Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de integratie van het concept 'woonzorgzones' in het woonzorgbeleid
Verslag
Mevrouw Lieten heeft het woord.
Minister, ik had de vraag aan u en aan minister Homans gericht, maar minister Homans heeft er alle vertrouwen in dat u de vraag zult beantwoorden, dus stel ik ze aan u. Ik wil het even hebben over een recent advies van de Vlaamse Ouderenraad, waarin deze instantie pleit voor een ‘Ageing Well in Place’-beleid, waarbij ouderen zo lang mogelijk en zo lang als ze zelf wensen in hun thuisomgeving zouden kunnen blijven. Dat betekent wel dat er een combinatie moet zijn van aangepaste woningen, dus van levensloopbestendige woningen, groepswonen en assistentiewoningen in alle varianten, maar ook dat straten en pleinen toegankelijk moeten zijn voor iedereen, dat er een goed openbaar vervoer moet zijn, dat de dagelijkse voorzieningen op loopafstand moeten zijn en dat er een zorgkruispunt moet zijn, waar alle info voorhanden is over beschikbare hulp en zorg in de wijk. Nu lees ik in dat advies in ieder geval ook heel veel van de uitdagingen die u zelf in uw visienota’s met betrekking tot het ouderenbeleid naar voren brengt. De Vlaamse Ouderenraad geeft onder andere ook aan dat de lokale overheid een regisseursrol op zich kan nemen. Ik meen dus dat de vragen die ik stel, ook in de richting van uw beleidsintenties gaan, maar misschien is het toch goed om op dit moment dan een stand van zaken te vragen.
De Vlaamse Ouderenraad vraagt heel concreet aan de Vlaamse overheid om initiatieven te nemen met betrekking tot woonzorgzones en alternatieve woonvormen, die volgens de raad op dit moment onvoldoende bekend zijn bij de senioren. Hij vraagt dus om het idee van ‘Ageing Well in Place’ volop te ondersteunen, om daar ook positief aan te werken, onder andere door pilootprojecten te installeren en op basis van de resultaten daarvan ook schaaluitbreiding en structurele verankering mogelijk te maken. Dat alles moet volgens de raad gebeuren op basis van een goede gegevensdatabank over het woningenbestand van senioren en met een maximale inspraak door de senioren.
Minister, wat is de stand van zaken met betrekking tot de implementatie van woonzorgzones in Vlaanderen? In hoeverre wordt dit ook verruimd, los van de zorgbehoevendheid van senioren, naar een algemeen concept van zorgvriendelijke wijken waarvan iedereen beter zou kunnen worden, ook gezinnen met jonge kinderen of mensen met een handicap?
Welke rol spelen de lokale dienstencentra vandaag in dit concept?
Zijn er al contacten gelegd met de federale overheid om de woonsituatie van ouderen beter in kaart te brengen en om de eventuele onaangepastheid van woningen tot op het lokale vlak te kunnen bekijken?
Welke initiatieven werden er al genomen om alternatieve woonvormen beter bekend te maken bij senioren?
In het licht van de woonzorgzones spelen ook de woonzorgnetwerken een rol. Het betreft een buurtgericht functioneel samenwerkingsverband tussen verschillende welzijns- en zorgactoren. Deze netwerken werden voorzien in het Woonzorgdecreet van 2009 – u stond mee aan de wieg ervan. Hoever staat het met de uitvoeringsbesluiten en de subsidiëring? Of wat is de planning ter zake?
Hoe ziet u de samenwerking tussen uw beleidsdomeinen? U hebt natuurlijk ook het functioneel beleidsdomein Wonen heel hard nodig om de doelstellingen te kunnen halen. Er is ook het functioneel beleidsdomein Mobiliteit en Ruimtelijke Ordening. Hoever staat het met die samenwerking? Welke gezamenlijke initiatieven zijn er nog gepland?
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, mijn vraag ligt in dezelfde lijn. De Vlaamse overheid zet in op de doelstelling om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen. Deze visie werd herhaald in de recent goedgekeurde conceptnota ‘Vlaams welzijns- en zorgbeleid voor ouderen’ die door de Vlaamse Regering werd goedgekeurd.
Op 16 december 2015 bracht de Vlaamse Ouderenraad inderdaad een standpunt uit over woonzorgzones als concept binnen een geïntegreerd woonzorgbeleid. Een woonzorgzone is een woonwijk, een geografische plaats, die toegankelijk is en die is voorzien van aangepaste woonvormen en is uitgerust met goede zorgvoorzieningen. Dergelijke woonzorgzones zijn een noodzakelijke voorwaarde om de beleidsdoelstelling ‘Ageing in Place’ te realiseren.
