Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Vraag om uitleg over de bekommernissen van de Acteursgilde
Verslag
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Minister, ik ben zo blij dat ik deze vraag kan stellen. Ik wou u vlak voor het krokusreces een actuele vraag stellen, maar de voorzitter van het parlement heeft dat toen geweigerd. We hebben toen een robbertje gevochten. Hij heeft daarna deemoedig toegegeven dat hij zich vergist had toen ik de studie van voormalig minister van Cultuur Schauvliege op zijn bureau heb gedropt. Toen zei hij dat ik gelijk had.
Ik ben blij dat ik deze vraag hier kan stellen, niet alleen omdat ze hier hoort, maar ook omdat de thematiek mij na aan het hart ligt.
De Vlaamse Acteursgilde trekt aan de alarmbel: het werkkader van acteurs in Vlaanderen is een onmogelijk kluwen van regels geworden, en dit heeft een zwaar effect op hun loon. De gilde, een belangenvereniging die zo’n vijfhonderd mensen uit de audiovisuele sector verenigt, klaagt de overdaad aan tegenstrijdige maatregelen aan waarmee acteurs te kampen hebben.
De klacht behelst niet zozeer een vraag om meer loon of subsidies, deze is volgens de ondervoorzitter van de gilde, Michael Pas, correct: “De problemen beginnen als ze de werkvloer tijdelijk verlaten.” Zo wordt de vergoeding voor het afstaan van auteursrechten, door respectievelijk de fiscus, de RVA en de RSZ op een andere manier gedefinieerd en behandeld. De RVA ziet het als “inkomsten uit arbeid” wat de uitkering doet dalen. De RSZ ziet het als een soort loon, waardoor het bedrag zwaarder belast wordt. De fiscus ziet het als een “roerend inkomen”, waardoor het in een fiscaal gunstiger regime terechtkomt.
Ook vindt de gilde het artiestenstatuut te streng: er zijn 104 draaidagen op 18 maanden nodig om in dit statuut te mogen stappen. Volgens Michael Pas is dit een ontzettend hoog aantal: “Zelfs bekende acteurs komen op een goed jaar maar aan 60 draaidagen”. Voor jong talent zijn deze quota bijna onmogelijk te halen.
Een laatste klacht gaat over de interimkantoren. Deze nemen vaak tot 10 procent van het brutoloon van de acteurs om de eindejaarspremies mee te betalen. Acteurs moeten echter 65 draaidagen per jaar werken om recht te hebben op deze premie, en dat geldt maar voor 5 procent van de acteurs.
Al deze zaken maken het de Vlaamse acteurs financieel erg moeilijk. Slechts 8 procent kan leven van acteerwerk alleen. Slechts 50 procent van het gemiddelde acteursinkomen bestaat uit acteren, een vijfde van het loon wordt aangevuld met werkloosheidsuitkeringen.
Dit is niet nieuw voor ons. De voormalige minister van Cultuur, minister Schauvliege, had een studie besteld die in 2014 is opgeleverd. Volgens Michael Pas is de situatie vandaag nog geen haar verbeterd. Hij roept dan ook op om de kaderende regelgeving mee te laten evolueren en te laten beantwoorden aan de eisen van deze tijd.
Minister, in uw strategische visienota Kunsten hebt u al naar deze problematiek verwezen. U stelt daarin: “Ondanks de aanpassingen die in de regelgeving met betrekking tot de sociale zekerheid werden doorgevoerd, stellen zich nog een aantal knelpunten en onduidelijkheden inzake het wetgevend kader en de begripsbepaling van prestatie of werk van artistieke aard. Deze zullen de volgende maanden op federaal niveau uitgeklaard worden, zodat de Commissie Kunstenaars haar werk kan doen.”
Verder wilt u “de actuele ontwikkelingen inzake de te wijzigen federale wetgeving zeer nauw opvolgen en het gesprek met het federale niveau intensifiëren. Met de bevoegde sociale en politieke partners moet de verduurzaming van het kunstenaarsstatuut aangepakt worden.”
