Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, dit is een opvolgingsvraag. Ik heb continu moeite om mijn vragen gesteld te krijgen. Vorige keer heb ik de halve regering moeten aflopen met mijn vraag om uitleg. Ik kreeg nergens gehoor. Nu we de weg gevonden hebben, zijn er andere bezwaren. Een moeilijke bevalling leidt misschien tot een mooi kind.
Mijn vraag gaat over de professionalisering van het bibliotheekpersoneel. Vorig jaar gaf u aan dat u overleg zou plegen met uw collega bevoegd voor het onderwijs. Dat lijkt me evident. Vanuit de Vlaamse Vereniging voor Bibliotheek, Archief & Documentatie (VVBAD) kwam het voorstel om in kaart te brengen enerzijds wat er momenteel bestaat aan relevante opleidingen, anderzijds wat er op korte termijn gerealiseerd kan worden.
Dat is een oefening in realiteitszin en in pragmatisme. Het valt op dat men eigenlijk de doelstelling loslaat, en ik begrijp dat, om te streven naar een volwaardige masteropleiding. Men kiest voor een haalbare oplossing met een minimale kost, die vanuit bestaande initiatieven, op korte termijn de grootste noden voor de sector zou kunnen lenigen. In plaats van Utopia te bouwen, maakt men een realiteitsoefening. Vanuit de sector ontvang ik alarmerende signalen dat deze gesprekken tot hiertoe niets hebben opgeleverd.
Vandaar, minister, kunt u bevestigen dat er reeds overleg geweest is met uw collega bevoegd voor Onderwijs? Kunt u het resultaat van dit overleg toelichten?
Kunt u toelichten hoe u gevolg hebt gegeven aan het voorstel vanuit de beroepsvereniging VVBAD? Welke rol kunnen zij hierin volgens u spelen? Kunt u toelichting geven bij de modaliteiten waarbinnen zij deze rol kunnen vervullen?
Kunt u toelichten welke initiatieven u zelf plant om kwaliteitsvolle opleidingen en bijscholing voor bibliotheekpersoneel te garanderen? Hoe kunnen deze initiatieven aansluiten bij de provinciale initiatieven van bijscholing en permanente vorming?
Minister Gatz heeft het woord.
Zoals ik al op eerdere vraagstellingen heb gesteld, is de organisatie van het opleidingsaanbod een verantwoordelijkheid van de hogeronderwijsinstellingen. Het initiatief om een opleiding te starten ligt dus voor alle duidelijkheid bij de instellingen zelf. Als het traject om te starten doorlopen is, volgt de toelating door de Vlaamse overheid.
De kabinetten Cultuur en Onderwijs hadden onlangs overleg waarbij het bovenstaande werd bevestigd en de procedure verduidelijkt. Ik geef ze nog even mee voor de volledigheid. De instelling – universiteit of hogeschool – neemt zelf het initiatief om een dossier op te stellen voor een nieuwe bachelor- of masteropleiding. De Commissie Hoger Onderwijs spreekt zich uit over de macrodoelmatigheid van die opleiding: de noden op de arbeidsmarkt, de spreiding en dergelijke.
De Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO) toetst vervolgens de kwaliteit van de voorgestelde opleiding. Op basis daarvan kan de Vlaamse Regering de nieuwe opleiding dan uiteindelijk erkennen. Het kabinet van de minister van Onderwijs heeft mij eveneens bevestigd dat er momenteel een moratorium van kracht is, waardoor aanvragen voor nieuwe opleidingen voorlopig niet kunnen worden ingediend.
Alvorens in te gaan op de concrete vraag van de VVBAD, wil ik een kanttekening maken bij de opleiding voor bibliotheekpersoneel. Is de opleiding Informatie- en Bibliotheekwetenschappen voldoende aangepast aan de wijzigende opdracht van bibliotheken? Is deze opleiding een garantie op werkzekerheid? Dat is natuurlijk een vraag van een heel andere aard. Is deze opleiding een noodzaak voor elke bibliothecaris? We zijn daar in het verleden al wat op ingegaan.
Bibliothecarissen in Vlaanderen hebben immers geen eenduidig profiel. Ze hebben een andere (studie)achtergrond, en niet allemaal een specifiek bibliotheekdiploma. Daarnaast werken ze in verschillende bibliotheken en wordt het vereiste functieprofiel bepaald door het lokale bestuur.
Het klopt dat de VVBAD met wie wij een permanente dialoog hebben, mij hebben voorgesteld om onderzoek te laten verrichten ten aanzien van de professionalisering en opleiding in de bibliotheeksector ten bedrage van 30.000 euro. Deze vraag is niet in aanmerking genomen om budgettaire redenen en omdat we denken dat we daarmee niet veel wijzer zullen worden. De gesprekken kunnen natuurlijk worden voortgezet en men kan ons altijd van het tegendeel overtuigen.