Ook in de beleidsbrief Welzijn 2015-2016 wordt beloofd om het concept van woonzorgzones te onderzoeken. Ik citeer: “Lokale dienstencentra fungeren vaak als regisseur in de uitbouw van informele en buurtgerichte zorgnetwerken. Ze werken daarvoor samen met lokale samenlevingsopbouwinitiatieven, OCMW’s, lokale besturen, woonzorgcentra, diensten maatschappelijk werk en andere dienstverleners en zetten een antenne- of mobiele werking op om ook verder afgelegen gebieden bij de werking te betrekken. We onderzoeken de uitbouw van lokale woonzorgnetwerken en woonzorgzones en de mogelijke rol daarin van lokale dienstencentra en hoe deze kan afgestemd worden met andere plaatselijke initiatieven.”
In het verleden werden al initiatieven genomen. Ik denk aan de studiedag met Sien Winters in 2009. Die werd georganiseerd in samenwerking met het OCMW en het Zorgbedrijf Antwerpen.
Ik verwijs ook naar de woonzorgzone van Wervik, een van de voortrekkers om hier aandacht aan te besteden en in de praktijk uit te voeren.
In Aalst loopt een project ‘Ageing in Place’. Men wil er testen welke infrastructurele, sociale en maatschappelijke voorwaarden vervuld moeten worden om ouder te kunnen worden in de eigen leefomgeving. Met het project ‘de integrale ouderentoets’ wil men nagaan in welke mate de infrastructuur en de dienstverlening van de verschillende beleidsdomeinen van het stadsbestuur rekening houden met ouderen. De resultaten moeten mogelijk maken dat ouderen die thuis wonen, toegang hebben tot het publieke leven. Het gaat er kortom om dat ze blijven meetellen, dat ze niet geïsoleerd en vereenzaamd achterblijven. Ook wil men zorgvragen voorkomen door preventie van ongevallen in de woonomgeving en bij gebruik van publieke ruimte. Het project loopt sinds januari 2014 tot het einde van dit jaar.
Ik verwijs tot slot naar de resolutie Buurtgerichte Zorg. Die werd op het einde van vorige legislatuur goedgekeurd. Daarin wordt eveneens een pleidooi gehouden voor de creatie van meer woonzorgzones.
Minister, ik wil u vooral het volgende vragen. Hoe definieert u de rol van de Vlaamse regelgever en het Vlaamse beleid inzake woonzorgzones? Hoever staat u met het onderzoek naar de uitbouw van lokale woonzorgnetwerken en woonzorgzones, en naar de rol van lokale dienstencentra daarin? Bent u bereid om het concept van woonzorgzones te implementeren in het Vlaamse ouderenbeleid? Kunt u een stand van zaken geven over de proeftuin in Aalst? Wat leert deze proeftuin ons tot nu toe over woonzorgzones?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Voorzitter, dames en heren, ter inleiding, maar ik weet dat ik hiermee een open deur intrap: er zijn natuurlijk meerdere ministers bevoegd voor de vragen die werden gesteld. Ik heb het antwoord alvast afgestemd op twee van mijn collega’s – minister Homans en minister Schauvliege – want zij hebben ter zake cruciale bevoegdheden.
Laat me beginnen met de visie op wonen en zorg van en voor ouderen. Het ‘Ageing Well in Place’-principe waarnaar wordt verwezen en waar ook de Vlaamse Ouderenraad voor pleit, is niet toevallig ook het uitgangspunt waaraan het Vlaams ouderenbeleidsplan in ontwikkeling zal refereren. Ook de conceptnota ‘Vlaams welzijns- en zorgbeleid voor ouderen. Dichtbij en integraal. Visie en veranderagenda’, die onlangs werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering en werd overgemaakt aan de diverse adviesraden, beklemtoont het belang van het oud kunnen worden in de vertrouwde omgeving.
Een leeftijdsvriendelijk Vlaanderen promoot een visie op een samenleving voor alle leeftijden, waar iedereen een actieve rol kan spelen in de gemeenschap en van gelijke rechten en kansen kan genieten in alle perioden van het leven. Specifiek voor de doelgroep ouderen betekent dit onder andere een oriëntatie op de kwaliteit van leven van de ouder wordende bevolking, de actieve bestrijding van leeftijdsdiscriminatie en stereotypering, een inclusieve arbeidsmarkt, digitale inclusie, de ondersteuning van het gezond ouder worden en de autonomie van de oudere personen, en dit binnen alle Vlaamse beleidsdomeinen en op alle beleidsniveaus.
Oudere personen aanzetten tot blijvende activiteit ‘Ageing in Place/Active Ageing’ en hen zo lang mogelijk in hun vertrouwde omgeving laten wonen, is mogelijk als ook de leef- en woonomgeving daarop afgestemd is. Een aangename en veilige woonomgeving stimuleert ouderen om naar buiten te komen. Voldoende zit- en rustplaatsen, begaanbare stoepen, bereikbaar openbaar vervoer, de aanwezigheid van basisvoorzieningen, alsook warme, betrokken en zorgzame buurten of de buurtvervlechting, kunnen hier een significante bijdrage toe leveren.