Dat zijn allemaal heel mooie woorden, maar ik hoop dat er intussen ook vooruitgang is geboekt.
Minister, erkent u de kafkaiaanse toestanden waarin de Vlaamse acteurs moeten werken? Hebt u al overleg gehad met uw federale collega’s? Zijn er al concrete afspraken? Is er al een plan van aanpak voor die heel specifieke problemen?
Toen de studie werd opgeleverd, beloofde minister Schauvliege om het Kunstenloket te versterken als belangrijk kenniscentrum in functie van het kunstenaarsstatuut. Ze stelde daarbij voor om het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) aan te spreken om producenten en acteurs bijeen te brengen om tot een protocol van correcte prestatievergoeding te komen. Ik ga ervan uit dat daar iets van opgenomen is in de beheersovereenkomst van het VAF.
Zijn er mogelijkheden om de regels te vereenvoudigen en aan te passen aan de noden van vandaag? Wat wilt u hier concreet aan doen?
U vindt het jong talent in Vlaanderen erg waardevol. Dat is een bevinding die we delen. Maar door de strenge eisen van het artiestenstatuut is het voor hen nauwelijks mogelijk om een carrière te starten en op te bouwen. Ik weet dat dit grotendeels een federale materie betreft, maar we kunnen toch op andere manieren iets doen. Ik heb het tijdens vorige zittingen ook al gehad over de sociaal-economische positie van kunstenaars. Zijn er geen andere manieren om het statuut van die jonge kunstenaars, zeker wat die belangrijke eerste opstap betreft, te versoepelen?
De heer Caron heeft het woord.
Mevrouw Idrissi had het ook over het onderzoek door de CuDOS-Vakgroep Sociologie naar de sociaal-economische positie van professionele acteurs. De conclusie was dat veel acteurs kampen met een laag inkomen en grote werkonzekerheid, wat zorgt voor een extra financiële druk. Zij hebben geen volle loopbaan en moeten een beroep doen op werkloosheidssteun. Het gaat om een mix van problemen. Vaak moeten zij een beroep doen op een sociaal bureau voor kunstenaars (SBK) opdat zij in orde zouden zijn met de sociale zekerheid.
We kennen de studie die toenmalig minister van Cultuur Joke Schauvliege bestelde. Zij verklaarde na de studie: “Nu alles scherp in kaart is gebracht, kunnen alle niveaus gezamenlijk naar concrete voorstellen toe werken.” Ze verwees naar het Kunstenloket en zou het VAF voorstellen om producenten en acteurs bijeen te brengen en tot een protocol van correcte prestatievergoeding te komen. Ze stelde ook voor om in de nieuwe beheersovereenkomst in de samenwerking met beroepsorganisaties te voorzien. Dat was een eerste stap.
De aanbevelingen van die onderzoekers gingen onder meer over de controle op oneerlijke concurrentie, eerlijke vergoedingen, activeringsbeleid, het combineren van jobs, einde loopbaan, gelijkheid van kansen en diversiteit. Zij deden een aantal voorstellen om acteurs meer ‘employable’ te maken, zoals dat in het jargon heet.
Twee jaar na dit inkomensonderzoek is de situatie nog dramatischer geworden. Het voorstel is dan ook meer in te zetten op rechtstreekse tewerkstelling en minder te werken met interims waarbij 17 procent van het loon moet worden afgestaan om de administratieve kost te vergoeden.
Een ander voorstel is dat vergoedingen voor het afstand nemen van rechten gelden als roerende inkomsten en geen voorwerp uitmaken van sociale bijdragen. Daarnaast moet het artiestenstatuut makkelijker toegankelijk worden voor jonge acteurs en moet er een systeem zijn dat tijdelijke werkloosheid erkent als inherent aan de sector.
Er zijn daar overigens veel reacties op gekomen, onder meer van Artists United, dat betreurde dat het SBK onder vuur werd genomen. Ik weet uiteraard ook dat de sociale zekerheid geen Vlaamse bevoegdheid is. Toch is het zo dat het Kunstenloket een belangrijke rol als brugorganisatie vervult met betrekking tot vragen van artiesten over hun sociale zekerheid. Dat loket is een Vlaamse instelling, waarmee we wel aan de slag kunnen.
