Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Minister, op 9 december 2014 stelde ik u al een vraag omtrent de rechtszekerheid ten aanzien van gewestelijke stedenbouwkundige inspecteurs. De coalitiepartners waren zich toen bewust van de problematiek en traden mij ook bij.
Ten eerste wordt de overtreder er in de herstelvordering toe aangezet om een regulariserende stedenbouwkundige vergunning aan te vragen. Als die wordt verkregen, werpt de stedenbouwkundige adviseur de wettigheidsexceptie van artikel 159 van de Grondwet op. De betrokkene wordt vervolgens alsnog met een afbraakvordering geconsulteerd. Vaak gaat het hier om een regularisatievergunning waartegen de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar geen beroep heeft aangetekend bij de deputatie of de Raad voor Vergunningsbetwistingen.
De gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur werpt dan op dat hij niet weet wat de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar weet en dat er geen communicatie tussen beide is. En dat is de kern van het dossier. Het kan tot enorme frustraties leiden dat de gewestelijke stedenbouwkundige adviseurs, die de handhaving van de stedenbouwkundige vergunningen moeten afdwingen, niet aarzelen om de onwettigheid van een stedenbouwkundige vergunning in te roepen. Ze dienen de regelgeving natuurlijk toe te passen zoals ze door de wetgever werd bedoeld, maar ze geven soms de schijn naar eigen goeddunken de ene stedenbouwkundige vergunning te handhaven en de andere onwettig te verklaren.
Als de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur zijn taak uitvoert en de herstelprocedure stopt zodra er een definitief geworden regulariserende vergunning tussen is gekomen, kan de rechter geen herstel meer bevelen. Ik heb dat al aangehaald vanuit de praktijk. Nu is het misschien wat globaal verwoord. In mijn vorige vraagstelling was ik concreter met dossiers, maar ik probeer dat nu bewust niet te doen. In elk geval staat de burger soms machteloos, zeker als de regularisatie er pas in de beroepsprocedure komt, evenals de wettigheidsexceptie.
Als de stedenbouwkundige vergunningen vernietigd worden door de Raad van State, heeft de burger recht op een beslissing vanwege de overheid, wier vergunningsbeslissing werd vernietigd. Er is echter een problematiek dat als een wettigheidsexceptie voor het eerst in graad van beroep opgenomen wordt, de burger meteen zijn woning dient af te breken. Men heeft dan geen recht op een nieuw oordeel vanwege de vergunningverlenende overheid, hoewel die overheid in de fout ging door het afleveren van een onwettige vergunning. Dat is allemaal administratie, maar de burger is er niet bij gebaat.
Ook in de zogenaamde stakingsprocedures die voor de kortgedingrechter lopen tegen de stillegging van onvergunde werken, werpen de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteurs wettigheidsexcepties op. Dat maakt dat de staking blijft lopen en dat soms ook dwangsommen blijven lopen, de regularisatie ten spijt.
Bij mijn parlementaire vraag van 9 december 2014 werden sterke engagementen uitgesproken, ook door andere meerderheidspartijen, maar ondertussen is er niets veranderd en blijven de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteurs ongehinderd hun gang gaan en worden de Vlaamse wetgevende en uitvoerende macht genegeerd.
Minister, komt dit vaak voor? Hebt u er kennis van dat de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur een wettigheidsexceptie overeenkomstig artikel 159 van de Grondwet opwerpt tegen een regulariserende vergunning? Over hoeveel procent van de procedures gaat het waarin, lopende de procedure, een regularisatievergunning tussen is gekomen? In welke mate ziet u dat als problematisch?
Kunt u oplossingen aanbrengen, opdat de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur geen wettigheidsexceptie opwerpt tegen een regulariserende vergunning? Kan dat opgelost worden met een omzendbrief of is er een decretaal initiatief nodig? Bent u zinnens om een initiatief te nemen?
Overweegt de nieuwe Vlaamse Regering een omzendbrief, waardoor er een verplichte communicatie bestaat tussen de herstelvorderende overheid, met inbegrip van de gewestelijke stedenbouwkundige ambtenaar en de gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur zodra een stakings- of herstelprocedure voor een rechtbank werd ingeleid? Ik weet dat u zult verwijzen naar de omgevingsvergunning en wat er allemaal aan komt, maar u weet dat ik in de plenaire vergadering al gezegd heb dat ik daar niet zo gerust in ben, zeker vanwege de problematiek die ik vandaag schets.