Wanneer oudere personen nood hebben aan ondersteuning en/of zorg, wordt deze in eerste instantie aangereikt in de voor hen vertrouwde leef- en woonomgeving in de nabijheid van familie, vrienden en kennissen. Daar waar zorg en ondersteuning niet meer mogelijk zijn thuis, wordt voorzien in aangepaste woon- en zorgvormen ingebed in de voor de oudere persoon bekende leef- en woonomgeving. De lokale overheden, verenigingen en welzijns- en zorgvoorzieningen kunnen hier als actoren een belangrijke ondersteunende rol vervullen en het vertrouwen hiertoe tussen mensen vergroten. Buurtgerichte zorg heeft grote slaagkans als er voldoende onderlinge betrokkenheid is tussen de mensen van die buurt.
Ik kom tot het begrip ‘woonzorgzone’. Het concept werd in de jaren 90 geïntroduceerd in Vlaanderen vanuit Nederland. Dat gebeurde door middel van het zogenaamde STAGG-model. STAGG staat voor Stichting Architecten Onderzoek Gebouwen Gezondheidszorg. Het is geïnspireerd op een aantal modellen in de Scandinavische landen. Het concept is een planologisch en ruimtelijk concept, gecombineerd met een planning en organisatie van zorg- en dienstverlening, en dit met een inclusief karakter. De introductie van het concept had alles te maken met de wijzigende visie op wonen en zorg, met als gevolg een vervaging van de scheidingslijnen tussen wonen en zorg, een toenemende diversificatie van woon- en zorgvormen, vervaging tussen doelgroepen, het verlaten van het medisch model, toenemende vraag naar zorg op maat en bereikbaarheid van zorg.
Het standpunt van de Vlaamse Ouderenraad omschrijft een woonzorgzone als een gewone woonwijk, gemeente of deelgemeente, met in grote meerderheid inwoners die niet meer dan normaal gebruikmaken van zorg- en welzijnsvoorzieningen. Naast voldoende aangepaste of levensloopbestendige woningen kenmerkt een woonzorgzone zich door een verhoogd voorzieningenniveau van ondersteunings-, welzijns- en zorgdiensten. Er is een integrale zorg- en dienstverlening opgezet. In de woonzorgzone bevindt er zich een zorgkruispunt of woonloket, een laagdrempelig informatieloket, waar de bewoners van de zone terechtkunnen voor informatie, zorg en ondersteuning.
Het werkt samen met de zorg- en dienstverleners actief in de woonzorgzone. Alle noodzakelijke dagelijkse voorzieningen zoals winkel, café, kapper, bank, apotheker, recreatie, restaurant enzovoort zijn op loopafstand bereikbaar.
Binnen een woonzorgzone bevinden zich eveneens een of meerdere residentiële woonzorgvoorzieningen waar 24 op 24 uur zorg en dienstverlening worden aangereikt. Door de samenhang tussen wonen, woonomgeving, welzijn en zorg als uitgangspunt te nemen en de projecten daarmee te verbinden, wordt er een onzichtbaar weefsel over de wijk gelegd. Daardoor kunnen mensen er langer zelfstandig blijven wonen.
Het concept van de woonzorgzone staat dus uitdrukkelijk voor een integrale gebiedsgerichte aanpak van wonen, welzijn en zorg voor ouderen en mensen met een beperking. Jong en oud vindt perfect aansluiting bij het concept van de vermaatschappelijking van de zorg.
In Vlaanderen zijn er niet zoveel echte voorbeelden van woonzorgzones. Vaak wordt het begrip woonzorgzone ook ten onrechte gebruikt. Het concept is het verst in de praktijk gebracht in Wervik. In Genk, Aalst, Olen, Brussel en Antwerpen is men ook met het concept aan de slag gegaan. De implementatie van woonzorgzones is bij uitstek inderdaad ook een lokale aangelegenheid.
Wat de realisatie van het concept betreft, wordt een belangrijke regierol toebedeeld aan de lokale overheid. Die ziet erop toe dat de woonomgeving in die zone toegankelijk is, dat er een divers aanbod aan aangepaste woonvormen is en dat er toegankelijke zorgvoorzieningen zijn die goed op elkaar zijn afgestemd. Het betreft dus voornamelijk een regiefunctie die zich op het voorwaardenscheppende niveau bevindt.
De Vlaamse overheid kan de gemeenten de kapstokken geven zodat zij ten volle invulling kunnen geven aan hun regierol. Zo is er bijvoorbeeld de intentie van de minister van Wonen om de gemeenten een grotere rol te geven in het woonbeleid zodat zij hun regierol nog beter vorm kunnen geven. Ook Ruimtelijke Ordening heeft een rol te spelen. Daar loopt momenteel een studie ‘Vergrijzing en ruimtelijke planning’, waarbij de relevante beleidsdomeinen in een paar workshops werden betrokken. Vanuit zorg en welzijn willen wij het concept woonzorgzone plaatsen in een ruimere context van vermaatschappelijking van zorg, buurtzorg en zorgzame buurt. En dan verwijs ik naar de resolutie Buurtgerichte Zorg van 2014.