De vraag luidt evenwel of we niet meer kunnen doen. Ik verwijs dan naar artikel 28 van het Kunstendecreet, waarin staat dat een ontvankelijk aanvraagdossier wordt beoordeeld aan de hand van de volgende relevante criteria: een kwaliteitsvol personeelsbeleid en een bijzondere aandacht voor de correcte vergoeding van kunstenaars. Artikel 52, paragraaf 2, legt bijkomend aan de subsidievoorwaarden die gelden voor de ontvanger van een andere subsidie dan een beurs – dus voor een werkingssubsidie of een projectsubsidie – de volgende subsidievoorwaarden op: de toepasselijke cao’s naleven en aan de zelfstandige artistieke en artistiek-technische medewerkers minstens evenveel betalen als wat minstens aan loonkosten is verschuldigd aan een werknemer met dezelfde prestaties. Samengevat: de kunstenaars die betrokken zijn bij de werking van organisaties die door het Kunstendecreet zijn gevat, worden behoorlijk goed sociaal beschermd. Alles kan natuurlijk beter, maar dit zijn belangrijke stappen, want er is een cao en er zijn extra voorwaarden. Daar hebben we in het verleden met velen, ook met mensen hier aanwezig, voor gevochten.
Het is niet toevallig dat de Acteursgilde het vooral heeft over film en televisie, en niet over theater. Dat is een duidelijk en markant verschil. Het inspireert me tot een voorstel: kunnen we niet iets gelijkaardigs ondernemen voor de fondsen? Minister, vindt u dat wat Vlaanderen doet op het vlak van de sociale bescherming van acteurs voldoende is? Ik verwijs vooral naar het Kunstenloket en de regels in het Kunstendecreet. Worden deze regels gecontroleerd door de administratie? Wat zijn de bevindingen? Worden de regels gerespecteerd? Zijn er veel opmerkingen of overtredingen? Ik denk dat de controle wel goed is, maar ben benieuwd te vernemen of er zich veel problemen stellen. Bestaan er in de subsidieregelingen van het VAF en het Mediafonds voorwaarden vergelijkbaar met die in de artikels 28 en 52 van het Kunstendecreet? Ik denk het niet. Zo niet, is het niet aangewezen dat het VAF en Mediafonds een gelijkaardige regeling invoeren en er toezicht op houden? Ik verwijs dan naar het protocol van correcte prestatievergoeding dat in de studie en in het antwoord van minister Schauvliege over de studie is vermeld. Vreemd genoeg is het zo dat het VAF en het Mediafonds subsidies geven aan een aantal gildes van beroepsgroepen in dat vakgebied zoals die van de scenaristen en de producenten, maar niet aan die van de acteurs. Is dat toevallig zo? Mijn voorlaatste vraag: bent u betrokken bij de uitvoering van het federaal geregelde kunstenaarsstatuut? Wordt er overlegd met de gemeenschappen? Zo ja, welke bekommernissen hebt u aangekaart? Ten slotte wil ik weten welke initiatieven u en uw voorgangster reeds hebt genomen om de aanbevelingen van het onderzoek over de inkomens en de sociaal-economische positie van de professionele acteurs te implementeren.
Minister Gatz heeft het woord.
Voorzitter, collega's, ik dank u voor de vragen. Wat de eerste vraag van mevrouw Idrissi betreft, deel ik de bezorgdheid over de sociaal-economische situatie van de acteurs en erken ik de complexiteit van de reglementering. Naar aanleiding van de mediaberichten heb ik begin februari gesproken met Michaël Pas, ondervoorzitter van de Acteursgilde. Recentelijk vond ook een overleg plaats tussen mijn kabinet en Johan Van Assche van de Acteursgilde. Er worden door de Acteursgilde diverse zaken vermeld die in eerste instantie federale bevoegdheden zijn. Ik denk daarbij aan de toetredingsvoorwaarden tot het kunstenaarsstatuut, de interimtewerkstelling via het SBK, de werkloosheidsreglementering, de verschillende kwalificatie van inkomsten uit auteurs- en naburige rechten door de sociale zekerheid en de fiscale wetgeving. Deze knelpunten zijn uiteraard door het Kunstenloket gekend en worden door het loket nauw opgevolgd. Zij bezorgden ons recentelijk hun analyse.