De VVBAD heeft zelf – dat was ons voornaamste argument – immers een goed zicht op de verscheidenheid van de nog steeds bestaande opleidingsinitiatieven en de noden van de bibliotheeksector. Momenteel lopen er nog andere trajecten die ons wat meer duidelijkheid moeten verschaffen over de lokale noden, en naar de verschillende types personeel die essentieel zijn voor de goede werking van de bibliotheek van vandaag en morgen. Dat zal u ongetwijfeld als lokaal bestuurder ook bekend zijn: personeel met kennis van archief, met kennis van beheer, met kennis van publiekswerking en publiekswerving.
Ik verwijs hierbij naar het project van de lokale monitoring, dat we doorlopen met de Vereniging Vlaamse Cultuur- en gemeenschapscentra (VVC) en de VVBAD, u ondertussen wel bekend. Hierbij is het belangrijk om de verschuivingen op het terrein op te volgen, zoals de tendens tot clustering van gemeentelijke diensten onder één noemer, namelijk ‘vrije tijd’. Dat is niet overal zo, maar het is een tendens. Hierbij kiezen de lokale besturen ervoor om meer geïntegreerd en kruisbestuivend te werken. Deze evolutie is interessant om te volgen.
De deskundigheid van het bibliotheekpersoneel wordt door de overheveling van de sectorale middelen naar het Gemeentefonds onder meer een bevoegdheid van de lokale besturen. Ook de provincies – voor de time being – hebben een grote verantwoordelijkheid in bijscholing en permanente vorming. Ik ben me ten volle bewust van de grote inspanningen van de provincies in het verleden en tot op heden. In het kader van de afslanking van de provincies heb ik al aangegeven momenteel te schrijven aan een decreet Regionaal Cultuurbeleid. Een van de krachtlijnen van dit decreet is het streekgericht bibliotheekbeleid, zeer belangrijk. Het is mijn bedoeling om deze provinciale bevoegdheden over te nemen en voort te zetten. Mijn kabinet heeft hierover regelmatig overleg met de VVBAD.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Dat laatste is zeer belangrijk. Het gaat een beetje breder dan de initiële vraagstelling, maar op zijn minst spreekt u de ambitie uit om duidelijkheid te verschaffen ten aanzien van het bibliotheekbeleid zoals het door de provincies werd gevoerd. Veel sectoren en subsectoren zitten op een dergelijk engagement te wachten. Het is goed dat u dat aanbiedt. Ik hoop dat u erin slaagt om de nodige budgettaire middelen om dit in praktijk te brengen, bij elkaar te halen. Dat is een zijdelingse opmerking.
Met alle respect, minister, u gebruikt heel veel zinnen en woorden om aan te geven dat we nog even ver staan als een jaar geleden. Er is geen marge op het gebied van hoger onderwijs. Dat moratorium loopt af in 2017. Er is een voorstel van de VVBAD om pragmatisch te gaan werken. U betwijfelt of dat nodig is, of dat beantwoordt aan de noden. Als ze een onderzoek willen uitvoeren, neemt u dat niet in aanmerking omdat u het zelf beter weet.
Tenzij ik het echt niet heb gehoord, is er op een vraag niet geantwoord. Hebt u al overlegd met minister Crevits? (Minister Sven Gatz knikt bevestigend)
Dat is een positief punt, maar achter de andere vragen zou ik overal een ‘0’ kunnen plaatsen. Ik hoop dat het gesprek aangenaam was. Maar ik hoop vooral dat we voor dit probleem een oplossing vinden. Ondertussen tikt de klok wel. Hoe hard die tikt en hoe dramatisch dat is, is vandaag moeilijk te zeggen. Maar het is wel een feit dat we niet vooruitgaan. Ik wil u wel vragen welk vervolgtraject u voor ogen hebt om hieruit te geraken.
De heer Meremans heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega's, aan de hand van het antwoord op mijn schriftelijke vraag kon ik volgen, en nu is er een element aan toegevoegd: u hebt overlegd met minister Crevits. Eind 2015 was dat nog niet het geval. Ik begrijp de bezorgdheden van de collega. We zijn er nog lang niet uit. Als ik het goed begrijp, wilt u monitoren met het oog op de professionalisering en dat opnemen in het regionaal cultuurbeleid, zodat streekgericht bibliotheekbeleid kan worden bevorderd. De regio’s zullen dan bepalen hoe de samenwerkingsverbanden er zullen uitzien. Zie ik dat goed? Bij ons is het wel zo dat mensen bibliotheken leiden zonder dat ze een bibliotheekopleiding hebben gevolgd. In andere landen is dat wél het geval. Men kan de professionalisering wel bevorderen door een koppeling aan een andere opleiding, maar daarvoor is men afhankelijk van hogescholen die de draad willen opnemen. Voorlopig doen ze dat niet. We staan vandaag dus nog niet ver. Net zoals de heer Caron wil ik dus graag weten hoe u het zelf ziet.