Ook levensloopbestendig wonen, leeftijdsvriendelijke steden en gemeenten, dementievriendelijke omgeving zijn uitingen van een bewustwording dat kwaliteitsvolle infrastructuur en ruimte samen moeten gaan om ook ouderen en personen met een lichte of zware beperking aan de samenleving te laten deelnemen.
Ook het bedrijfsleven kan een bijdrage leveren door binnen een woonzorgzone de inplanting en de toegankelijkheid van winkels, banken, cafés, restaurants enzovoort goed af te stemmen op de specifieke noden van de bevolking.
Integrale toegankelijkheid en ‘universal design’ zijn daarbij de uitgangspunten. De Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) en de Vlaamse Ouderraad zullen als relevante partnerorganisatie in dit proces de modellen van leeftijdsvriendelijke en dementievriendelijke gemeenten lokaal verder implementeren terwijl de inspiratiebundels van het VIPA in de verschillende welzijnsdomeinen, architecten en bouwheren warm moeten maken om de toegankelijkheid van de zorginfrastructuur te optimaliseren.
Wanneer we de woonzorgzone als een concept beschouwen dat mee vorm kan geven aan de vermaatschappelijking van de zorg, is het duidelijk dat de zorgvriendelijke wijk elke vorm van afnemende of onvoldoende aanwezige competenties wil ondersteunen of compenseren. We willen daartoe de eerstelijnszorg uitbouwen tot een intersectorale samenwerking tussen minstens thuiszorg, ouderenzorg, geestelijke gezondheidszorg en de zorg en ondersteuning voor en van personen met een handicap.
We zetten proefprojecten op die een ruimere combinatie van verschillende zorgvormen en formules binnen één gebouw of intramurale context beogen.
Overigens hebben de ministers van Volksgezondheid van de deelstaten en van de federale overheid in oktober 2015 een gemeenschappelijk plan voor chronisch zieken goedgekeurd met als titel ‘Geïntegreerde zorg voor een betere gezondheid’. In uitvoering daarvan hebben we op 2 februari 2016 een projectoproep gelanceerd aan alle actoren in zorg en welzijn om nieuwe processen over geïntegreerde zorg uit te testen waarbij de hulp- en dienstverlening zowel op microniveau – organisatie en inhoud van de zorg aan de patiënt – als op het mesoniveau – werkmodaliteiten tussen de zorgverleners, structuur en aansturing van het aanbod – geïntegreerd wordt.
In de conceptnota Vlaams Welzijns- en Zorgbeleid voor Ouderen kan men lezen welke initiatieven we vanuit zorg en welzijn concreet beogen te realiseren op het vlak van wonen en welzijn. Ik geef een aantal voorbeelden. In overleg met de Vlaamse minister van Wonen willen we ondersteuningsmogelijkheden/premies voor woningaanpassing oplijsten en promoten, alsook financieel toegankelijke alternatieve collectieve woonvormen zoals groepswonen en Abbeyfieldhuizen.
In overleg met de minister van Wonen willen we de knelpunten oplijsten die men ondervindt bij de realisatie van alternatieve collectieve woonvormen en streven we naar een regelluw kader.
In overleg met de minister van Ruimtelijke Ordening lijsten we de knelpunten op inzake stedenbouwkundige aspecten bij de realisatie van woonzorginfrastructuur en streven we naar vereenvoudigde procedures. We pleiten ook voor het aanmoedigen van het flexibel en meervoudig inzetten van infrastructuur en woon- en zorginnovatie en voor het sensibiliseren van het principe ‘design for all’ in het beleidsdomein Wonen en Openbare Ruimte, alsook in Onderwijs, bijvoorbeeld in de opleiding tot architect.
De lokale dienstencentra dragen bij uitstek bij aan de uitbouw van informele en buurtgerichte zorgnetwerken. In functie hiervan gaan zij de samenwerking aan met de woonzorgcentra in de buurt, met lokale preventieactoren, met samenlevingsopbouw, met het verenigingsleven of met de buurtwerking. Ze zijn een laagdrempelig aanspreek- en informatiepunt, in eerste instantie met betrekking tot zelfzorg, thuiszorg en thuiszorgondersteuning maar vaak echter veel ruimer. Tegelijk zijn ze een activiteitencentrum dat wijkbewoners prikkelt om in verbinding te treden en om deel te nemen aan de sociale interactie. Daarbij gaat bijzondere aandacht naar kwetsbare ouderen. Vandaag zijn er ruim 220 erkende dienstencentra en 62 vergunde initiatieven. Veel gemeenten werken ook met antennes en mobiele dienstencentra om maximaal de doelgroep te bereiken. Ik zal de regelgeving daartoe versoepelen.
