Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Voorzitter, minister-president, collega’s, ik heb een vraag over de wijzigingen van het Onroerenderfgoeddecreet naar aanleiding van het advies van de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening (SARO) dat recent werd goedgekeurd op de raad van de SARO van 27 januari.
De SARO stelt dat het kerntakenplan voor onroerend erfgoed fundamenteel nieuwe accenten legt inzake de rol van de Vlaamse overheid en de lokale besturen en dat ook de beperkte financiële middelen een heroverweging van de uitgangspunten van het onroerenderfgoedbeleid noodzaken. De vooropgestelde wijzigingen aan het decreet zijn daartoe een eerste stap, zeggen ze duidelijk, maar ze wijzen toch op een aantal knelpunten en op de noodzaak van een aantal maatregelen die toch nog moeten worden genomen.
Een aantal van de opmerkingen of kritieken die we kunnen lezen in het verslag van de SARO wil ik even met u overlopen. Ik ga ze niet allemaal overlopen. We hebben inmiddels allemaal het advies van de SARO kunnen lezen, een advies van om en bij de vijftien bladzijden.
Belangrijk is dat wordt gewezen op de nood aan de complementariteit tussen het Vlaamse erfgoedbeleid enerzijds en het lokale onroerenderfgoedbeleid anderzijds. Men heeft ook als kritiek dat het toezicht door de Vlaamse overheid op erkende erfgoedgemeenten zeer groot blijft. De Vlaamse onroerenderfgoedbeleidsvisie moet worden afgestemd met de financiële en organisatorische beleidsruimte, gelet onder meer op het feit dat we lange wachtlijsten hebben. Als ik het me goed herinner, is tot 2020 in alle budgetten voorzien voor degene die reeds op de lijst staan. Alleszins zegt de SARO dat maatregelen met terugwerkende kracht niet aan te bevelen zijn. Men zegt ook dat er een verdere afstemming moet komen tussen het onroerenderfgoedbeleid en het ruimtelijk beleid, iets wat zeker van groot belang is. Men geeft aan dat duidelijke criteria ontbreken om bepaalde onroerende goederen op te nemen in een van de inventarissen die we kennen inzake erfgoedbeleid. Een ander belangrijk aspect dat ons zeker zorgen baart, is het verhaal van de rechtsgevolgen die men koppelt aan de inventarissen, zeker omdat het op dit ogenblik niet duidelijk is welke criteria gelden voor een opname in een inventaris en het feit dat daar een aantal rechtsgevolgen aan worden gekoppeld. Dat geldt zeker en vooral voor de erfgoedlandschappen, te meer daar er in het verleden bij de opmaak van ruimtelijke uitvoeringsplannen en dergelijke, de SARO meer dan eens het advies heeft gegeven dat men moet opletten welke criteria en welke rechtsgevolgen straks gelden voor die welbepaalde erfgoedlandschappen. De SARO zegt dat ze het zelf geen positieve ontwikkeling vindt dat er toenemende rechtsgevolgen worden gekoppeld aan de inventaris.
Een tweede aspect, naast het advies van de SARO, dat ik wil opnemen in deze commissie, is het verhaal dat tijdens de ministerraad van de Vlaamse Regering van 5 februari dit jaar er ook een ministerieel besluit werd afgekondigd aangaande de gebieden waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt. Het zou in dit geval gaan om een kaart die 1750 individueel afgebakende zones bevat met een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 184 vierkante kilometer, of ongeveer 1,35 procent van de oppervlakte van Vlaanderen. Hoe die afbakening precies gebeurd is, is ons niet geheel duidelijk. Daarover zou ik graag wat meer duidelijkheid willen hebben.
