Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over de toekomst van de diensten thuisbegeleiding in de transitie naar de persoonsvolgende financiering
Vraag om uitleg over thuisbegeleiding
Verslag
Mevrouw Van der Vloet heeft het woord.
Minister, op 18 december 2015 kwam het ontwerpbesluit van de Vlaamse Regering over de oprichting van een regionale prioriteitencommissie, het toekennen van prioriteitengroepen, het vaststellen van maatschappelijke noodzaak, de toeleiding naar ondersteuning, en de afstemming en planning in het kader van persoonsvolgende financiering op de ministerraad. In de bijgevoegde nota staat dat met dit ontwerpbesluit dat aansluit bij het besluit van de Vlaamse Regering over toeleiding in 2016 de start wordt gegeven van de feitelijke invoer van de persoonsvolgende financiering (PVF), die op 1 januari 2017 effectief in werking treedt voor alle personen met een handicap.
In een artikel in De Standaard van 22 december 2015 stelt Karina De Beule, woordvoerster van het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH), dat alle mensen met een handicap die vandaag zorg genieten vanaf 2017 op het nieuwe PVF-systeem overschakelen en dat tegen eind 2017 iedereen overgeschakeld zal zijn.
Uit een artikel in De Standaard van daags tevoren bleek dat voor mensen met een persoonlijkeassistentiebudget (PAB) het nog steeds niet duidelijk is hoe ze dit zullen kunnen voortzetten na de invoering van PVF. Blijkbaar gaan mensen er nog steeds van uit dat eerst de reguliere diensten moeten worden uitgeput, vooraleer men recht heeft op een persoonsvolgend budget.
Minister, er circuleren heel wat data. Op welke datum worden de budgetten van de mensen effectief persoonsvolgend? Op welke manier zult u ervoor zorgen dat iedereen blijvend gebruik kan maken van zijn of haar rechten vanuit het oude systeem?
Dit voorbeeld toont nogmaals aan dat communicatie over PVF uitermate belangrijk blijft. Wat zult u ondernemen om zowel de mensen met een PAB als de mensen die ondersteuning krijgen via zorg in natura, als mensen die nog geen zorg hebben, duidelijk te informeren over de overgang naar PVF?
– Peter Persyn treedt als voorzitter op.
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Ik begin waar de vorige spreker eindigt. Er zijn heel veel vragen en onduidelijkheden. Veel commissieleden krijgen mails van vzw’s en organisaties, met heel concrete vragen. Als parlementslid moeten wij dan antwoorden dat zij meer informatie hebben dan wij. Wij hebben de nota van de taskforce niet, enzovoort. Ik dring er daarom op aan dat wij in dit parlement een ernstig en breed gesprek kunnen hebben. Dat is niet alleen interessant voor de werkefficiëntie: zo krijgen we een goede opvolging. Die taskforce maakt een aantal evoluties door. Zo weten we op zijn minst welke kaders er worden meegegeven en kunnen we daarover een debat hebben.
Aangezien een aantal vragen gekoppeld zijn, zal ik meer vragen stellen dan ik hier heb. Het zijn brede vragen. Dat toont aan dat we hier vandaag een PVF-debat hebben.
De eerste vraag die ik had ingediend, ging over de thuisbegeleidingsdiensten. Ik wil daar straks nog enkele vragen over de multidisciplinaire teams (MDT) aan toevoegen.
Voor de thuisbegeleidingsdiensten is er een oproep geweest van het samenwerkingsverband van 26 Vlaamse thuisbegeleidingsdiensten, die verontrust reageren, zoals verschillende organisaties in de sector, over de informatie die ze krijgen van de Taskforce PVF. Er komen hervormingen aan. Specifiek zou voor de zorg voor thuisbegeleiding bij de uitvoering van het PVF-decreet worden geopperd om niet meer naar een apart besluit van de Vlaamse Regering (BVR) te gaan. Tot nu toe was er een apart BVR thuisbegeleiding, waar in een specifieke personeelsomkadering was voorzien. De bedoeling is dat die zou omgaan in functie van het aantal punten. Als je onder de acht punten zit, zou je naar rechtstreeks toegankelijke hulp (RTH) gaan, boven de acht punten zou je naar een vergunde aanbieder in trap twee gaan. Op zich klinkt dat als een opsplitsing, een specifieke vereenvoudiging van modules enzovoort. Bij de dienst thuisbegeleiding bestaat de vrees dat er door de inkanteling een vervlakking komt in de financiering. De vrees is dat het reliëf dat er nu is – sommige diensten hebben een intensievere werking, andere hebben minder personeelsuren –, wordt vervlakt en dat zou maken dat ze hun zorgvorm niet meer kunnen aanbieden zoals ze nu doen.