Ik verwijs hierbij aansluitend naar de projecten van Samenlevingsopbouw Vlaanderen, die vanuit verschillende invalshoeken projecten stimuleert die bijdragen aan een zorgzame samenleving. De 49 projecten Welzijn trachten bijvoorbeeld dienstverlening zonder drempels te realiseren of ontwikkelen zorgnetwerken, dorpsrestaurants waar ontmoeting, hulpverlening, vorming en informatie geïntegreerd worden.
Met de 52 projecten ‘Stad en Dorp’ ijvert men voor sterkere wijken en buurten in steden en op het platteland, samen met lokale besturen, partners en bewoners.
Gegevensuitwisseling over het woningbestand in Vlaanderen is in een ruimere context te bekijken dan enkel in het kader van de woonsituatie van ouderen. Een belangrijke stap hierin is de verdere uitbouw van de opvolger van de volks- en woningtellingen, namelijk de Census 2011. Hierbij wordt namelijk heel wat informatie verzameld, zowel over de woning, onder andere kwaliteitskenmerken, als over de bewoner, onder andere het bewonersstatuut. Als alternatief voor een klassieke enquête wordt de Census 2011 uitgebouwd door gegevens uit allerlei administratieve databanken, waaronder de databank met de kadastrale gegevens, te koppelen. Voorlopig toont dit project enkel de situatie voor 2011, maar op termijn is gepland om de informatie op meer structurele basis beschikbaar te stellen.
Gegevens zijn beschikbaar tot op individueel niveau, maar het opvragen hiervan zal altijd gebonden zijn aan de privacywetgeving. Veel gegevens tot op buurtniveau zijn voor 2011 echter al vrij beschikbaar op de website. De Vlaamse overheid volgt de verdere ontwikkelingen binnen dit project van dichtbij op.
Samen met de federale overheid hebben we via het Vlaams Platform Statistiek in voorbereiding van het Belgisch Statistisch Programma verschillende kadastrale statistieken tegen het licht gehouden met de vraag of verbeteringen in de wijze van ontsluiting mogelijk waren. Verder zijn er vanuit Wonen Vlaanderen, op basis van de resultaten van een onderzoek van het Steunpunt Wonen, ook al gesprekken geweest met de collega’s van de FOD Financiën om de registratie en ontsluiting van de huurcontracten te verbeteren.
In de beheersovereenkomst die we met de Vlaamse Ouderenraad hebben afgesloten, staat onder andere de sensibilisering ingeschreven voor alle thema’s die ouderen kunnen aanbelangen. Wonen is daar een van. In de schoot van de Ouderenraad is een commissie Wonen actief die de ontwikkelingen op dit vlak opvolgt en becommentarieert.
In de periode 2012-2015 hebben we aan de vzw Abbeyfield Vlaanderen subsidies toegekend om het concept van zelfstandig samenwonen lokaal te promoten om enerzijds potentiële bewonersgroepen te vormen en fondsen en partners te werven en anderzijds de eerste projecten uit te werken en mogelijke sites te verkennen. Beleidsmatig moet ik nog aanstippen dat het Woonzorgdecreet de rol van de regionale dienstencentra op het vlak van aangepast wonen heeft verruimd. Naast advies verlenen over en het binnen bereik brengen van het volledig aanbod aan materiële en immateriële hulp en dienstverlening, bieden zij ook ergotherapeutische begeleiding aan en kunnen ze optioneel de volledige begeleiding van de aanpassing van de woning op zich nemen. In de programmatie van de sociale woningbouw wordt op basis van de demografische tendensen een aanbod aan aanpasbare woningen opgenomen. In de ontwerprichtlijnen voor de sociale huisvesting van de Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen wordt in een afzonderlijk deel expliciet aandacht besteed aan normen voor aanpasbaar bouwen.
Het inzetten van zorgtechnologie voor ouderen moet hun autonomie versterken, hun gevoel van comfort vergroten en een betere maatschappelijke inclusie waarborgen. Flanders’ Care, een programma dat net voor de krokusvakantie werd goedgekeurd, faciliteert de technologische zorginnovatie, doorheen de volledige innovatiecyclus, van onderzoek en ontwikkeling, over demonstratieprojecten en implementatie tot internationale vermarkting.
Ten slotte vermeld ik de initiatieven van de Vlaamse Bouwmeester. Er zijn proefprojecten geselecteerd om nieuwe concepten van zorgwonen en publieke ruimte te testen. Deze projecten worden nu stilaan gerealiseerd en doorlopen daarvoor de nodige procedures. Het vermelden waard is dat de tweede editie van de proefprojecten van de Vlaamse Bouwmeester, Zorg in de buurt, zich in het bijzonder zal richten op de ondersteuning van kleinschalige zorgprojecten in een netwerk op schaal van de buurt.