Onlangs heb ik overlegd met de ministers De Block en Milquet. Zodra ik een vollediger beeld heb van de brede problematiek zal ik met mijn federale collega's die bevoegd zijn voor de materie bekijken hoe we de regelgeving voor acteurs en kunstenaars kunnen verduidelijken en waar mogelijk optimaliseren. De bevindingen van de Acteursgilde en de interne knelpuntenanalyse door het Kunstenloket bieden hiervoor goede informatie, net zoals het onderzoek dat in 2014 werd gevoerd over de inkomens van acteurs. In dit onderzoek werden ook een aantal vaststellingen gedaan die niet beperkt zijn tot het beroep van acteur en ook van toepassing zijn op andere artistieke beroepen, zoals muzikanten en dansers. Ik heb dan ook opdracht gegeven om het onderzoek naar de sociaal-economische positie van acteurs uit te breiden naar de sociaal-economische positie van kunstenaars in het algemeen. De resultaten van dit onderzoek verwacht ik voor het zomerreces. Dat betekent niet dat we ondertussen de gesprekken met de ministers De Block en Milquet niet zullen voortzetten. Deze resultaten zullen samen met de aandachtspunten van de Acteursgilde en de knelpuntenanalyse van het Kunstenpunt de basis vormen voor het overleg met de federale overheid.
Mevrouw Idrissi, u had het over wat minister Schauvliege destijds zei over de correcte prestatievergoeding van het VAF. Het klopt dat mijn voorgangster dit heeft aangehaald. Het werd echter niet opgenomen met het VAF. Momenteel richt de opdracht van het VAF zich enkel tot producenten, regisseurs en scenaristen. Dit is vastgelegd in de beheersovereenkomsten voor enerzijds het VAF-Filmfonds en anderzijds het VAF-Mediafonds. Acteurs maken momenteel dus geen deel uit van de doelgroep van het VAF. U weet dat wij zijn gestart met de voorbereiding van de nieuwe beheersovereenkomst. Wij willen hiermee rekening houden en bekijken hoe en/of in welke mate wij dit kunnen aanpassen. Ik herhaal dus het engagement van mijn voorgangster. Het enige verschil is dat ik nu effectief voor een concrete herziening van de beheersovereenkomst sta en dat het dus tijd is om de komende maanden met het VAF een aantal beslissingen te kunnen nemen.
Zoals ik al zei, is deze regelgeving een federale bevoegdheid. Op basis van de informatie die ik de volgende weken en maanden verder zal inwinnen, en uiteraard ook op basis van wat we al hebben, zal ik met mijn federale collega’s bevoegd voor de materie bekijken hoe we de regelgeving voor acteurs/kunstenaars kunnen verduidelijken en waar mogelijk optimaliseren. Ik ben in die zin ook tevreden dat de Commissie Kunstenaars finaal opnieuw aan de slag is gegaan binnen de federale overheid na een vergelijk tussen enkele protagonisten in de Federale Regering. U weet dat er daar een stilstand was wegens een gebrek aan budget en een onvolledige wetgeving. Dit is nu weggewerkt en men gaat opnieuw doen wat men moet doen.
De thematiek van het jong talent en de omkadering en bescherming, in elk geval met betrekking tot het statuut ervan zal, in overleg met het federale niveau, worden bekeken, en het zal breder bekeken worden dan het louter versoepelen van bepaalde statuten. De loutere versoepeling lijkt me voor één groep weinig doelmatig. In de strikte zin bestaat er trouwens geen artiestenstatuut. Vaak wordt het ‘kunstenaarsstatuut’ gebruikt voor kunstenaars die werken als werknemer en daarom gebruik kunnen maken van de werkloosheidsreglementering. Deze heeft een aantal bijzondere voordelen voor kunstenaars. Als je werkt als werknemer, bouw je dan toch ook tenminste rechten voor een werkloosheidsuitkering op.