Overweegt de Vlaamse Regering tuchtrechtelijke sancties tegenover die gewestelijke stedenbouwkundige inspecteurs die voor een rechtbank die exceptie opwerpen, terwijl ze geacht worden stedenbouwkundige vergunningen te handhaven en dus niet aan te vechten? Lijkt het voor u nuttig om dat te onderzoeken met het oog op de toekomst?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega Van Volcem, de gewestelijke stedenbouwkundige inspectie bevestigt dat in sommige gevallen een beroep wordt gedaan op artikel 159 van de Grondwet. Er zijn wel geen specifieke cijfers. Dat wordt ook niet systematisch bijgehouden. Dat zal in het handhavingsprogramma wel gekoppeld worden aan de nieuwe opdracht van de inspectie. Ze zullen dat dan ook moeten meenemen in de jaarlijkse handhavingsrapportage.
U vraagt of ik dat als problematisch zie. Overeenkomstig de beleidsregels van het handhavingsprogramma Ruimtelijke Ordening, dat ook is vastgelegd door de Vlaamse Regering en werd goedgekeurd door het Vlaams Parlement, moet de handhavingspraktijk zo naadloos mogelijk aansluiten op de vergunningspraktijk. Artikel 4.8.11, paragraaf 1, stelt de personen vast die al dan niet een beroep tot nietigverklaring kunnen instellen bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen.
In antwoord op een vraag om uitleg heb ik destijds ook gespecificeerd over welke limitatieve lijst het gaat. Ook in het toekomstig stelsel van de omgevingsvergunning blijft dat intact. Wanneer de leidend ambtenaar heeft beslist geen beroep in te stellen, acht ik het niet wenselijk dat de regularisatievergunning door een individuele gewestelijke stedenbouwkundige inspecteur nog wordt betwist, niet alleen in lopende gedingen, maar evengoed met het oog op het verkrijgen van een positief advies van de Hoge Raad. Het is de taak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen om in eerste instantie te oordelen over de wettigheid van een aangevochten stedenbouwkundige vergunning en de leidend ambtenaar beslist om al dan niet een beroep tot nietigverklaring in te stellen. Een exceptie van onwettigheid zonder gelijklopend beroep van de leidend ambtenaar moet de uitzondering zijn.
Naar aanleiding van de wijziging van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO), waarbij het instellen van het beroep bij de leidend ambtenaar kwam te liggen, heeft het departement een richtlijn Beroepen opgemaakt waardoor de maatschappelijke afweging van mogelijke beroepsdossiers op een gelijke manier over Vlaanderen en de subsidiaire bevoegdheden van de lokale besturen wordt gewaarborgd. Dat kader wordt vaak geëvalueerd. Ik heb de opdracht gegeven om het beroepenkader te evalueren op de afstemming tussen de vergunningen en de handhavingspraktijk en het eventueel aan te passen. Het principe is dat wanneer de leidend ambtenaar geen beroep heeft ingesteld in dossiers met een hersteltraject, het door de gewestelijk stedenbouwkundig inspecteur ingezette hersteltraject stopt en een gewestelijk stedenbouwkundig inspecteur dus geen wettigheidsexceptie overeenkomstig artikel 159 van de Grondwet tegenover een regulariserende vergunning kan opwerpen. De uitzonderingen op dit algemeen principe zullen ook worden gedefinieerd. Het kan bijvoorbeeld wel in geval van een manifest onwettige beslissing van een lokaal bestuur die Vlaamse beleidsregels schaadt en die op basis van de richtlijn niet werd voorgelegd voor een eventueel beroep.
Decretaal is bepaald dat, zodra een inbreuk is vastgesteld, de communicatie verloopt via het proces-verbaal of het verslag van de vaststelling dat aan de betrokken persoon of instantie wordt bezorgd. De communicatie via deze uitwisseling van sleuteldocumenten is gewaarborgd voor de herstelprocedure wordt ingeleid. Wordt tijdens de herstelprocedure een regularisatievergunning afgeleverd, dan wordt die nu ingeschreven in het vergunningenregister. In het toekomstig stelsel van de omgevingsvergunning wordt ingezet op de uitbouw van dat register tot een omgevingsvergunningsregister. Het wordt ook gedigitaliseerd. Elke handhavingsactor kan en moet dat register raadplegen. Daarnaast is het in de praktijk ook zo dat de meest gerede partij, de verkrijger van de regularisatievergunning, de betrokken inspectiediensten hiervan in kennis stelt.