De diensten thuisbegeleiding geven laagdrempelige hulp, en dat is belangrijk, maar het blijft gespecialiseerde doelgroepspecifieke ondersteuning. Dat kun je niet zomaar gelijkschakelen met de breedsporige handicapoverschrijdende ondersteuning en zorg van de RTH-diensten. De diensten vrezen dat een inkanteling gepaard zal gaan met kwaliteitsverlies van de begeleiding die zij nu aan huis bieden aan personen met een beperking. De diensten wijzen op het belang van het reliëf in het zorgaanbod, om kwaliteitsvolle specifieke ambulante begeleiding te kunnen bieden aan personen met een beperking.
Minister, welke argumenten worden gebruikt om deze inkanteling te ondersteunen? Erkent u het belang van het reliëf in het aanbod voor ambulante thuiszorg, en als u dat erkent, dat de subsidiëring in functie van dat reliëf gebeurt? Hoe zult u ervoor zorgen dat een kwaliteitsvolle ondersteuning aan huis voor personen met een beperking wordt gewaarborgd? Wat is uw mening over het advies van de Taskforce PVF in deze zaak? Had u reeds overleg met de diensten thuisbegeleiding? Is zo’n overleg gepland?
Een gelijkaardige vraag gaat over de multidisciplinaire teams. Sommige MDT’s hebben een heel specifieke werking, en ook daar zit dat reliëf. Sommige zijn heel gespecialiseerd, sommige werken op een andere manier. Wordt dat reliëf daar meegenomen? Gaat alles naar eenzelfde kader? Bijna alle MDT’s zeggen dat de omkadering voor hun werking onvoldoende is. De organisaties die een onafhankelijk MDT hebben, die niet aan andere werkingen zijn gekoppeld, zeggen dat ze dat bij deze omkadering niet meer zullen kunnen aanbieden omdat het te weinig is. De zorgkassen zeggen dat dat voor hen een verlieslatende post is, maar dat ze het zullen inkaderen in een groter geheel om dat op te vangen. Op zich is de MDT-werking verlieslatend, en dat is een bedreiging voor heel wat onafhankelijke werkingen.
Ik wil een concreet voorbeeld geven, namelijk van de begeleiding in het West-Vlaams centrum voor diagnose van mensen met autisme. Daar is een heel specifieke context. Hun werking werd vroeger extra ondersteund door de provincie, maar dat kan nu niet meer. Die organisaties hebben dus heel concrete vragen. De onrust in de sector is vrij groot en dat is niet abnormaal bij een overgang. De informatie die we hebben, is relatief beperkt.
Ik roep dus op om in het parlement een grondig debat te hebben over de evoluties van de omschakeling en om de nota’s, die de taskforce binnen de sector verspreidt, hier te kunnen bespreken.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, het wordt ten overvloede duidelijk dat er nog wel wat werk is om het noodzakelijke draagvlak om een heel grote transitie op te zetten, op te bouwen op het terrein. Mensen zijn in het door u verklaarde sleuteljaar 2016 nog altijd onzeker over de precieze impact. Het is iets te gemakkelijk om dat gewoon toe te schrijven aan de angst voor verandering of aan het vasthouden van in de praktijk gegroeide gewoonten. Dit heeft ook te maken met de manier waarop de Vlaamse Regering, de administraties en uzelf deze transitie aanpakken.
Ik geef het voorbeeld van de positie van de thuisbegeleiding omdat dat heel illustratief is. De wijziging kan op het terrein tot een vervlakking leiden, tot eenheidsworst als ik het bijna karikaturaal mag zeggen. Vandaag wordt men met moeilijkheden geconfronteerd, maar er zijn wel oplossingen voorhanden als we er maar voor zouden zorgen dat er voldoende middelen zijn. Anderzijds, minister, sijpelt er een nogal warrige communicatie van u door naar het terrein, tot grote ongerustheid daar. Blijkbaar is het voornemen om al vanaf 2017 de zorg voor thuisbegeleiding te laten opgaan in het besluit van de Vlaamse Regering RTH, waar dat vandaag legistiek is geregeld in twee besluiten. Tot hier kun je zeggen dat het wat muggenzifterij is – waarom twee besluiten als het met een besluit kan. De realiteit op de werkvloer gaat wel uit van die twee besluiten en dat heeft op zich een waarde.
Er zit een ratio achter het feit dat men met twee besluiten heeft gewerkt. Aan de ene kant is er een breedsporige handicapoverschrijdende ondersteuning die men terugvindt in de diensten rechtstreeks toegankelijke hulp. Aan de andere kant moet toch iedereen onderkennen dat wat de thuisbegeleidingsdiensten doen, eerder gespecialiseerder en doelspecifieker is. De voorbeelden die mevrouw Van den Brandt daarnet heeft gegeven, onderschrijven dat. Het is niet omdat men laagdrempelig werkt dat men automatisch rechtstreeks toegankelijk is. Dat reliëf zouden we moeten kunnen blijven aanhouden, los van vragen over efficiëntiewinsten, los van vragen hoe je dit legistiek inkantelt. De bezorgdheid zit in de betaalbaarheid in de toekomst en het organisatorische onderscheid dat zou moeten kunnen blijven.
