Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Verslag
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, de jeugdhulp kampt met een groot plaatstekort. Ongeveer 7000 jongeren staan bij de toegangspoort aangemeld voor een of andere vorm van hulp. Als er lang wordt gewacht om hulp te geven, dan komt men gemakkelijker in een crisissituatie. Ik zeg niet dat iedere crisis een gevolg is van niet-geboden hulp, maar het niet bieden van tijdige hulp veroorzaakt wel meer crisissen. Er werden in 2014 bijna 5500 crisissen gemeld bij een netwerk. Wat gebeurt daarmee en hoe wordt dat opgevolgd? De informatie daarover is redelijk vaag. De crisisnetwerken kunnen niet altijd zelf een antwoord bieden aan jongeren in nood, maar we weten wel dat er soms buiten de crisisnetwerken een antwoord kan worden geboden. De registratie is echter vrij beperkt. Uit cijfers van 2014 blijkt dat er voor zo'n 700 gevallen geen aanbod beschikbaar was. Hoeveel jongeren andere hulp hebben gekregen, is niet duidelijk.
In de feiten zijn er ook nog steeds gevallen van jongeren die in een politiecommissariaat moeten overnachten omdat er te weinig gepaste opvang is. Dat is telkens een schrijnend teken van het tekort aan capaciteit. Het feit dat kinderen in een cel overnachten, kan op geen enkele andere manier worden verklaard. Het is een teken dat jongeren die in een crisis zitten, in de steek worden gelaten. Ik had een schriftelijke vraag gesteld om te weten over hoeveel jongeren het gaat. Vooral in Antwerpen komen er regelmatig gevallen naar boven, maar gebeurt dat ook in West-Vlaanderen, Brussel of Limburg? Om hoeveel jongeren gaat het? Uit het antwoord bleek dat u geen cijfers bijhield.
Waarom houdt u geen cijfers bij over het aantal jongeren dat overnacht in een commissariaat? Het is een laag cijfer, maar misschien is het een topje van een ijsberg waaronder nog een hele brede berg steekt. Het is belangrijk om goed te registreren. In 2015 was er een daling van het aantal aanmeldingen bij de crisisnetwerken. Is er een daling in het aantal gevallen waarbij er geen aanbod beschikbaar is? Welke toename in capaciteit, zowel via crisisnetwerken als reguliere zorg, was er in 2015?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Mevrouw Van den Brandt, voor alle duidelijkheid, het is logisch dat het bijhouden van cijfers rond overnachtingen in een politiecommissariaat niet door het agentschap Jongerenwelzijn wordt geregistreerd. Dit is een bevoegdheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken of van Justitie. Zoals u weet, ook uit de recente reactie vanuit Justitie, worden deze gegevens niet systematisch bijgehouden. Wij hebben in het verleden cijfers hierover gevraagd, maar deze konden niet worden aangeleverd.
De essentie is echter niet wie welke cijfers bijhoudt, maar wel hoe we door een betere aanpak van de zorg voor minderjarigen in alle facetten kunnen vermijden dat dit zich nog of toch zo weinig mogelijk voordoet. Het is een capaciteitskwestie, maar ook en vooral een verhaal van doorgedreven intersectorale aanpak om meisjes en jongens met een zeer complexe problematiek de juiste zorg te geven. Als het bijvoorbeeld over meisjes gaat, is iedereen het er ondertussen over eens dat het over zeer moeilijk inschatbare situaties gaat waar een veelvoud van achterliggende problemen aan de basis ligt. We verwijzen hiervoor naar de recente uitspraken van de federale minister van Volksgezondheid, waarbij ook de recente inspanningen binnen de kinder- en jeugdpsychiatrie gekoppeld worden aan deze dossiers.
Dit is positief, aangezien dit de realiteit is en inspanningen in de kinder- en jeugdpsychiatrie noodzakelijk zijn. Die zijn er dus met de uitrol van de plannen inzake de geestelijke gezondheidszorg voor kinderen. Het gaat om 10,7 miljoen euro voor Vlaanderen, waarbij zowel geïnvesteerd wordt in crisisopvang als in mobiele crisisteams. Op hoe we dit verbinden met de integrale jeugdhulp, kom ik straks terug.
