Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Verslag
De heer Gryffroy heeft het woord.
Het probleem doet zich voor bij meergezinswoningen. De E-peilberekening wordt berekend per bewoonde, verwarmde unit. Gemeenschappelijke delen horen daar niet bij.
– Robrecht Bothuyne treedt als voorzitter op.
Wie het E-peil wil behalen, moet zorgen voor een stukje hernieuwbare energie. Die zou enkel kunnen meetellen in het E-peil waarop die zonnepanelen zijn aangesloten. Dat leidt tot het volgende effect. Als het dak van de meergezinswoning volgelegd wordt met zonnepanelen, wordt het technisch vrij moeilijk om ze toe te wijzen aan één unit of aan meerdere units, want dan moeten alle installaties gesplitst worden. Wat doet men dan meestal? Men sluit ze dan gewoon technisch aan op de gemeenschappelijke delen. En theoretisch kunnen ze dan niet in rekening worden gebracht van het E-peil van de woonunits.
Minister, is het dan niet mogelijk om de PV-installaties (photovoltaic) die aangesloten zijn op de gemeenschappelijke delen, naar rato van een bepaalde formule wel te verdelen op de diverse wooneenheden opdat ze wel meetellen in de E-peilberekeningen ervan?
Als het niet mogelijk is, dan blijft de vraag over – met ja of neen te beantwoorden – of PV-installaties altijd rechtstreeks aangesloten moeten zijn op een wooneenheid om meegeteld te worden in de berekening van het E-peil? Eigenlijk is dit natuurlijk de eerste vraag die we moeten stellen, want als u zegt dat het zo moet, vervalt de andere vraag – eigenlijk is het een dubbele vraag.
Minister Turtelboom heeft het woord.
Voorzitter, mijnheer Gryffroy, voor de dossiers met vergunningsaanvraagdatum of meldingsdatum vanaf 1 januari 2014 zegt de energieprestatieregelgeving het volgende. Als het fotovoltaïsch zonne-energiesysteem gemeenschappelijk is aan een of meerdere EPB-eenheden, dan wordt de opbrengst verdeeld over de verschillende volumes die gezamenlijk aangesloten zijn op deze installatie, naar rato van hun volume.
Er wordt dus gekeken naar de eenheden die direct gebruikmaken van de elektriciteitsopbrengst van de PV-installatie. Over de manier waarop de aansluiting gebeurt, wordt niets geëxpliciteerd. Het is logisch dat EPB-eenheden (energieprestatie en binnenklimaat) die de opbrengst van de PV-installatie niet gebruiken, daar ook geen validatie voor krijgen in hun E-peilberekening.
Aangezien er voor gemeenschappelijke delen geen E-peilberekening gebeurt, kan een PV-installatie die enkel is aangesloten op de gemeenschappelijke delen, niet gevalideerd worden, ook niet voor de EPB-eenheden grenzend aan de gemeenschappelijke delen. Andersom worden de verbruiken in de gemeenschappelijke delen, zoals verlichting, eventuele verwarming, en energieverbruik voor de liften, nu ook niet ingerekend in het E-peil van de wooneenheden. Als de PV-installatie voor deze gemeenschappelijke verbruiken instaat, zal dit dus ook geen effect hebben op de E-peilen van de wooneenheden.
Een gelijke verdeling naargelang de volumeverhouding van alle eenheden zou gerechtvaardigd zijn als de gemeenschappelijke PV-installatie een gemeenschappelijke installatie bedient, zoals een collectieve verwarmingsinstallatie of een collectieve ventilatie-installatie. De verdeling zou dan moeten gebeuren over de eenheden aangesloten op de collectieve installaties. De rekenmethodiek laat dat momenteel nog niet toe. Het EPB-platform dat wetenschappelijke ondersteuning biedt aan de drie energieadministraties bij de verdere ontwikkeling van de EPB-rekenmethodieken, start binnenkort een onderzoek op waarin dit aspect wordt behandeld. Het resultaat van dit onderzoek kan dan op termijn geïmplementeerd worden in de rekenmethodiek.
De heer Gryffroy heeft het woord.
Minister, die theorie is correct, maar de praktijk is anders. De vraag is natuurlijk of we naar de praktijk durven te kijken om die om te zetten in de theorie.
Wat u zegt, is dus correct. Als men de zonnepanelen, die niet onder de E-peilberekening vallen, aansluit op de gemeenschappelijke delen, dan kunnen ze niet worden verdeeld over de woonunits. Dat klopt. U zegt dat er in de toekomst waarschijnlijk een uitzondering op komt indien er wordt gewerkt met een gemeenschappelijke stookplaats. Tot daar kan ik volgen.
Wat is het probleem? We kunnen deze kwestie ook anders oplossen. Stel dat men beslist om de zonnepaneleninstallaties te verdelen over het aantal wooneenheden. Als dat er acht zijn, dan moet er ook acht keer een omvormer geplaatst worden. Maar daardoor stijgt de installatiekostprijs! Als we er straks voor opteren om meer hernieuwbare energie te hebben, zijn we mijns inziens fout bezig. Het zou kunnen dat er op appartementsgebouwen nergens zonnepanelen zullen komen, men krijgt er immers geen return van.
Ik zou het veel logischer vinden dat de regelgeving wordt gewijzigd en men ervan uitgaat dat de panelen weliswaar via één omvormer worden aangesloten op de installatie van de gemeenschappelijke delen, maar dat ze worden verdeeld over de verschillende wooneenheden.
Ik zeg u erbij dat dit in de praktijk al zo wordt gedaan. Wie belt naar het Vlaams Energieagentschap (VEA) krijgt altijd het antwoord te horen dat u ons nu ook gaf. In de praktijk gebeurt het echter anders, want zo niet, geraakt men niet aan zijn E-peil. Mensen die wel zonnepanelen willen plaatsen, maar niet aan het E-peil geraken, wijzen ze toe aan één of twee woonunits. Er komt toch niemand controleren hoe ze effectief elektrisch aangesloten zijn op de verschillende woonunits.
Vandaar mijn uitdrukkelijke vraag, minister, om dit hier dringend aan te passen waardoor de praktijk ook de realiteit wordt in de berekeningen.
Minister Turtelboom heeft het woord.
Ik zal dit bekijken. Er is inderdaad de theorie en u haalt de praktijk aan. Ik zal dit zeker bekijken, want het is uiteraard de bedoeling om zo veel mogelijk hernieuwbare energie te hebben. Er zijn immers heel wat appartementsgebouwen met platte daken, daar zit potentieel en dat moeten we ten volle benutten.
De vraag om uitleg is afgehandeld.