Mijnheer Caron, met het Kunstenloket en de regels in het Kunstendecreet kan wat er vanuit Vlaanderen wordt ondernomen op zich voldoende genoemd worden. De regels van het Kunstendecreet en zijn voorgangers, de verschillende podiumdecreten, hebben ertoe bijgedragen dat een CAO-conforme verloning voor acteurs bij de met subsidie ondersteunde initiatieven de norm is geworden. Daarbij blijft het wel van belang te bewaken dat initiatieven dit ook als doelstelling blijven stellen. Soms wordt immers door de vrees om een te hoog subsidiebedrag te vragen nog teruggegrepen naar nepstatuten, om bijvoorbeeld de kost van repetitieperiodes te drukken. Daarnaast blijft het van belang dat acteurs en bij uitbreiding alle kunstenaars goed geïnformeerd zijn over het belang van sociale bescherming en de keuze van de juiste vergoedingswijze, die ervoor zorgt dat sociale rechten effectief worden opgebouwd. Het Kunstenloket speelt hierbij wel degelijk een belangrijke rol.
De afdeling Kunsten van ons departement controleert de voorwaarde van de toepasselijke CAO bij alle gesubsidieerde projecten en werkingen. Deze regels worden goed gevolgd. Toch stelt men vast – zonder dat dit al statistisch kan worden hardgemaakt – dat er een tendens lijkt te zijn naar een toegenomen gebruik van onder meer de kleine vergoedingsregeling. Hoewel dit een op zich bruikbaar instrument is, moet er zeker worden vermeden dat dit wordt aangewend als een voor de werkgever goedkoop en voor de betrokken werknemer schijnbaar ‘goed verdiend’ alternatief. De betrokken kunstenaars bouwen immers geen sociale rechten op met deze vergoeding en ze wordt ook niet in aanmerking genomen voor de opbouw van het noodzakelijk aantal gewerkte dagen om in aanmerking te komen voor de werkloosheidsregeling.
Mijnheer Caron, ook u stelde vragen over de rol van het VAF en het Mediafonds. Conform de beheersovereenkomst van het Mediafonds wordt, in het kader van de werkomstandigheden in de sector, in de contracten tussen het VAF en aanvragers die steun via het Mediafonds genieten, voorzien dat de afspraken van het paritair comité voor de audiovisuele sector moeten worden gerespecteerd. Daar staat men al iets verder, maar de vraag is of het ver genoeg is. Aangezien we nu toch de drie elementen – film, media en games – samenbrengen, is het goed om daar de lijn door te trekken.
De Vlaamse Gemeenschap is vertegenwoordigd in de Commissie Kunstenaars, maar deze commissie heeft enkel een uitvoerende en geen beleidsgerichte of adviserende opdracht. Er is geen formeel overleg met de gemeenschappen binnen deze commissie, maar wij doen dat via andere kanalen.
Momenteel zijn er, buiten het overleg en het onderzoek van de verdere gegevens en een aantal beheersovereenkomsten waarvan de herziening in het verschiet ligt, nog geen concrete initiatieven genomen. Ik wil dus nog even, tot aan de zomer, de problematiek in een breder kader bekijken. Met de nieuwe inzichten die kunnen ontstaan, samen met de huidige, die toch, met betrekking tot de Acteursgilde en het Kunstenloket, een bepaalde mate van acuutheid vertonen, zal ik samen met het federale niveau bekijken waar aanpassingen wenselijk en mogelijk zijn. Ik heb nog geen keuzes kunnen maken. Ik wens mij daarbij te concentreren op een aantal precieze punten omdat ik geloof dat het zinvoller is om op die precieze punten minstens een reële vooruitgang te maken dan om veel fronten te openen en weinig vooruitgang te boeken – want dat is altijd het risico in deze complexe regelgeving, waarmee ik reeds als jonge kabinetsmedewerker werd geconfronteerd.
