Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Danen heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, ‘Essers’ is een lokaal dossier met nationale allures.
Minister, u hebt op mijn schriftelijke vraag met betrekking tot de uitbreidingsplannen van de firma Essers in Genk over de opvolging van de uitvoering van natuurherstelplannen en de wijze waarop de handhaving gebeurt, geantwoord dat natuurherstel een voorwaarde is van de stedenbouwkundige vergunning en dat het Agentschap Inspectie Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerend Erfgoed (RWO) verantwoordelijk is voor de opvolging en handhaving. U gaf verder ook aan dat het niet correct of niet tijdig uitvoeren van dergelijke voorwaarden een bouwmisdrijf uitmaakt.
In de stedenbouwkundige vergunning afgeleverd door de stad Genk op 6 februari 2008 staan elf voorwaarden gespecifieerd. Ik citeer de voorwaarden die relevant zijn voor het natuurherstel: het natuurinrichtingsplan uitvoeren conform het advies van het Agentschap voor Natuur en Bos; voldoen aan de compensatiemaatregel bij ontbossing door het betalen van een boscompensatiebijdrage; een strikte planning opmaken voor de uitvoering van de beplanting, aanleg en beheer van de bufferzone tegen het natuurgebied.
Met betrekking tot het tijdstip waarop de uitvoering van die natuurherstelmaatregelen moesten worden uitgevoerd en de eenmaligheid van de mogelijkheid tot uitbreiding, zijn alle documenten eenduidig. Ik citeer een fragment uit de toelichtingsnota bij het gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan (GRUP) in 2009: de verbetering van een zone van 10 hectare. Dan staat er: “Overeenkomstig het advies van het Agentschap voor Natuur en Bos dient hiervoor een inrichtingsplan te worden opgemaakt en dient de inrichting van deze 10 hectare minimaal gelijktijdig met de uitbreiding van het transportbedrijf te gebeuren.”
De passende beoordeling concludeert dat mits een gelijktijdige uitvoering van de voorwaarden, er geen significant negatieve effecten zijn op de gunstige staat van instandhouding van de habitats en soorten in de Habitatrichtlijngebieden (SBZ-H). Mits er in de toekomst geen bijkomende uitbreidingen worden gepland, blijven de omstandigheden goed voor de verbetering van de staat van instandhouding van de habitats in het gebied.
U herhaalde de voorwaarde voor natuurherstel gekoppeld aan de stedenbouwkundige vergunning in antwoord op mijn vraag van 18 juni 2015 en gaf daarbij aan dat de uitvoering van die voorwaarde vertraging opgelopen had. Die opgelopen vertraging blijkt ook uit het plan-MER van 14 oktober 2014. Er wordt gesteld dat bepaalde zaken niet zijn gebeurd. Er staat verder dat omdat door beide partijen nog acties ondernomen zullen worden, hierover afspraken werden gemaakt. Ook burgemeester Wim Dries zegt in De Standaard van 20 januari: “We hebben alle nodige stappen gezet. Alleen gaan er jaren over zo’n proces. Vergeet niet dat de laatste versie van het uitvoeringsplan pas uit 2012 dateert. Ik geef wel toe dat we het dossier op een waakvlam hebben gezet, omdat we wisten dat er een nieuw ruimtelijk uitvoeringsplan aankwam. Dan valt alles te herbekijken.”
Uit deze stukken kunnen we concluderen dat de voorwaarden verbonden aan de stedenbouwkundige vergunning niet vervuld zijn, waardoor er juridisch gezien sprake is van een bouwmisdrijf. Maar dit is niet het enige probleem in dit dossier. Door het niet uitvoeren van de vergunningsvoorwaarden die tot doel hadden om de effecten van de uitbreiding te mitigeren op het aanpalende Europees beschermde natuurgebied, is er netto een natuurverlies van 3,63 hectare, terwijl er ook geen verbetering is van de kwaliteit van de nog aanwezige natuur. Dat gaat in tegen artikel 6.2 van de Habitatrichtlijn.
De natuur heeft met de uitbreiding van hal 6 in 2008 dus tweemaal verloren. Nu acht jaar later staat deze Vlaamse Regering voor een nieuwe mijlpaal in dit dossier. Met haar goedkeuring of afkeuring van het ontwerp-GRUP heeft ze het lot in handen van 12 hectare Europees beschermde topnatuur. Het zou van een erg groot cynisme getuigen mocht deze Vlaamse Regering, net omdat het bedrijf in kwestie zijn vergunningsvoorwaarden niet uitgevoerd heeft, een bijkomende uitbreiding toelaten op kap van de Europees beschermde natuur.