Daarnaast verwijs ik nogmaals naar het recente rapport van Child Focus, dat bevestigt dat dit een complexe problematiek is die doordachte antwoorden nodig heeft. Opvallend misschien – maar voor iedereen op het terrein zeker niet verrassend – is dat ook blijkt dat het in de meeste gevallen meisjes zijn met ook een lange voorgeschiedenis in de hulpverlening en dat iedere situatie individueel moet worden bekeken. Soms is continu dreigend wegloopgedrag, een zeer acute psychiatrische problematiek of agressie, de directe aanleiding. Niet zelden gaat het om een combinatie van dit alles.
We moeten verder inzetten op drie terreinen. Voor een crisis zijn dat een verbeterde registratie, nog meer intersectorale samenwerking en concrete initiatieven die de capaciteit uitbreiden. Op elk van deze terreinen wordt momenteel gewerkt. Dit is en blijft prioriteit, zeker ook in een bijgestuurde integrale jeugdhulp.
We weten allemaal dat registratie in dezen zeer belangrijk is. Ik wil de cijfers nogmaals duiden. Dit gebeurde al bij de cijfers naar aanleiding van een recente schriftelijke vraag, maar blijkbaar wordt deze duiding nooit spontaan vermeld. Voor sommige aanmeldingen was er inderdaad geen gepast aanbod beschikbaar. In 2014 ging dat voornamelijk over interventie en begeleiding en in mindere mate over opvang.
Het is dus niet zo dat het enkel om cijfers gaat waarbij het altijd enkel over opvang zou gaan. Het crisismeldpunt registreert in dat geval dat het aanbod dat het wou inzetten, daar niet meteen beschikbaar voor was. De aanmelder kan dan in tweede lijn een beroep doen op de intersectorale toegangspoort, zodat in onveilige situaties toch een opvangplaats wordt gevonden. Anderzijds wijst de registratie “relevant aanbod volzet” er ook op dat er voor sommige jongeren geen geschikt aanbod bestaat binnen de crisisnetwerken. Het kan dan bijvoorbeeld gaan over jongeren met een psychiatrische problematiek. In dat geval kan het meldpunt doorverwijzen naar een externe partner, zoals een ziekenhuis, crisispleegzorg of crisisopvang in een psychiatrische instelling. Hiermee komen we bij een zeer belangrijke doelstelling binnen de aanpak van crisis voor jongeren. Door de beweging die wordt gemaakt in het kader van de afstemming tussen de crisismeldpunten voor integrale jeugdhulp en de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg, kan voortgang worden gemaakt inzake afgestemde trajecten van kinderen en jongeren en registratie. Door te werken met één meldpunt moet en zal dat vlotter lopen.
Verder zullen er in de volgende rapportage nog meer inspanningen worden geleverd om de cijfers en wat er zich afspeelt voor en na zo’n melding bij het meldpunt, zo goed mogelijk op punt te stellen. Zo zal de crisisregistratie ook worden geïntegreerd in de bestaande registratie binnen de jeugdhulp. Dat is het Insistosysteem. We willen toch nog eens herhalen dat er sinds de integrale jeugdhulp een 24-urenpermanentie wordt georganiseerd en dat die netwerken daardoor ook systematisch meer toegankelijk zijn gemaakt. Vroeger bestonden die helemaal niet. Dat gold enkel voor professionelen. Dat bestond niet voor de omgeving zelf, en dus ook niet voor de gerechtelijke doorverwijzers. Daarenboven betekenen deze netwerken ook voor het eerst dat we crisis bij jongeren in kaart kunnen brengen. Vroeger waren er geen cijfers. Dat is toch wel belangrijk. We zijn dus toch wel onze registraties stelselmatig meer matuur aan het maken. Bijvoorbeeld de instroom via de gerechtelijke weg komt nu ook veel meer in beeld.
De cijfers over de periode 2015 mag u verwachten in het voorjaar van 2016, als onderdeel van de jaarlijkse rapportage door het agentschap Jongerenwelzijn. Ook belangrijk als het gaat over inzicht en rapportage in crisis is de oprichting van een gemengd begeleidingscomité voor het Centraal Aanmeldpunt (CAP), met andere woorden de instroom binnen onze gemeenschapsinstellingen. Naar aanleiding van onder andere de crisissen waarnaar u verwijst, stellen we de vraag aan de magistratuur en de minister van Justitie om echt wel werk te maken van een gemengde opvolgingscommissie, dus samen met de magistraten, om de instroom samen en ook structureel te bekijken. Hier zullen zeker ook deze complexe dossiers dieper worden bekeken, bijvoorbeeld als het gaat om de alternatieven die op het moment van de crisis voorhanden waren. Dat zal, denken we, ook sowieso leiden tot betere monitoring en een beter inzicht. Wat dat laatste betreft, zijn naast registratie ook doorgedreven intersectorale samenwerking en nieuwe initiatieven noodzakelijk.