Tot zover de stand van zaken.
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Minister, dank u voor uw uitvoerige antwoord. U zei dat het Vlaamse beleid voldoende doet. Ik heb ook een gesprek gehad met Michaël Pas. Hij sprak quasi dezelfde woorden: “Ik denk dat we over het Vlaamse niveau niet te veel te klagen hebben.” Daar ben ik het met u eens.
Voor het overige, minister, denk ik dat ik een nieuw stopwoord ga gebruiken. De vorige keer maakte u er mij attent op dat ik altijd op mijn honger blijf zitten. Nu wil ik het hebben over politieke geloofwaardigheid. We kunnen het niet maken dat er in 2014 een studie wordt besteld, dat daarin een aantal knelpunten naar voren worden gebracht, dat er twee jaar later opnieuw wordt gezegd dat we geen millimeter vooruitgang hebben geboekt, dat u zelf in uw visietekst Kunsten stelt dat u de problemen erkent en dat u binnen een paar maanden het overleg zult beginnen.
Ik denk dat wij vandaag veeleer dan overleg concrete antwoorden nodig hebben. Ik besef dat u die concrete antwoorden niet zult kunnen geven. Die moeten van uw federale collega komen. U kan alleen pushen, duwen, masseren of anderszins overtuigen, maar overleg is volgens mij niet meer nodig. Zoals u terecht zegt, zijn er een aantal doorbraken nodig op een aantal concrete punten op het federale niveau. Ik begrijp niet waarom het een probleem is om daar stappen vooruit te zetten. De politieke samenstelling op het federale en op het Vlaamse niveau is immers dezelfde. Het gaat niet om een ideologische discussie. Het gaat enkel om een aantal interpretaties, om verschillende instanties die er andere meningen op nahouden. Daar moeten we op relatief korte termijn toch een doorbraak kunnen hebben. Hopelijk moeten we daar niet nog eens een jaar op wachten. Ik hoop dus dat u daar een tandje gaat bijsteken en dat we vrij snel tot oplossingen kunnen komen.
Het verheugt me dat u zegt bezig te zijn met een nieuwe beheersovereenkomst voor het VAF waarin u een aantal van die elementen wil opnemen. Dat is een goede zaak.
Ik ben ook blij dat er een uitgebreider onderzoek zal komen inzake de sociaal-economische positie. Het heeft evenwel geen zin om bijkomende onderzoeken te vragen als de politiek niet volgt en geen antwoorden formuleert. Dat tast onze politieke geloofwaardigheid aan.
Daarom wil ik nog die ene bijkomende vraag stellen: wat zijn de exacte problemen die maken dat er op federaal niveau geen doorbraak kan komen? Ik hoop dat u daarover een tip van de sluier kunt lichten.
Ik ben iets optimistischer, naar het schijnt ligt dat in mijn aard. Algemeen vind ik het goed, minister, dat u het onderzoek wilt uitbreiden naar de sociale positie van kunstenaars en aanverwante beroepen. Als we die zaken beter in kaart kunnen brengen, kan ik dat alleen maar toejuichen. Daar zijn ook risico’s aan verbonden: als je een rapport krijgt met allerlei manco’s en dat brengt weer een grote uitdaging met zich mee.
Ik wil ervoor pleiten om in uw gesprekken met federale collega’s of collega’s van andere gemeenschappen aandacht te besteden aan dezelfde bekommernis wat de sociale zekerheid betreft. Ik wil graag een zo uniform mogelijke regeling met enkele specifieke kenmerken voor kunstenaars, maar ik hoed mij ervoor om te voorzien in afwijkingen per discipline. Daar kunnen redenen voor zijn en elke discipline zal wel een aantal manco’s vertonen. Toch verdienen alle kunstenaars een goede behandeling wat hun sociale zekerheid betreft.