Ik veronderstel dat mevrouw Lieten heeft meegewerkt aan de zorgproeftuin AIPA in Aalst. AIPA staat voor Ageing in place Aalst, een project in het kader van de zorgproeftuinen, die nu onder de bevoegdheid vallen van collega Muyters, minister van Werk, Economie, Innovatie en Sport. AIPA beoogt uit te testen welke infrastructurele, sociale en maatschappelijke voorwaarden moeten worden vervuld om te kunnen “ouder worden in de eigen leefomgeving”. Het platform AIPA wil dit onder meer bereiken door ouderen aangepast te laten wonen. Daarbij ligt de focus op het tegengaan van vereenzaming en de betaalbaarheid van wonen en zorg. AIPA besteedt bovendien bijzondere aandacht aan sociaal zwakkere doelgroepen. AIPA stelt twee demowoningen ter beschikking waarin de laatste nieuwe applicaties, infrastructuur en dienstverlening door de ouderen en verzorgenden zelf kunnen worden getest. AIPA zal ook 40 bestaande woningen van ouderen gebruiken om een evolutie van de aanpassingen te observeren en uit te testen. De woningen liggen los gegroepeerd in een viertal ‘woonzorgwijken’, geconcentreerd rond een specifieke zorginstelling.
Om de vereenzaming tegen te gaan, wil AIPA ouderen zo lang mogelijk bij het publieke leven betrekken. Daarom kunnen ook het dienstenaanbod en de openbare ruimte als deel van de leefomgeving worden getest op aanpassingen voor senioren. Het project bereikte ondertussen al een testpanel van meer dan 650 ouder wordende Aalstenaars, mantelzorgers, familieleden en zorgverleners. Er werden 500 huisbezoeken afgelegd, mensen werden bevraagd over hun woonsituatie en hun verwachtingen bij het ouder worden. Daaruit konden heel wat tips worden gedestilleerd voor kleine ingrepen die het thuis wonen aangenamer kunnen maken: tips in overvloed inzake energie-efficiëntie, gedragsaanpassing, tochtstrips en schakelaars op makkelijk bereikbare plaatsen.
Voor AIPA is elke proeftuin ouderenzorg ingebed in een lokaal bestuur, waarmee ik graag beklemtoon dat voor de hand liggende principes de meeste kans op slagen hebben als ze lokaal vertaald en geïmplementeerd worden. Zoals al aangehaald moet Vlaanderen daarbij een kader aanreiken, met aandacht voor de regelgeving en de financiering, en moet het inspireren en faciliteren. Wij besteden hierin veel aandacht aan co-creatie en participatief werken met de ouderen via diverse geledingen.
Waarom zijn er nog geen uitvoeringsbesluiten opgemaakt voor de woonzorgnetwerken, een begrip dat opgenomen is in het Woonzorgdecreet uit 2009?
Volgens artikel 45 van het decreet bepaalt de Vlaamse Regering welke taken een erkend woonzorgnetwerk moet verrichten om zijn opdracht goed uit te voeren. In het kader van het veranderingstraject dat we op dit ogenblik in de eerstelijnszorg in Vlaanderen uitrollen, en uitgaande van de eerder vermelde conceptnota Vlaams welzijns- en zorgbeleid voor ouderen, waarin zorg in de buurt een belangrijk perspectief is, wil ik nagaan hoe we het best vorm geven aan lokale en buurtgerichte samenwerkingsverbanden, binnen de nieuwe inzichten die zijn ontwikkeld zowel op het vlak van de organisatie van de eerstelijnszorg, als met betrekking tot wonen en ouder worden.
De beleidsdomeinen Wonen en Welzijn zijn beide mee betrokken bij het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen dat een beleidskader ruimtelijke kwaliteit wil uittekenen. Dat kader omvat kernkwaliteiten voor ruimtelijke ontwikkeling die relevant kunnen zijn bij het uitbouwen van buurtgerichte zorg. Basisvoorzieningen zijn nabij en bereikbaar. Ze spelen in op de behoeften van de gebruikers van de omgeving. Hun locatie stimuleert verplaatsingen te voet, per fiets of met het openbaar vervoer. De publieke ruimte in en om het gebied is toegankelijk voor alle lagen van de bevolking, ongeacht leeftijd, socio-economische en culturele achtergrond en zorgbehoevendheid, en biedt stimuli tot ontmoeting. De omgeving is beweegvriendelijk ingericht. Ze nodigt uit tot beweging, sport en spel. Ze zet aan tot een actieve, gezonde levensstijl en tot zachte verplaatsingen. Het is de bedoeling ruimtelijke kwaliteit als één geheel van kernprocessen in het witboek Ruimte op te nemen. De Vlaamse Regering streeft ernaar, na uitgebreide consultatie, het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen definitief vast te stellen en in 2017 een decreetwijziging voor te stellen. Rond die tijd moet ook een decretaal kader dat gemeenschappelijk wonen faciliteert, definitief vorm kunnen krijgen.
Mevrouw Lieten heeft het woord.
Hartelijk dank voor het antwoord, minister. Ik heb geen verdere vragen.
Mevrouw Coppé heeft het woord.