Minister, hoe komt het dat het plan-MER voor de geplande uitbreiding geen melding maakt van de vergunningsvoorwaarden verbonden aan de eerste uitbreiding? Had dit geen onderdeel moeten uitmaken van het deel 2.1.3. van de plan-MER? U en de andere leden uit de Vlaamse Regering dragen rechtszekerheid hoog in het vaandel. Dat bewees u recent met de goedkeuring van het RUP voor Uplace. De woorden pacta sunt servanda rolden menigmaal over de tongen in dit dossier. Geldt dit principe ook voor de afspraken die gemaakt werden in 2009 in kader van de eerste uitbreiding van hal 6 van de firma Essers, in casu met betrekking tot de natuurherstelmaatregelen en de eenmaligheid van de uitbreiding op de betreffende site?
Artikel 6.3 van de Habitatrichtlijn verplicht dat elk plan of project dat significante effecten kan hebben op het gebied, aan een passende beoordeling wordt onderworpen. Die passende beoordeling werd ook opgemaakt in het kader van de nieuwe uitbreidingsvraag van Essers. De conclusie van die passende beoordeling is dat er geen significant negatieve effecten optreden voor de habitat. Heel vreemd vinden we dat, aangezien de passende beoordeling die werd verstrekt in het kader van de eerste uitbreiding, net oordeelde dat bijkomende uitbreidingen zouden leiden tot een significant negatief effect op de habitat. Op welke manier werd rekening gehouden met de cumulatieve gevolgen die kunnen voortvloeien uit de combinatie van het plan of project met andere plannen of projecten, in concreto de eerste uitbreiding? Kan er een overzicht worden gegeven van de natuurinrichtingsmaatregelen die onderdeel uitmaakten van het natuurinrichtingsplan? Kunt u ook een overzicht geven van de natuurinrichtingsmaatregelen die al werden uitgevoerd, en wanneer dat gebeurde? U stelde in eerdere parlementaire documenten zelf al vast dat de vergunningsvoorwaarden verbonden aan de stedenbouwkundige vergunning van 2007 niet of slechts gedeeltelijk zijn uitgevoerd, en dat er dus sprake is van een bouwmisdrijf. Hebt u ondertussen initiatieven genomen om op het terrein na te gaan of die vergunningsvoorwaarden werden gehonoreerd, en welke stappen zijn dat dan? Heeft het feit dat er een onvergunde toestand wordt vastgesteld binnen dit GRUP gevolgen voor de goedkeuring van het komende GRUP? Wat zijn de gevolgen voor de onvergunde constructie bij een goedkeuring van dit GRUP? Blijft die constructie onvergund of wordt ze op die manier planologisch gelegaliseerd?
Het bedrijf Essers lijkt de verantwoordelijkheid voor het niet naleven van de vergunningsvoorwaarden door te schuiven naar de eigenaars van de gronden waarop het natuurherstel had moeten worden uitgevoerd, in casu het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) en de stad Genk. Het doorschuiven van de zwartepiet houdt juridisch geen steek. Essers is de vergunningsaanvrager en is verantwoordelijk voor het uitvoeren van de voorwaarden die verbonden zijn aan de vergunning, onafhankelijk van eventuele afspraken die daarover gemaakt zijn. De vraag blijft wel: zijn er afspraken over de uitvoering van de natuurherstelmaatregelen en welke partij heeft zich tot welke actie verbonden en met welke timing? Indien de stad Genk en het ANB zich hebben verbonden tot – een deel van – de uitvoering van de natuurherstelmaatregelen, is er dan voorzien in een vergoeding voor de opvolging en uitvoering van die werken? Hoeveel bedraagt die vergoeding en is die voldoende om de volledige kosten van het natuurherstel en de opvolging te dekken? Is er in deze zaak sprake van een schending van het principe dat de vervuiler betaalt?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mijnheer Danen, u stelt een aantal vragen over een dossier waarin de regering nog beslissingen moet nemen. Ik kan dus ook niet vooruitlopen op die beslissingen. U stelt echter ook een aantal specifieke vragen met betrekking tot een aantal stappen in het verleden. Ik zal proberen daarop te antwoorden.
Het gaat hier over een bedrijf gelegen op een terrein dat deel uitmaakt van het regionaal bedrijventerrein afgebakend in het regionaalstedelijk gebied Hasselt-Genk. In functie van de opmaak van een GRUP word er een plan-MER opgemaakt, waarbij wordt bekeken welke de effecten zijn van de geplande toekomstige toestand in vergelijking met de feitelijke toestand op het terrein op het moment van de opmaak van die plan-MER. De plan-MER vermeldt ook de juridische toestand zoals die bestaat bij de opmaak van het plan. Daar wordt ook aangegeven of vergunningen al dan niet al volledig zijn uitgevoerd.
Dat is hier ook gebeurd met de bewuste plan-MER, en dat is ook goedgekeurd door de dienst MER, die een totaal onafhankelijke dienst is die in dezen de milieueffectenrapportage heeft goedgekeurd.