Een ander knelpunt is de interpretatie van auteursrechten en nevenrechten en de manier waarop ze verrekend worden in de inkomsten. Door de RVA worden ze als loon beschouwd, waardoor het aantal werkloosheidsdagen waarop je recht hebt, vermindert. Door de fiscus worden ze voor loontrekkenden aangemerkt als auteursrechten met een bevrijdende voorheffing. Voor zelfstandigen geldt hetzelfde, maar met een inkomensplafond van 50.000 euro. Alles wat daarboven komt, wordt bij de normale beroepsinkomsten gevoegd. Ik vind dat het niet kan dat er een verschillende interpretatie gehanteerd wordt voor auteursrechten van artiesten door de fiscus, de RVA en nog andere diensten binnen de sociale zekerheid.
Minister, ik wil u vragen om dat te bewaken omdat het direct in verband staat met uw budget: van elke euro die we besteden aan een theatergezelschap gaat er 15 procent naar auteursrechten. Het federale niveau roomt dat af, het komt niet in de portemonnee van die kunstenaars. Het gaat dus om een deel van ons geld dat niet goed besteed wordt.
Producenten dragen ook een verantwoordelijkheid. Ik heb daar niets over gevraagd omdat u daarvoor niet bevoegd bent, maar producenten en met name productiehuizen dragen ook verantwoordelijkheid in de omgang met de mensen die ze in dienst nemen voor een reeks of een film. Acteurs mogen wat dat betreft ook eens op de tafel kloppen. Het kunstenaarsstatuut is niet perfect, maar in de voorbije tien jaar is het wel merkelijk verbeterd. De regels zijn beter, alleen heeft dat voor die acteurs op het terrein weinig effect. Ik kan dat vergelijken met de kunstensector, die ik iets beter ken. Daar worden cao’s gerespecteerd. Er zijn inderdaad wel wat problemen met de kleine vergoedingsregeling, maar die is door de wetgever zelf in het leven geroepen. In het algemeen moeten kunstorganisaties de spelregels van het Kunstendecreet volgen, en die doen dat ook. Daar ziet onze administratie op toe. Daarom wil ik een parallel trekken naar het VAF, het Mediafonds, het Gamefonds en straks misschien ook het Letterenfonds. Dit moet ook in hun werk een plaats krijgen en de producenten moeten ter zake hun verantwoordelijkheid opnemen.
Om af te sluiten wil ik mijn appreciatie uitspreken voor het werk dat verricht wordt door het Kunstenloket. Dat wordt door de Vlaamse overheid gefinancierd om de toepassing van de, vooral federale, regels bij de mensen in orde te brengen.
Mevrouw Coudyser heeft het woord.
Ik zal niet alles herhalen en niet te veel in detail treden, maar ik denk dat het belangrijk is dat iedereen zeer goed de bezorgdheden van de sociaal-economische positie van de kunstenaars kent, dat iedereen weet dat er een kunstenaarsstatuut bestaat en dat het belangrijk is. Net zoals er een statuut bestaat voor topsporters is het logisch dat er ook een statuut is voor kunstenaars. Dat is echter een zeer complexe federale wetgeving, die onder de bevoegdheid van verschillende federale ministers valt, zoals die van Werk en van Sociale Zaken. Wij pleiten ervoor dat, als we die wetgeving kunnen vereenvoudigen, we dat absoluut moeten doen. Soms ziet niemand immers nog het bos door de bomen, ook de acteurs en de kunstenaars zelf niet, en dat is voor niemand goed.
Ik denk dat het zeer goed is dat het Kunstenloket inderdaad zeer goed werk levert, dat heel de problematiek goed in kaart gebracht wordt, dat het onderzoek en het bijkomend onderzoek goed is. Ik heb begrepen dat het voor de zomer afgerond wordt en dan zullen we een nog duidelijker beeld krijgen. Ik denk inderdaad dat de Vlaamse Regering moet overleggen met de federale collega’s om hen het belang ervan te doen inzien om er effectief werk van te maken. Als we op Vlaams niveau kunst en cultuur een warm hart toedragen, moeten we daar echt werk van maken.