Ook ik, minister, ben tevreden met uw uitgebreide antwoord, waaruit blijkt dat niet alleen de minister van Welzijn verantwoordelijk is, maar ook de minister van Wonen en Ruimtelijke Ordening. Er is al heel veel gebeurd. We kunnen niet ontkennen dat de lokale overheid, samen met Vlaanderen, een belangrijke rol krijgt toebedeeld. Ik hoop dat de lokale overheden zich daar ook bewust van zijn. Uit de bevolkingscijfers die we bij het begin van het jaar krijgen, blijkt natuurlijk dat de leeftijd stijgt, dat het aantal ouderen toeneemt. Daarom is het heel belangrijk de woonzorgzones goed te volgen en zoveel mogelijk kansen te geven, zodat een grote populatie in Vlaanderen kan blijven meetellen en goed kan wonen. Verdere vragen heb ook ik niet. We kunnen ons nog tot andere ministers wenden. De decreetwijzigingen zijn aangekondigd voor 2017, en ik hoop dat alles verder de nodige aandacht krijgt.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Bij zo’n conceptnota met heel veel relevante informatie is het moeilijk om geen bijkomende vragen te hebben. Het wordt vooral moeilijk hun aantal te beperken.
Dat de gemeenten een regierol krijgen, is heel belangrijk. Daar volgt echter uit dat ze daarvoor ook de nodige instrumenten en hefbomen moeten krijgen. We moeten de decentralisatie-oefening volledig maken. We zouden bijvoorbeeld naar een model kunnen gaan waarbij de gemeenten een lokaal sociaal beleidsplan opmaken en op basis daarvan financiering krijgen om een zorgaanbod uit te werken. De rol van de Vlaamse Regering zou dan een heel stuk kleiner worden en zou komen te liggen in de controle op de uitvoering van zo’n lokaal sociaal beleidsplan, het opstellen van kwaliteitsindicatoren en het monitoren van de kwaliteit. Dat is een heel andere manier om de bevoegdheden in te vullen. Op die manier zouden de gemeenten ook concreter hun regierol kunnen waarmaken.
U zegt terecht dat lokale dienstencentra daarin een zeer belangrijke rol spelen. De lokale dienstencentra moeten een kloppend hart zijn. Ik vind het belangrijk dat we in iedere zorgregio een lokaal dienstencentrum krijgen, maar in de conceptnota heb ik niet gezien hoe we ze overal zullen krijgen. Het lokaal dienstencentrum kan ook veel meer versterkt worden, een informatiepunt zijn, een plek waar mensen elkaar ontmoeten, waar 24 uur per dag assistentie aanwezig is om mensen te helpen bij activiteiten rond het dagelijks leven uit bed komen, naar toilet gaan enzovoort –, om op die manier te zorgen dat mensen in hun eigen wijk kunnen blijven. We moeten dus de buurt- en regiogebonden zorg op die manier effectief waarmaken.
Naast mijn vraag over de manier waarop u die lokale diensten wilt verstrekken, heb ik ook een vraag over andere aspecten. Rond het thuiswerk staat in de conceptnota dat wordt nagegaan of en hoe de subsidies eventueel moeten worden aangepast. Wanneer we naar echte buurtgebonden zorg willen gaan, als we de zorgregel centraal willen stellen, de lokale dienstencentra willen opwaarderen, is het volgens mij vanzelfsprekend dat we nagaan hoe dit rijmt met het model van thuiszorg. Ik vind het een vrij zwakke formulering om na te gaan of er op een andere manier subsidies moeten komen. Er is geen politieke consensus over de manier waarop thuiszorg gesubsidieerd moet worden, maar ik vind het vanzelfsprekend dat we het model moeten durven herbekijken. Ik vind dat in de conceptnota heel vaag en heel zwak geformuleerd.
Hetzelfde geldt voor de aangepaste regels voor de CADO’s. In de tekst staat namelijk dat wordt bekeken of er eventueel aangepaste regels moeten komen. De CADO’s krijgen momenteel vrij zware reglementeringen opgelegd inzake voedselinspectie, enzovoort. Ik vind het heel belangrijk dat we ervoor zorgen dat die regels haalbaar zijn, dat de CADO’s ruimte krijgen om zich te ontwikkelen.
Hetzelfde geldt voor cohousing en samenwonen. U zegt dat er in 2017 een nieuwe reglementering komt. Ik vind het dringend dat we niet alleen kijken naar grote woonzorgcentra, naar de grote instellingen. We moeten ook nagaan hoe we met kleinschalige samenwoningsprojecten ouderen in hun eigen buurt kunnen houden. Ik mis dus nog een aantal zaken en ik vraag me af wanneer die zullen worden uitgewerkt.
Aangezien de tijd beperkt is, eindig ik met een oproep om uw conceptnota hier grondiger te bespreken dan op basis van een vraag waarop we twee minuten mogen reageren.
De heer Persyn heeft het woord.
Ik dank de collega’s voor hun vragen, die naar de kern gaan van het debat rond de toekomstige organisatie van de ouderenzorg.