Ik zal er nauw op toezien, zeker met de versnelde inkanteling van de Inspectie RWO, dat de beleidsregels van het handhavingsprogramma worden gehonoreerd en toegepast. De stuurgroep Handhaving ruimtelijke ordening heeft van mij ook de opdracht gekregen om hierop nauwgezet toe te zien.
Mevrouw Van Volcem heeft het woord.
Hartelijk dank voor het antwoord, minister. Voor velen zal het verslag een opluchting zijn. Wanneer men zich daar echter niet aan houdt, zijn er dan ook tuchtrechtelijke sancties mogelijk? Er zijn immers toch nog een aantal dossiers bekend, en dat is ook de reden waarom ik deze vraag opnieuw stel. Sommigen zijn zeer onwillig. Daar moet men een keer paal en perk aan stellen. Ik wil dat niet veralgemenen tot alle ambtenaren, zeker niet, maar sommige gevallen zijn zeer schrijnend. Mensen worden geconfronteerd met dwangsommen die steeds maar oplopen. Dat krijgen we niet meer uitgelegd. Het is een schande. Ik vraag u eigenlijk de opdracht te geven om dergelijke ambtenaren te schorsen, zodat een andere ambtenaar de beslissing kan nemen en uw beleid en instructies kunnen worden uitgevoerd.
De heer Ceyssens heeft het woord.
Ik deel helemaal de bezorgdheid van collega Van Volcem. De eerste vraag die ik ooit in het Vlaams Parlement stelde, ging over de prejudiciële vragen van de stedenbouwkundige inspectie, en ik heb nog altijd de indruk dat deze mensen er moeite mee hebben zich neer te leggen bij genomen beslissingen, zowel beslissingen van het parlement, als stedenbouwkundige vergunningen. Dat zou ik nog kunnen begrijpen als er geen adviezen zouden worden ingewonnen. Dan kan een verificatie achteraf goed zijn. Maar we kennen allemaal ons vergunningentraject, we weten allemaal welke adviezen bij regularisatie worden ingewonnen, de processen-verbaal zitten heel duidelijk mee in het dossier. In dat geval getuigt het van niet meer dan efficiënt bestuur dat een genomen beslissing ook wordt uitgevoerd. De administratie moet dan niet proberen haar persoonlijke overtuiging en wil door te drukken. Ik juich het dan ook toe, minister, dat u het beroepenkader zult evalueren.
De heer Nevens heeft het woord.
Ik ken het dossier waarover mevrouw Van Volcem het heeft, niet, maar ik weet wel dat ruimtelijke ordening op drie pijlers rust: planning, vergunning en handhaving. Handhaving is echter geen doel op zich. Handhaving moet ervoor zorgen dat de vergunning wordt nageleefd. Gebeurt dat niet, dan moet er worden opgetreden. Dat is ook de kern van het nieuwe handhavingsprogramma dat we in de plenaire vergadering hebben goedgekeurd. We stellen nu vast dat de inspectie zich ook opwerpt als een soort controleur of beroepsinstantie voor het afleveren van vergunningen.
Dat zou betekenen dat de inspectie in de plaats treedt van de vergunningenverlener. Dat kan volgens mij helemaal niet. Trouwens, artikel 1.4.3. van de VCRO belast de inspectie met handhaving, niet met vergunningverlening. Misschien toont dit wel aan dat er iets schort met de huidige vergunningsprocedure en de controle erop. Minister, bent u van oordeel dat hier een bevoegdheidsprobleem optreedt doordat de Inspectie RWO de rechtsgeldigheid van vergunningen aanvalt en ter discussie stelt?
Op gewestelijk niveau zijn het vergunningenbeleid en de handhaving gescheiden in twee autonome instanties. Kan het zijn dat hierin een deel van het probleem ligt dat mevrouw Van Volcem aankaart?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Ik kan zelf geen tuchtsancties opleggen, maar de leidend ambtenaar kan dat wel. We zullen dat, samen met de globale problematiek, nog eens aan bod laten komen op de stuurgroep.
Mijnheer Nevens, ik heb duidelijk geantwoord op uw vraag. Wanneer de leidend ambtenaar beslist om geen beroep in te stellen, moet de individuele gewestelijke stedenbouwkundig inspecteur dit niet wél doen. Ik heb daar heel duidelijk op geantwoord: dat kan niet de bedoeling zijn.
Gaat men zijn boekje te buiten? Artikel 159 van de Grondwet is wat het is. Maar ik vind dat er intern een duidelijke hiërarchie is. Tegen de beslissing van de leidend ambtenaar moet niet worden ingegaan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.