Minister Gatz heeft het woord.
Ik dank collega’s Coudyser en Caron voor de bijkomende opmerkingen en inzichten.
Op de bijkomende vraag van mevrouw Idrissi kan ik jammer genoeg geen eenvoudig antwoord geven. Daarmee bedoel ik dat we natuurlijk allemaal politieke geloofwaardigheid nodig hebben om in deze functie te kunnen leven en overleven. Sommigen zullen ons dat in meer of mindere mate toeschrijven, wij moeten daarmee leven. Ik zal natuurlijk niet in de val trappen om mijn politieke geloofwaardigheid te laten afhangen van de engagementen van anderen. Met andere woorden, ministers moeten immers altijd tot doorbraken komen met andere ministers, in dit geval van een ander beleidsniveau. Mevrouw Coudyser heeft daar trouwens terecht op gewezen. Ik ben zo vriendelijk geweest de contacten die er tot nu toe geweest zijn met mevrouw Milquet en mevrouw De Block aan te halen. We weten echter dat met betrekking tot het statuut van de kunstenaar ook de minister van Werk, de minister van Zelfstandigen en de minister van Justitie betrokken partij zijn. Dat is nu eenmaal zo. De belangrijkste reden waarom er op dit ogenblik nog aarzelingen zijn, los van de concrete initiatieven die we zouden zoeken, zoals het uitklaren van het statuut van de auteursrechten dat de heer Caron aanhaalde als belangrijk front, is er uiteraard een van financiële aard. Met andere woorden, hoe ver wijkt men voor een bepaalde beroepsgroep af van de regel, juridisch en financieel? Ik denk dat het kunstenaarsstatuut, zoals we het nu juridisch noemen, daarvoor al een bepaalde vorm van oplossing geboden heeft. Ik denk dat we die weg verder moeten kunnen inslaan.
Mevrouw Idrissi, ik weet dat u vaak ongeduldig bent, en ik ben het ermee eens dat er in dezen reden tot ongeduld is. Het is echter niet de bedoeling de bevindingen die we vandaag kennen te bedelven onder nieuw onderzoek en dergelijke meer. Ik zal ondertussen de contacten verder aanhalen en uitbouwen en proberen concrete werven op te starten. U mag mij daar zeker aan herinneren.
Mevrouw Idrissi heeft het woord.
Dank u, minister. Het klopt dat ik van nature een ongeduldige politica ben, dat zult u ook wel gemerkt hebben. Ik heb niet uw beleid geviseerd, ik twijfel er zelfs helemaal niet aan dat we dezelfde bekommernissen delen. Het is echter wel een feit dat er niets komt van de Federale Regering. We zijn nu twee jaar verder, dus hadden we wel iets verder mogen staan. Er was hier wel lof voor het goede werk van het Kunstenloket, ik kan dat alleen maar beamen.
Ik ben eigenlijk wel een beetje verrast door de stellingname van de N-VA. Mevrouw Van Werde heeft in de krant een groot opiniestuk geschreven over de oplossing die zij ziet voor deze thematiek, namelijk er een volledig Vlaamse bevoegdheid van maken en dan is alles opgelost. Het is jammer dat ze dat vandaag niet herhaald heeft, want dan zouden we een ander debat hebben.
De heer Caron heeft het woord.
Ik zal een vraagje voorbereiden voor rond de zomer. Ik zal het opvolgen, minister. We zullen het thema warm houden.
Mevrouw Van Werde, ik wil eventueel samen met u daarover een vraag indienen voor minister Muyters. Stel u voor dat minister Muyters als minister van Werk verantwoordelijk is voor de socialezekerheidspositie van de kunstenaars en de acteurs. Zou hij dan de middelen hebben om dat allemaal op te lossen, vraag ik mij af.
Mevrouw van Werde heeft het woord.
Het enige punt dat ik wou maken in het opiniestuk was: vereenvoudig. Vereenvoudig dit land, vereenvoudig de structuren.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.