Ik heb nog een bijkomende technische vraag. In het regeerakkoord staat dat we moeten werken aan een Vlaams integraal beleid omtrent de ondersteuning van woningaanpassingen. Minister, wat is daar de stand van zaken? We hebben immers de Vlaamse premie voor woningaanpassing voor mensen die thuisblijven. U hebt recent werk gemaakt van het zorggerelateerd infrastructuurforfait voor de woonzorgcentra. Is op dat vlak al vooruitgang geboekt?
Ik heb nog twee suggesties. De eerste sluit nauw aan bij de opmerkingen van collega Van den Brandt. Er is uitgebreid teruggekomen op de rol van de lokale dienstencentra. Ook bij de bespreking van de conceptnota Vlaamse sociale bescherming is daarover gesproken. Onze fractie heeft er al bij herhaling voor gepleit om het aanbod van de lokale dienstencentra ook uit te breiden tot personen met een beperking en eventueel personen met psychische problemen. Eigenlijk heeft het lokale dienstencentrum immers een veel bredere roeping en moet het er ook zijn voor alle kwetsbare profielen. De infrastructuur is aanwezig en wordt uitgebreid. Ik dacht toch dat het de bedoeling is om per gemeente een lokaal dienstencentrum uit te bouwen. Dat lijkt me immers een geëigend laagdrempelig loket voor alle personen met zorgvragen en zorgbehoeften. Ik sluit mij dus aan bij de denkoefening van collega Van den Brandt.
Ik hoop dat u mij niet van kneuterigheid beschuldigt – want ik spreek vlot Duits, Engels en Frans – maar ik zou alle collega’s willen oproepen om samen een keurige Vlaamse, of Nederlandstalige, terminologie te ontwikkelen voor de termen die betrekking hebben op ouder worden en waardig thuis ouder worden. Ik begrijp dat op congressen gesproken wordt over ‘aging’, ‘ambiant aging’ en ‘well aging in place’. Ik roep alle collega’s op tot vindingrijkheid om een Vlaamse terminologie te ontwikkelen.
De minister van Wellness zal nu antwoorden.
Die nota is met veel stakeholders voorbereid. Die gaat naar een adviesronde. Ik hoop dat ze voldoende relevant is om in het parlement enige aandacht te krijgen. Er staan een aantal dingen in die we op korte termijn doen of gedaan hebben en waar we op middellange termijn aan moeten denken. Ik denk dat iedereen het er met mij over eens is dat het aanvoelen is dat we over het ouder worden een geïntegreerde visie moeten expliciteren, die dan ook bij alle betrokken partijen gehonoreerd kan worden.
Ik ben het met de heer Persyn eens. In de nota staat dat we deels af moeten van het categoriaal denken. Als je buurtgericht wilt werken, als je wilt vermaatschappelijken, dan kunnen we dat niet doen voor de ouderen, en dan apart voor de gehandicapten enzovoort. Die openingen om daar meer flexibel mee om te gaan, moeten we echt proberen te maken. Dat zal voor dienstencentra zijn. Maar, mevrouw Van den Brandt, ik pleit er ook voor om niet te denken dat alleen dienstencentra in een wijk die rol kunnen opnemen. Er zijn ook woonzorgcentra die die rol opnemen, er zijn ook buurtcentra en buurtlokalen. Er is allerhande ontmoetingsinfrastructuur die als je daarnaar kijkt met deze bril, op een heel multifunctionele manier deels dagopvang kunnen zijn en een andere rol kunnen vervullen. Je moet daar wat creatiever in zijn. Veel groepen van assistentiewoningen hebben ook ontmoetingsruimten. Ik pleit ervoor om toch de nodige ruimte te nemen om dat in te vullen.
Ik ben het er ten gronde over eens dat we dat moeten doen vanuit een benadering die niet eerst alle mensen etiketteert en dan zegt dat voor de ene die infrastructuur er is en voor de andere die infrastructuur. We moeten er vanuit het buurtgerichte initiatief anders naar kijken. Er is hoe dan ook een belangrijke rol en een belangrijke opportuniteit weggelegd voor de lokale overheid. Ik begrijp heel goed dat die dan ook zeggen als het op een aantal zaken aankomt: wat is onze doorzettingskracht? Wij zullen ook daar moeten kijken wat er mogelijk is ten aanzien van zorgstrategische planning en dergelijke. We zullen ook het decreet Lokaal Sociaal Beleid moeten aanpassen aan de nieuwe evoluties op het vlak van de lokale overheden. Op dat vlak gaan we inderdaad proberen te zorgen dat een aantal sporen voldoende convergent blijven.
Wij doen met veel overtuiging mee aan de oproep pilootprojecten chronische zorg, juist omdat we de Vlaamse betrokken aspecten van het beleid, namelijk residentiële ouderenzorg, gezinszorg enzovoort, ook in dat verhaal willen inbrengen en willen kijken wat dat aan geïntegreerde modellen kan opleveren.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.