Minister-president, het feit dat de raad benadrukt dat aan de opname van een goed in de vastgestelde inventarissen onroerend erfgoed, geen rechtsgevolgen mogen worden gekoppeld, is een zeer sterk signaal, denken wij. In welke mate zult u rekening houden met deze opmerkingen van de SARO, en meer bepaald met het advies om geen rechtsgevolgen te koppelen aan de opname van een goed in de vastgestelde inventarissen? SARO wijst erop dat de erkenningsvoorwaarden om als onroerenderfgoedgemeente erkend te worden, momenteel een bijkomende en vooral administratieve last betekenen voor de gemeenten. Wij hebben daarover ook al opmerkingen gemaakt bij de bespreking van de beleidsbrief. Minister-president, gaat u akkoord met deze opmerking van de SARO? Welke maatregelen zult u eventueel ondernemen om aan deze kritiek tegemoet te komen? Kunt u eventueel toelichten wat de gevolgen zijn van het ministerieel besluit van 5 februari? Werd deze inventaris onderworpen aan een openbaar onderzoek? Zo niet, waarom niet? Klopt het dat de afbakening zo gebeurd is dat niemand zijn perceel in Vlaanderen gedeeltelijk in de zone waar geen archeologisch erfgoed te verwachten valt, gelegen is?
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Voorzitter, collega Peeters, het advies van de SARO heeft me verrast. Wat nu voorligt, is een klein ontwerp van decreet tot herziening van een aantal puntsgewijze aangelegenheden. Het gaat over het kerntakenplan van het agentschap, over het kerkenbeleidsplan, over subsidiëring en financiering inzake onroerend erfgoed. Maar de grote evaluatie van het Onroerenderfgoeddecreet is, zoals u weet, gepland voor het jaar 2017, en dat is trouwens zeer snel. Die op- en aanmerkingen van de SARO met betrekking tot de rechtsgevolgen gaan we meenemen bij die evaluatie. Ik ga daar nu niet op vooruitlopen. Ik sta open voor die discussie. Maar ik vind het een beetje raar dat men naar aanleiding van een klein ontwerp van decreet ineens een heel grote focus legt op iets dat we zullen en moeten meenemen in alle openheid, uiteraard op het moment dat we de evaluatie doen. Die is gepland en is afgesproken in het regeerakkoord, denk ik, en zeker ook in de beleidsnota en de beleidsbrief daarover.
De administratieve lasten, waar de SARO het over heeft, voor de gemeenten die erkend willen worden als onroerenderfgoedgemeente, slaan alleen op gemeenten die een erkenning aanvroegen in het jaar 2015-2016. Vanaf 2017, met de inwerkingtreding van het decreet, conformeren we ons volledig aan het Planlastendecreet, dat nog maar één groot beleidsplan vraagt van elke gemeente. Op dat moment gaat dus ook de specifieke ‘last’ met betrekking tot het beleidsplan wegvallen. We conformeren ons volledig aan het Planlastendecreet van 15 juli 2011. Vanaf dat moment wordt alles ingeschreven in de beleids- en beheerscyclus (BBC) van de gemeenten, met heel grote gemeentelijke autonomie en ook een sterke vermindering van de planlasten.
De gevolgen van het ministerieel besluit van 5 februari zijn gevolgen conform het Onroerenderfgoeddecreet. Ik ga dat niet allemaal citeren. Het staat letterlijk in het decreet welke de gevolgen zijn. Die gebieden krijgen dus een vrijstelling op het archeologietraject. Die kaart is inderdaad niet aan een openbaar onderzoek onderworpen. Het is immers decretaal niet opgelegd. Dat is ook normaal, want de vaststelling van die gebieden creëert geen bijkomende lasten of verplichtingen aan een initiatiefnemer. Integendeel, het heeft juist de bedoeling om de initiatiefnemer vrij te stellen van een archeologieonderzoek, van een archeologienota.
De afbakening van de gebieden gebeurde conform de kadastrale percelen. Er zijn wel enkele gebieden op de kaart opgenomen die deel uitmaken van het openbaar domein en dus geen kadastraal perceelsnummer hebben. Ook de gebieden waar eerder al een archeologische opgraving was, volgen niet steeds de perceelsgrens. Dat zijn de uitzonderingen op de regel, verder is gewerkt conform de kadastrale perceelsgrenzen.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
De adviezen van de SARO verrassen u een beetje. Ik ben ook lokaal actief, dus dat verrast me, want mij verrassen ze niet. Meer dan eens worden er bij de opmaak van, al dan niet gewestelijke, uitvoeringsplannen in het kader van de erfgoedlandschappen, bijkomende verplichtingen opgelegd; er zijn bijkomende omschrijvingen in dat RUP. Waar men zich op gaat baseren, is nog altijd niet heel erg duidelijk.