Het is ook wel belangrijk erop te wijzen dat we doorheen 2015 ook maatregelen hebben genomen die pas sinds begin dit jaar op volle kruissnelheid komen: de uitbreiding van het aanbod crisishulp aan huis met 40 begeleidingen; de uitbreiding van begeleidingen om de uithuisplaatsing van jonge kinderen te voorkomen voor 120 gezinnen; de uitstroomtrajecten uit de gemeenschapsinstellingen voor 60 jongeren op jaarbasis, die zuurstof binnen onze gemeenschapsinstellingen zullen creëren; de eind vorig jaar goedgekeurde samenwerkingsverbanden tussen voorzieningen voor jongerenwelzijn, het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) en de geestelijke gezondheidszorg voor de zeer complexe dossiers, die op kruissnelheid 35 jongeren zullen begeleiden. In combinatie met de uitrol van het federale plan binnen de geestelijke gezondheidszorg voor kinderen en jongeren, versterkt door een verregaande samenwerking met de integrale jeugdhulp, zal dat alles de komende jaren een impact hebben. Daarvan zijn we echt wel overtuigd.
Daar komt in 2016 de uitbreiding van de gemeenschapsinstelling te Beernem bovenop met een extra capaciteit voor 9 meisjes. Het is ook zeer belangrijk dat we in Vlaanderen daarnaast ook werk maken van een zekere ombouw van het privéaanbod. Als we de crisissituaties van naderbij bekijken, blijkt overduidelijk dat het overgrote deel van deze kinderen en jongeren nu al in het bestaande aanbod voorkomen. Zoals recent gezegd, werd dat ook bevestigd in het rapport van Child Focus. Ze leggen er een zeer grillig traject af, dat vaak escaleert tot onhoudbare situaties. Daarom is het belangrijk dat we ook binnen de jeugdhulp ons aanbod, in samenwerking met de andere partners, zoals de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg, aangepast uitrusten. Dat kan bijvoorbeeld door een aangepaste omkadering, een besloten infrastructuur en ook de nodige legistieke afdekking om tijdelijk beveiligende acties te nemen, om te voorkomen dat een jongere zich aan de hulp onttrekt. Zoals ik vorige week al zei, zullen we daarvoor in Vlaanderen een vijftiental plaatsen kunnen inzetten.
We moeten ervan overtuigd zijn dat een doorgedreven samenwerking met de magistratuur, bijvoorbeeld door een systematische opvolging van de instroom in onze gemeenschapsinstellingen in een begeleidingscomité voor het CAP, de afstemming en de integratie van de crisismeldpunten en de nieuwe en bijkomende initiatieven binnen zowel de jeugdhulp als de gespecialiseerde geestelijke gezondheidszorg, moeten leiden tot een situatie waarin we inderdaad de juiste opvang kunnen waarborgen, ook voor jongeren in complexe situaties of met complexe vragen en in acute crisissen.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, u begon met te stellen dat het logisch is dat het niet wordt geregistreerd als jongeren in een politiecommissariaat terechtkomen, dat dat een kwestie van politie en parket is. Ik vind het niet logisch dat we dat niet registreren. Ik vind niet dat u vanuit Jongerenwelzijn alles moet registreren wat er in commissariaten gebeurt of wat politie en parket doen, maar als jongeren van Jongerenwelzijn geen afdoend antwoord krijgen op hun vraag om crisishulp en ze worden doorverwezen en ze eindigen in een politiecel, dan moet u dat toch weten. U moet weten wat er gebeurt met jongeren die niet worden opgevangen via onze crisisnetwerken. Dat was het hele punt van mijn vraag om uitleg. Het kan niet dat we die zaken niet weten. We moeten dit weten, ten eerste om te vermijden dat het zover komt, maar ten tweede moeten we, als het zover komt, weten wat er met die jongeren gebeurt.
Ik ben blij dat u wilt werken aan betere cijfers. U zegt dat de cijfers al beter zijn dan vroeger. Maar met beter dan vroeger ben ik niet echt gelukkig. Door het feit dat de registratiesystemen van wachtlijsten en wachttijden regelmatig veranderen, is het heel moeilijk om te vergelijken hoe de zaken door de jaren heen evolueren. Om de drie jaar het systeem overhoop gooien, is niet per se beter dan vroeger.