Het onderwerp is niet nieuw. Niemand vraagt het onmogelijke, zoals een nieuwe wetenschappelijke richting op bachelor- en masterniveau, met tussengraden via het avond- en het volwassenonderwijs. Het gaat om een bescheiden sector, die evenwel groot is. Het is een sector met een bescheiden mentaliteit, die toch vraagt om de deling van kennis in een opleiding mogelijk te maken. Ik vind dat een zeer redelijke vraag. Alle ooit bestaande bibliotheekopleidingen zijn opgedoekt of verkruimeld. Ik vind dat we de sector moeten blijven voeden, en niet alleen met agogen en publiekswerkers, die natuurlijk ook nodig zijn. Het zou jammer zijn mochten andere dimensies dan publiek werk niet aan bod komen. Samen met de collega’s pleit ik ervoor om deze toestand niet te lang te laten aanslepen.
Ik heb hier al herhaaldelijk gezegd dat het bibliotheekwezen van Vlaanderen erg belangrijk is. Enkele onheilsprofeten niet te na gesproken, zijn we er allemaal van overtuigd dat bibliotheken een belangrijke rol hebben gespeeld en dat dit in de toekomst ook zo zal blijven.
Hun rol verandert. Niet volledig, want het ontlenen van boeken blijft natuurlijk een taak. Maar hun rol wordt breder. Het is natuurlijk niet aangenaam vast te stellen dat de opleiding tot master in de informatie- en bibliotheekwetenschappen is verdwenen. Het is zo dat de sector wil erkend worden via een globale, overkoepelende opleiding. Ik begrijp dat en wil daaraan tegemoetkomen. Op dit ogenblik is het wel zo dat een eerder academische aanpak via een hogeschool of een universiteit niet mogelijk is. Ik denk dat het streekgericht bibliotheekbeleid van de provincies toch positief moet worden beoordeeld. Er zijn bakens verzet. De kennis die daar bestaat ten behoeve van de opleiding van bibliothecarissen moet worden meegenomen en verankerd in het decreet op het regionaal cultuurbeleid.
Dat zal niet voor onmiddellijk zijn, want we zitten in een overgangsfase. Dat is iets wat ik ondanks de beperkingen die er op het vlak van het hoger onderwijs zijn, zelf kan realiseren. Ik engageer me daartoe. Samen met de VVDAB wil ik nagaan in welke mate dat voor hen een tijdelijk alternatief is, in afwachting van het opduiken van andere mogelijkheden. Met tijdelijk bedoel ik twee of drie jaar. Het spreekt wel voor zich dat in dat kader een discussie zal worden gevoerd over het profiel dat de bibliothecaris van de toekomst moet hebben. Allicht wordt het een minder academisch, meer praktijkgericht profiel. De standpunten van de meerderheid en de oppositie overstijgend, erken ik dus de noodzaak om de sector erkenning en ondersteuning te geven. Maar hoe snel dat moet gebeuren, heb ik niet alleen in de hand. Op dat vlak zit ik gekneld tussen moratoria in het onderwijs en de overdracht in het provinciedossier.
Jammer dat u niet aan de regeringsonderhandelingen hebt deelgenomen, want dan had u die moratoria misschien anders ingevuld. De verschuivingen en de verbreding van de rol van de bibliotheken verklaren precies waarom het nodig is om te professionaliseren en te komen tot een profiel of een cluster van profielen. Dat zal allemaal fluïder zijn dan we vandaag misschien zien, en eerder georiënteerd op flexibiliteit, polyvalentie en praktisch gericht werken. Maar we moeten er nu wel eens aan beginnen. Ik stel vast dat u daarvoor kamerbrede steun vindt, bij meerderheid en oppositie. Het verankeren van de bestaande expertise in het decreet is een middel. Ik wil het geen lapmiddel noemen, maar laat ons eerlijk zijn: het is een erg minimale invulling die bovendien geldt voor een beperkte periode. Ik denk dat we elkaar over dit dossier nog zullen spreken. Voorts hoop ik dat de uitval die we vrezen zich niet zal voordoen en dat het invullen van profielen ten behoeve van initiatieven die gelukkig nog wel worden genomen, mogelijk blijft.
De vraag om uitleg is afgehandeld.