Bij de opmaak van de RUP’s geeft de SARO het advies: zorg voor een duidelijke omschrijving en richtlijnen waar een dergelijk erfgoedlandschap aan moet voldoen. Dat is zeker voor de landbouwsector vandaag de dag heel belangrijk. Veel mensen liggen er niet van wakker, plots komt er een erfgoedlandschap en dan geraken heel wat landbouwbedrijven in een onmogelijke economische positie. Het is zeer belangrijk, wegens de rechtsgevolgen die er telkens aan worden gekoppeld. Ik kan me grotendeels wel terugvinden in het advies van de SARO. Ze hebben een sterke argwaan.
We pleiten steeds voor versnelling en vereenvoudiging via de omgevingsvergunning. Maar via de andere sectorale regelgeving, zoals de hele regelgeving rond erfgoed, leggen we telkens weer nog eens bijkomende rechtsgevolgen op. Dat moeten we juist een halt toeroepen. Dat heb ik midden 2015 al gezegd in deze commissie toen ik een soortgelijke vraag had inzake de verplichte archeologienota. Ik wil daar blijven op hameren.
U zegt dat het in 2017 in een grote evaluatie zal worden opgenomen. Toch denk ik dat we nu al zeer waakzaam moeten zijn. Ik vind de kritiek van de SARO over de rechtsgevolgen terecht. We moeten tijdig bijsturen en niet wachten op een grote evaluatie ergens in 2017.
Wat betreft de kaart van het openbaar onderzoek: het klopt inderdaad dat er geen rechtsgevolgen zijn voor diegenen die nu worden opgenomen in de afbakening waar geen onroerend erfgoed te verwachten valt, dat kleine percentage. Los daarvan hebben we destijds wel de afbakening gehad van de archeologische zones waaromtrent wel een openbaar onderzoek was georganiseerd. Kunt u daarover al iets meer informatie geven? Tot op heden heeft nog niemand een terugkoppeling gehad van de bezwaren die in het kader van die afbakening werden ingediend, en dat onderzoek ligt al enige tijd achter ons. We moeten hameren op een terugkoppeling naar de indieners van de bezwaren.
Mevrouw Van Werde heeft het woord.
De N-VA-fractie neemt akte van de bezorgdheden van mevrouw Peeters. Die bezorgdheden zijn niet nieuw, dat heeft de minister-president al aangehaald. Die punten zijn al aangehaald door de SARO in het advies op het Onroerenderfgoeddecreet en dat decreet werd met een ruime meerderheid aangenomen. We denken dan ook dat al deze punten het best worden meegenomen, zoals de minister-president zegt, naar de evaluatie in 2017.
Mevrouw de Bethune heeft het woord.
Ik vond het advies van de SARO bijzonder interessant. Ik volg het niet helemaal, maar daarover gaat het niet, het is een gedegen advies.
Ik ben natuurlijk niet zo deskundig als de minister-president of de SARO, maar wat me bijblijft, is de vraag naar een sterke beleidsvisie over het subsidiariteitsvraagstuk rond onroerend erfgoed en de taakverdeling tussen de Vlaamse overheid en de gemeente. We zijn voorstander van die taakverdeling maar de vraag is: hoever gaat men met de bevoegdheden en met de middelen? Ik zeg niet dat de huidige oplossing niet deugt, maar ik denk dat die vraag naar duiding wel pertinent is.
Ik lees de teksten en artikelen ter zake om het te begrijpen. Ik heb de memorie van toelichting gelezen. Enkel door bepaalde passages aan te duiden met een fluostift kan ik de samenhang volgen. Ik heb nergens een beleidstekst gevonden, en ik verwijs niet naar de beleidsnota want die is wel duidelijk. Er is wel nood aan een beleidsdocument dat helder uitlegt waarom we bevoegdheden aan de gemeenten geven, en de CD&V-fractie staat daarachter, hoe we dat moduleren, welke middelen daartegenover staan. Nu moet men die informatie her en der gaan zoeken in beleidsteksten en in het decreet. Er is geen samenhangend verhaal. De punten die de SARO aanbrengt, zijn een soort hefboom om het verhaal explicieter te maken.