Is er verbetering in zicht? Ik hoop het. Wij moeten weten hoeveel van de jongeren die in een crisisnetwerk worden aangemeld, hulp vinden of geen hulp vinden. We moeten weten in welke gevallen het niet de juiste hulp is of niet op tijd de hulp krijgen die ze nodig hebben. Dat zijn belangrijke vragen die je moet kunnen beantwoorden om op die manier te zien hoe je het aanbod moet aanpassen, hoe je ervoor kunt zorgen dat er meer capaciteit is of hoe je kunt vermijden dat een crisis echt in een drama eindigt.
Maar goed, u vindt het niet logisch dat we dat registreren. Daarvan neem ik akte, maar ik ga daar absoluut niet mee akkoord.
U zegt dat er een aantal elementen gekend zijn via Child Focus. Dat is waar. Er is een steengoed rapport, waarover we verleden week in de plenaire vergadering discussie hebben gevoerd, in verband met meisjes die in handen van tienerpooiers terechtkomen. Het gaat bij de crisisnetwerken echter niet enkel over meisjes van tienerpooiers. Er komt een heel breed scala van mensen in die crisisnetwerken. Heel vaak is er geen antwoord.
U zegt dat we die cijfers moeten relativeren. Uit vroegere schriftelijke vragen weten we dat er voor twee derde van de gevallen geen interne dispatching is. Dat wil zeggen dat het crisisnetwerk oordeelt dat er eigenlijk geen crisissituatie is. Hoe evolueert dat cijfer? Hoe komt dat? Wordt er misbruik gemaakt van de procedure? Wordt er te snel ingezet? Worden op die manier een aantal dossiers weggehouden om te vermijden dat de cijfers nog meer uit de hand lopen? Vanwaar komt dat?
U zegt dat ik de cijfers moet duiden. Het gaat vooral over interventie en begeleiding. Ik wil duidelijk meegeven dat ik, als ik cijfers doorgeef aan de media, daarbij de volledige vraag en het volledige antwoord meegeef. Ik houd dus geen informatie achter. Ik had het gevoel dat u dat insinueerde. Ik geef altijd het volledige antwoord mee.
Of het nu over interventie en begeleiding of residentiële nood gaat, maakt op zich niet uit. Het gaat over gevallen waarbij een kind in crisis is. In sommige gevallen gaat het over residentiële nood. Als iemand in crisis komt en dus begeleiding of interventie nodig heeft, dan is die ook nodig, ongeacht of het een residentiële nood is. Die begeleiding is nodig en moet worden geboden.
U zegt terecht dat het soms buiten het crisisnetwerk valt. Dat is waar. Maar waarom krijgen we daarover dan geen cijfers? Waarom kunnen we niet weten hoeveel jongeren niet binnen, maar buiten het crisisnetwerk een oplossing vinden? Waarom krijgen we daarvan geen cijfers? Waarom kunnen we niet weten in hoeveel van de gevallen dat een bric-à-bracoplossing is of een effectief zinvol en adequaat antwoord op de zorgvraag van dat kind?
Ik neem akte van uw antwoord en hoop dat het betert in de toekomst, zoals u belooft. Ik kom hier absoluut binnen drie maanden op terug. Het antwoord dat wij sommige zaken niet weten, is niet logisch en voor mij onaanvaardbaar.
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Crisismomenten zullen er spijtig genoeg, zeker in dit geval, altijd zijn. Ik denk dat we een open deur instampen wanneer we zeggen dat het zonder twijfel zo is dat heel veel jongeren in een crisissituatie terechtkomen omdat er onvoldoende aanbod is.
Daarom zijn we heel blij – en uiteraard wisten we dat al – dat de minister aankondigt dat er 10,7 miljoen euro wordt vrijgemaakt om extra aanbod te creëren. Het is een vicieuze cirkel. Men heeft geen initiële plaats, men komt in crisisopvang terecht, maar daardoor slibt die crisisopvang op zijn beurt dicht.
Ik heb nog één opmerking. We concluderen daaruit dat het niet alleen voldoende is om genoeg plaatsen te creëren in crisisopvang, maar dat er ook verder gevolg moeten kunnen worden gegeven aan de noden die aan de grondslag liggen van die crisis. Dat weet iedereen. Cijfers zijn belangrijk. We mogen ons echter niet alleen daarop blindstaren, maar moeten ook voor een structurele oplossing zorgen. Met die bijkomende middelen gaan we al een klein stapje, en hopelijk ook een grotere stap, in de goede richting.