Wat de vergunningstoestand van het bedrijf betreft, kan ik ook verwijzen naar het gunstige planologisch attest dat aanleiding heeft gegeven tot het initiële GRUP. Over de wijzigingen daaraan moet er dus nog worden beslist. In zo’n planologisch attest wordt de vergunningstoestand van de bedrijfssite beoordeeld. Als blijkt dat het om een niet-vergunde toestand zou gaan, geldt dat als uitsluitende voorwaarde om een dergelijk attest te verkrijgen. Anders gezegd: de vergunningstoestand van het bedrijf voldeed aan de wettelijke bepalingen voor het verkrijgen van een planologisch attest.
Dan was er uw vraag over artikel 6.3 van de Habitatrichtlijn. Er is de verplichting dat voor elk plan of project de significante effecten worden nagegaan. Dat gebeurt in de passende beoordeling. De passende beoordeling is verwerkt in het milieueffectenrapport. Er is dus getoetst wat de impact zou zijn van het project op de realisatie van de Europese natuurdoelen in de betrokken speciale beschermingszones. Het is bij een vergelijking van de situatie in 2008 met de situatie vandaag ook belangrijk mee in overweging te nemen dat de Vlaamse Regering in 2014 de instandhoudingsdoelstellingen per speciale beschermingszone heeft goedgekeurd. Dat heeft er ook toe geleid dat er ook nauwkeuriger kan worden afgewogen of een activiteit, plan of programma al dan niet een betekenisvolle impact heeft op het realiseren van de Europese doelen.
U vraagt ook naar de natuurinrichtingsmaatregelen. Bij de opmaak van het natuurinrichtingsplan waren er conform het op 5 februari 2008 door het ANB gegeven advies vier voorwaarden opgenomen: bosgroenbeplanting voor buffers voor in totaal vijftien meter, bosgoedbeplanting voor bosvorming, permanente open plek en omvorming naar loofhout. Als u de cartografische weergave van dat plan niet hebt, kan ik u die bezorgen, indien u dat zou wensen. Belangrijk in dit dossier is dat de stad Genk sinds 1 mei 2007 ontvoogd is. Dat houdt dus in dat de stad autonoom bevoegd is inzake vergunningsverleningen.
Wat uw volgende vraag betreft: als mijn inspectiediensten kennis krijgen van iets, dan gaan ze ter plaatse, en dat is in dezen ook gebeurd.
Een nieuw GRUP is op zich geen legalisering van onvergunde constructies. Een regularisatievergunning kan op deze basis wel worden aangevraagd. De beoordeling van die vergunningsvraag vereist steeds een afweging op basis van het nieuwe kader en een goede ruimtelijke ordening. Een vergunning heeft een zakelijk karakter, is verbonden aan het onroerend goed en kan worden overgedragen. Het vervullen van stedenbouwkundige voorwaarden is in handen van de uitvoerder. De uitvoerder is niet noodzakelijk de aanvrager.
Er werd in het natuurherstelplan niet in maatregelen voorzien op de gronden van het Agentschap voor Natuur en Bos.
U vraagt hoe het zit met het principe dat de vervuiler betaalt. Dit principe is niet direct van toepassing, want in het specifieke geval waar u naar verwijst, gaat het niet over milieuvervuiling.
De heer Danen heeft het woord.
Voorzitter, minister, ik heb gezien dat dit dossier vrijdag op de agenda staat. Ik zal een aantal vragen een volgende keer opnieuw stellen, dan kunt u er misschien wel op antwoorden. Het is immers een lopend dossier.
Ik blijf een aantal zaken vreemd vinden. Zo was er bijvoorbeeld het feit dat in een vorig MER werd gesteld dat er zeker geen uitbreidingen mochten gebeuren in dat gebied, dat er geen nieuwe installatie mocht komen, omdat dit significante effecten zou hebben. In het opvolgend MER is daar echter helemaal geen sprake meer van. Ik vind dit heel erg vreemd. U zegt dat de dienst MER onafhankelijk is. Dat is natuurlijk zo, maar ik blijf het wel heel vreemd vinden.
U zegt dat inspectiediensten ter plaatse zijn geweest. Ik zou graag van u willen weten, minister, wanneer dat was en wat er werd vastgesteld. Dit is voor mij een nieuw gegeven.
Wat betreft de cartografische toestand, beschik ik wel al over wat materiaal aangaande dit dossier, maar u mag het mij altijd bezorgen. Het is mogelijk dat het me nieuwe inzichten kan verschaffen.
De heer Ceyssens heeft het woord.
Voorzitter, ik vermoed dat deze vraag nog werd ingediend vooraleer de parlementsvoorzitter dit weekend in een krant liet optekenen dat het gedaan moet zijn met vragen over bepaalde dossiers, dat er algemene vragen moeten worden gesteld in het parlement.