Ik denk dus dat het een zeer waardevolle oefening is die door SARO is gebeurd. Zij hebben ook een adviserende bevoegdheid. Persoonlijk – we hebben nog niet overlegd met de fractie en hebben er ook nog geen discussie over gehad in de commissie – zou ik niet wachten tot 2017. Het zou waardevol zijn om het advies nu al mee te nemen om die taken beter uit te kristalliseren. Het is gezegd vanaf de zijlijn, maar ik heb het advies met grote belangstelling gelezen en het doet niets af aan de waarde van uw beleid, minister.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Om alle misverstanden te vermijden: als ik gezegd heb dat het advies mij verrast heeft, heb ik mij daarmee niet over de inhoud uitgesproken. Ik heb alleen gezegd dat het mij verraste dat SARO met een degelijk onderbouwde en vanuit adviesoogpunt goed geformuleerde stellingname komt die betrekking heeft op een veel breder opzet dan het ontwerp van decreet dat ik nu voorgelegd heb. Zoals ik daarnet al zei, gaan we dat meenemen.
U hebt een punt, collega De Bethune. We moeten inderdaad nadenken over de subsidiariteit, de rol en de taak van de gemeenten, de autonomie van de gemeenten, met zorg voor het erfgoed, waarbij je, als je zaken transfereert, blijft instaan voor kwaliteitsbewaking. Maar ik wil dat nu niet meenemen. Dat zou ook niet correct zijn. Ik wil erop wijzen dat dit decreet pas van 2013 dateert. We hebben gezegd dat we het heel vlug zouden evalueren. We gaan dat ook grondig doen. Alle aspecten zullen daarbij aan bod komen.
Het in mijn ogen proactieve en anticipatieve advies van SARO zal daar zeker deel van uitmaken, aangezien zij nu de klemtonen op die aspecten leggen. Het is zeker zinvol om daarover na te denken en te bekijken hoe we daarmee omgaan. Alleen was ik verrast dat dit nu kwam, naar aanleiding van dit decreet, dat beperktere ambities heeft, terwijl ik vind dat we, als we het decreet in zijn totaliteit bekijken, de grondige oefening moeten doen. En 2017 is niet veraf, collega’s. Dat is volgend jaar. Dat betekent dat we inderdaad volop bezig zijn, ieder op zijn terrein, met daarover na te denken en daar werk van te maken.
Wat het openbaar onderzoek betreft, collega Peeters, herhaal ik dat dit geen rechtsgevolgen heeft. Zij zijn vrijgesteld van verplichtingen. Het hoeft dus niet. De archeologische zones zelf worden mij heel binnenkort voorgelegd. En daarin wordt uiteraard wel geantwoord op de bezwaren. Er is ook een motiveringsplicht. Er wordt geantwoord op de bezwaren die geformuleerd zijn naar aanleiding van het openbaar onderzoek. Dat hoort ook zo. Dat zal gebeuren in de beslissingen die genomen zullen worden.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Minister-president, nogmaals bedankt voor uw antwoord. 2017 lijkt mij nog vrij lang. Het is bovendien de vraag of het begin 2017 of eind 2017 zal zijn. Onze fractie heeft destijds bij de goedkeuring van het decreet voorbehoud gemaakt omdat het heel complex was en er heel wat lacunes in zaten. Als dan vandaag SARO zo’n fundamentele kritiek uit, lijkt het mij toch aangewezen dat we iets sneller weer aan tafel gaan zitten om waar nodig eventueel bij te sturen. Dat lijkt mij een zeer belangrijk gegeven, waar deze commissie zeker werk van moet maken.
Ik wil tot slot nog verwijzen naar wat ik in de plenaire vergadering van oktober 2015 gezegd heb. Wij hebben destijds, ook vanwege de financiële aspecten, opnieuw een oproep gedaan om snel van start te gaan met het archeologische solidariteitsfonds. Daar louter een bedrag van 50.000 euro in stoppen, lijkt ons veel te weinig. Wij denken dat daar grondig over moet worden nagedacht, zodat er grondig werk wordt gemaakt van het erfgoed, dat zeker niet verloren mag gaan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.