Minister, collega’s, ik wil graag even reageren vanuit sp.a. Ik denk dat we het er allemaal over eens zijn dat het feit dat een minderjarige in de cel belandt, eigenlijk een falen betekent van een heel netwerk dat daarvoor zaken had kunnen en moeten opvangen. Perfectie is, zeker in een sector met tekorten als deze, jammer genoeg niet aan de orde. Het is dan wel dubbel zo erg als we – uit uw antwoord leid ik zelfs af wetens en willens – blind blijven voor dat falen. Volgens mij kun je pas echt remediëren aan problemen als je niet alleen bijhoudt hoeveel keer we er niet in slagen om die problematiek op tijd, vooraleer het echt een onbeheersbare crisis wordt, op te vangen, maar ook een kwalitatieve analyse opbouwt om te bekijken waar er iets misloopt en waar we permanent moeten bijsturen.
Als u zegt dat we dat wetens en willens niet bijhouden, dan bent u eigenlijk wat dubbel blind bezig. Dan zullen we nog heel wat injecties van deze grootteorde nodig hebben vooraleer we er zelfs maar één nuttig effect van zien. Ik vind uw antwoord dus eigenlijk eerder teleurstellend, minister.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, zoals gezegd, hebben we Binnenlandse Zaken en Justitie al gevraagd of zij die cijfers kunnen aanleveren. Ik heb er uiteraard geen enkel bezwaar tegen om die vraag opnieuw te stellen. Maar registreren wie er zich binnen het politiecommissariaat bevindt, is helaas geen bevoegdheid van Jongerenwelzijn. We zijn op dat vlak afhankelijk van anderen die ertoe bereid zijn om die gegevens te registreren.
Nogmaals, ik bevestig dat we die poging hebben gedaan. Men heeft ons toen gezegd dat men die niet ter beschikking kan stellen. Ik ben absoluut bereid opnieuw te vragen of men op dat vlak zou kunnen helpen met het creëren van een aansluiting. Waarom zouden we daar in godsnaam tegen zijn? Het is inderdaad nuttige informatie. Het is niet aan het agentschap Jongerenwelzijn om die gegevens te valideren of te registreren. Dat kunnen zij gewoon niet.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, ik heb cijfers gevraagd over de opvolging van de crisisnetwerken. U zegt dat de jongeren van daaruit mogelijk eindigen in een politiecel, mogelijk op straat, mogelijk ergens anders, mogelijk ergens in de hulpverlening. Het is aan Jongerenwelzijn om al die ‘mogelijk’ te weten. Jongerenwelzijn moet weten hoeveel van de jongeren die worden aangemeld in een politiecel eindigen, geen hulp krijgen, terug op straat komen, wel hulp krijgen maar te laat of niet de juiste hulp krijgen. Als we dat niet weten, dan doen we aan struisvogelpolitiek en dat kan niet wanneer het gaat om het welzijn van onze kinderen en onze jongeren.
Als kinderen door het gerecht worden doorverwezen en niet per se via een crisisnetwerk gaan, dan is er nog steeds de jeugdrechter. We weten dat er in Antwerpen op een andere manier met capaciteitsgebrek wordt omgegaan dan in Brussel. We weten dat er daar meer meisjes in de cel slapen, omdat men anders omgaat met de agendering van dossiers en met beschikbare plaatsen. Er zijn gegevens beschikbaar. Ik kan niet aanvaarden dat u zegt dat het parket dat niet weet, dat u dat niet weet. Het gaat om jongeren in nood en dat is uw bevoegdheid.
Mevrouw Taelman zegt terecht dat er federale middelen worden vrijgemaakt. Dat is positief. Wat me een beetje boos maakt, is dat als er middelen komen, we heel vaak naar het federale niveau moeten kijken en we heel vaak moeten wachten op de federale overheid. In Vlaanderen worden hier negen en daar vijftien trajecten bijgecreëerd, maar het zijn druppels op een hete plaat. Minister, u bent ten volle bevoegd voor jongerenwelzijn, voor geestelijke gezondheidszorg. Gebruik die bevoegdheid om ook die capaciteit vanuit Vlaanderen uit te breiden en wacht niet enkel op de federale overheid om middelen vrij te maken. Ik beloof dat er nog genoeg te doen is en dat er in het veld nog genoeg noden zijn zodat er geen geld over zal zijn.
De vraag om uitleg is afgehandeld.