Mijnheer Danen, met deze vraag is het ook duidelijk dat de vorige vraag over de bouwmisdrijven eigenlijk ook over dit specifieke dossier ging. En zo werd het lijstje vragen die door u werden gesteld over dit specifieke dossier, toch wel heel erg lang. Nochtans heb ik u er hier al eens aan herinnerd dat u samen met de socialisten in Limburg in 2012 in uw verkiezingsprogramma schreef dat Limburg een logistieke regio moest worden.
Ik stel vast dat voor u en uw soulmate in dezen, de heer Beenders – ik zie hem vandaag niet zitten, ik weet niet waarom hij er niet is –, zodra er ook maar één initiatief genomen wordt om Limburg logistiek vooruit te helpen, het kot te klein wordt. Gaat het over het Economisch Netwerk Albertkanaal (ENA), dat perfect ontsloten is, dan is het kot te klein. Nochtans, als we zeggen dat ruimtelijke ordening en mobiliteit moeten matchen, dan liggen daar alle kansen voor het grijpen. Gaat het over Essers, waarvoor we een bos moeten kappen waarvan in 2006 al in een bosbeheerplan stond dat het gekapt kon worden wegens waardeloos en waarbij achttien verschillende locaties onderzocht zijn, dan stel ik vast dat er geen moment onverlet wordt gelaten om te zoeken met het vergrootglas hoe er stokken in de wielen van het project gestoken kunnen worden.
Als u hier zegt ‘voor ons is bos heilig, daar kan niets anders’, dan vind ik dat een eerlijke mening en daarvoor heb ik respect. Maar zeg dan niet voor de verkiezingen dat u Limburg mee op de kaart wilt zetten als logistieke regio!
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Voorzitter, ik wil me aansluiten bij wat de heer Ceyssens al heeft gezegd. Het is inderdaad opmerkelijk dat de andere collega’s, die zich al altijd negatief hebben uitgesproken over dit dossier, er vandaag niet zijn. Misschien zijn zij ondertussen slimmer geworden …
We hebben dit dossier ook besproken toen het ging over de conceptnota over het ENA. En, mijnheer Danen, u weet het misschien nog wel, we hebben ons destijds zorgen gemaakt over het feit dat in het licht van de conceptnota over het ENA, een aantal watergebonden bedrijventerreinen werden geschrapt. Dat betreuren wij nog altijd. Destijds waren we wel blij dat toen over Genk Noord en Essers werd gezegd dat er snel vooruitgang geboekt moest worden.
We hebben de bedrijvigheid nodig in Limburg. We hebben de logistieke poort nodig. We moeten daar inderdaad voor blijven gaan.
Wat dat betreft, minister, krijgt u alleszins van onze fractie alle steun. Ik hoop in elk geval dat vrijdag een positief gevolg zal worden gegeven aan de definitieve vaststelling van het GRUP, zodat het dossier snel vooruit kan gaan.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mijnheer Danen, u hebt nog een specifieke bijkomende vraag gesteld. U vroeg of er een proces-verbaal is opgemaakt door de inspectie. Ik weet dat niet. Ik heb vernomen dat men ter plaatse is geweest, maar ik heb absoluut geen informatie over wat er is gebeurd. Aangezien het om een onafhankelijke dienst gaat, heb ik daar op dit moment absoluut geen zicht op.
De heer Danen heeft het woord.
Blijkbaar, te horen aan de opmerkingen, is dit een heikel dossier. (Gelach)
Het is niet zo dat ík vaststel dat het om natuur gaat of om waardevol bos. Het gaat om Europese topnatuur, niet ík heb dat bepaald. Meer nog, wij hebben er steeds voor gewaarschuwd dat per se willen uitbreiden in dit soort gebieden, juridisch helemaal niet evident is. Wij blijven u daarvoor waarschuwen. Volgens ons zal dit tot heel veel problemen leiden.
Het is mijn taak om over dossiers waarvan wij denken dat er problemen mee zijn, vragen te stellen aan de regering. Wij moeten de regering controleren. Ik vind het vreemd dat wanneer het over heikele dossiers gaat, in de commissie regelmatig collega-parlementsleden aan de tand worden gevoeld – dat mag natuurlijk, ik ben daar helemaal niet bang voor, ik vind dat zelfs plezant. Een commissie dient toch vooral om het beleid te controleren en om de beleidvoerders te ondervragen? Dat probeer ik te doen, ik denk dat dat mijn taak is.
En inderdaad, wij kijken met een vergrootglas naar het dossier. Maar zelfs als we er met een omgekeerde bril naar zouden kijken, dan nog zouden we heel wat wantoestanden in dit dossier vaststellen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.