aan dat het die centrale zou sluiten. Gelukkig maar, het was een heel vervuilende centrale.
Natuurlijk ziet Kluisbergen zijn inkomsten hiervan wegvallen. Op een bepaald moment is er dan de regeling met betrekking tot materieel en outillage. Het is voor alle duidelijkheid een regeling waar heel veel voor te zeggen is. We staan er ook achter, we hebben die mee goedgekeurd. En we blijven er ook achter staan.
Ik geef dit voorbeeld om aan te tonen dat de regelgeving soms ook eens een tegenovergesteld effect heeft. Normaal gezien zou Kluisbergen 1,3 miljoen euro verliezen. Zij krijgen ongeveer 80.000 euro van het Gemeentefonds. Het komt erop neer dat ze de komende vier jaar jaarlijks 1,2 miljoen euro extra zullen krijgen. Dat is het gevolg hiervan. In december is dat al eens schoorvoetend aangekaart. Daarop is toen geen antwoord gekomen, maar misschien is er al een regeling uitgewerkt en is het opgelost.
In de regeling die is afgesproken, kijkt men terug naar het verleden, ik denk 2013. In de cijfers waarover ik beschik, staat dat men toen nog een opbrengst van materieel en outillage had van 1,3 miljoen euro. Daarvan wordt nu 75.000 of 80.000 euro afgetrokken. Zij krijgen dus 1,2 miljoen euro extra. Op vier jaar tijd krijgen zij dus 5 miljoen euro extra.
Ik gun hun dat ten volle, zonder twijfel. Ze hebben het geld trouwens ook nodig omdat het zwembad jaarlijks 1 miljoen euro verlies draait. Maar dit krijg ik niet uitgelegd aan bijvoorbeeld een burgemeester van Geel die ook zeer zwaar moet betalen en dit niet meemaakt. Het geld gaat daaraan verloren. Nogmaals: ik neem het die mensen niet kwalijk. Zij kunnen er niets aan doen. Ik gun het hun ten volle, met heel mijn hart. Maar laat ons eerlijk zijn: het neveneffect van die regeling die we hier zelf mee hebben goedgekeurd – iedereen mag met stenen gooien, ik neem de verantwoordelijkheid op – is zeer moeilijk uit te leggen.
Minister, is daar nog iets aan te doen?
Minister Turtelboom heeft het woord.
Er zijn veel zinvolle dingen gezegd. Het gaat er inderdaad over op welke manier je een bedrijf zekerheid geeft. Ga je bedrijven stimuleren, ervoor zorgen dat ze hun patrimonium sneller vervangen en daarvoor een bonus krijgen?
Het gaat over het evenwicht van de inkomsten voor de gemeenten. Je moet ervoor zorgen dat ze die schokken kunnen opvangen. Dat is ook de reden dat ik die evaluatie wil doen op basis van cijfers. U haalt terecht het voorbeeld van Kluisbergen aan. De administratie maakt prognoses, op basis van eigen cijfers waarover men op dat moment beschikt. We hebben uitgebreid gesproken over het voorbeeld van Kluisbergen bij de begrotingsopmaak in 2016, op het moment dat we de teksten bespraken. Het is heel moeilijk om daar iets aan te doen. Er is een algemene regeling. Je kunt er moeilijk één gemeente uithalen.
Om met al die evenwichten rekening te houden, wil ik zoveel mogelijk data hebben vooraleer ik een bepaalde beslissing neem. Ik wil echt weten wat het effect is op een bepaalde gemeente, of dat moet worden gecompenseerd en hoe, hoe dat moet worden aangepakt en in welke gemeente het valt. Voor ons is het niet zo gemakkelijk om te weten waar een bedrijf ageert. Als er verschillende vestigingen zijn, in welke vestiging wordt dan het meest gebruik gemaakt van die maatregel? Het effect is dan natuurlijk groter op die gemeente en kleiner op een andere gemeente.
Er moeten dus data beschikbaar zijn van dat kadastraal inkomen. De gegevens die eind mei aankomen bij VLABEL hebben dus echt wel een effect op de impact van de maatregelen op de gemeentelijke opcentiemen, net omdat je moet weten in welke gemeenten bedrijven precies hun investeringen in nieuw materieel en outillage zullen doorvoeren. Daar kunnen grote verschillen op zitten. Ik moet die verschillen in kaart kunnen brengen om het debat te kunnen voeren.
Ben ik voor die maatregel? Ja, het is een zeer goede maatregel. Maar ik moet de gevolgen natuurlijk wel volledig in kaart kunnen brengen.
Voorzitter, daarom wil ik die cijfers afwachten. Ik wil de evaluatie goed kunnen maken, zodat we de communicatie van de maatregel en de beslissing kunnen maken, ook naar de gemeenten.
De heer Lantmeeters heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord. Ik ben er echter niet zo tevreden over.
De heer Somers heeft terecht gezegd dat we rekening moeten houden met de veranderende economische omstandigheden. We stellen allemaal, over de partijgrenzen en over de grenzen van oppositie en meerderheid heen, vast dat een belasting op materieel en outillage niet meer van deze tijd is.
We hebben op dit ogenblik ook nog altijd te maken met verouderd materieel, dat gerust mag worden vervangen in het kader van de klimaatdoelstellingen.
We hebben ook nog het probleem dat er van vóór de crisis een verlies van investeringen is van 12 procent op Europees vlak. Zowel de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) als de voorzitter van de Europese Commissie Juncker zeggen dat we ervoor moeten zorgen dat er meer investeringen komen in ons land, niet zozeer overheidsinvesteringen, maar vooral privé-investeringen.
Het gaat om een maatregel waarbij we eerst moeten kijken naar de investeringen en dan pas naar de compensatie voor gemeenten en steden. Als we eerst kijken naar het verlies bij steden en gemeenten om dan te kijken of we zullen overgaan tot een vermindering van het belastbaar gedeelte van materieel en outillage, spannen we de kar voor het paard. Ik wil ervoor pleiten om zo snel mogelijk duidelijkheid te geven. Wat is er in 2017 belastbaar en wat niet?
We moeten niet alleen naar de economische realiteit kijken, maar ook naar de memorie van toelichting van 2013, waarin staat dat we voor een afschaffing gaan. Laat ons volledig daarop inzetten en naderhand bekijken hoe we kunnen compenseren. Dat moet inderdaad gebeuren op een correcte wijze, zodat gemeenten niet worden gecompenseerd voor wat ze niet verliezen. We moeten eerst kijken naar de versnelde afbouw. We moeten zo snel mogelijk duidelijkheid geven zodat bedrijven die willen investeren weten waar ze aan toe zijn. Maar laat ook heel duidelijk blijken dat we hier voor investeringen gaan in een ondernemersvriendelijk klimaat.
De vraag om uitleg is afgehandeld.