Minister, we capteerden de ongerustheid op het terrein en we wilden u daarover ondervragen. Deze vraag werd, overigens terecht, onontvankelijk verklaard omdat op dat moment de bespreking van de begroting en de beleidsbrief gepland was. Ere wie ere toekomt: collega van der Vloet stelde de vraag. We gingen er niet verder op in omdat uw antwoord bijzonder duidelijk was. U zei: “Ik ben niet op de hoogte van de geruchten.” Tot daar het citaat. Dat was ook het antwoord. Sommige van uw antwoorden zijn iets langer en moeten we iets meer analyseren, maar toen u zo duidelijk was, leek op dat moment voor mij de kous af. Maar nadien kwam er plots een ontwerpbesluit van de Vlaamse Regering, waar letterlijk staat: “De opheffing van het besluit Vlaamse Regering ‘thuisbegeleiding’ zal worden geregeld in het besluit Vlaamse Regering ‘transitie’.” Daarmee wordt de hele discussie meteen weer op scherp gesteld en vindt de ongerustheid die in het werkveld bestaat, een argument. Uit hetzelfde document bleek bovendien dat de Inspectie van Financiën u reeds op 27 oktober advies gaf, een positief advies nota bene.
Minister, u kunt toch onmogelijk volhouden dat u op 3 december 2015 in de commissie antwoordt dat u niet op de hoogte bent van ‘geruchten’ – het taalgebruik alleen al geeft een appreciatie weer – en dat u parallel, onder de radar, advies vraagt aan de Inspectie van Financiën, die u dat reeds op 27 oktober geeft.
Minister, u hebt hier in de commissie een ongelooflijke kans gemist om duiding te geven aan een werkveld dat ongerust is. Het gaat niet alleen over een beetje een aversie tegen verandering, maar over een terechte vrees dat men over één kam wordt geschoren, dat er minder middelen dan nodig zijn en dan vandaag worden toegekend, zullen worden toegekend in de toekomst. U bent zelf mee verantwoordelijk voor de problemen en de ongerustheid die worden geschetst. Ik ben er zeer verbaasd over.
Minister, kunt u toelichting geven waarom u op 3 december 2015 niet op de hoogte was over de hervormingen van de thuisbegeleidingsdiensten en er op 11 december een document voorgelegd werd aan de Vlaamse Regering waarover de Inspectie van Financiën al op 27 oktober een advies gaf? Hoe motiveert u de hervorming van de rechtstreeks toegankelijke hulp op deze manier, in concreto met de herpositionering van de thuisbegeleiding? Bevestigt u het scenario zoals dit is geschetst? Gaat u dus door met het ontwerpbesluit van de Vlaamse Regering? Hoe motiveert u dat? Kunt u de gevolgen op het terrein van de hervorming toelichten? Kunt u de status van deze hervorming toelichten? Wat werd reeds beslist? Bevestigt u de timing? 2017 zal zeer snel zijn. In welke mate werd deze hervorming besproken met het werkveld? Wat is het resultaat? Denkt u dat er een draagvlak is?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, alle op de CRZ geregistreerde actieve vragen naar niet-rechtstreeks toegankelijke hulp zullen worden vertaald naar een budgetcategorie en een prioriteitengroep in 2016. De eerste, nieuwe persoonsvolgende budgetten zullen worden toegekend in de loop van 2016.
In 2016 worden de nodige voorbereidingen getroffen om alle huidige meerderjarige gebruikers van zorg in natura, persoonsvolgende convenanten, persoonlijkeassistentiebudget en persoonsvolgend budget én alle erkende aanbieders die zorg en ondersteuning bieden aan meerderjarige personen met een handicap, op 1 januari 2017 om te schakelen naar persoonsvolgend systeem. Vanaf dat moment is er niet langer sprake van ‘erkende en gesubsidieerde capaciteit niet-rechtstreeks toegankelijke hulp’, maar wordt alle niet-rechtstreeks toegankelijke hulp beschikbaar gesteld in de vorm van persoonsvolgende budgetten die naar keuze ingezet kunnen worden bij een door het VAPH vergunde zorgaanbieder of anders.
Bij de omzetting van de huidige ondersteuning die een persoon ontvangt naar rechtstreeks toegankelijke of niet-rechtstreeks toegankelijke hulp binnen de context van persoonsvolgende financiering, wordt de ondersteuning die men vandaag heeft, gecontinueerd. Wil men andere of meer ondersteuning, dan dienen de daarvoor bestaande procedures te worden gevolgd. De precieze modaliteiten worden momenteel in de Taskforce Persoonsvolgende Financiering besproken met alle betrokkenen, ter voorbereiding van het besluit van de Vlaamse Regering over de transitie persoonsvolgende financiering.
Zonder twijfel is de communicatie naar alle betrokkenen een cruciale factor bij deze omschakeling. Het VAPH informeert de betrokkenen al sinds de goedkeuring van het Perspectiefplan 2020 op regelmatige basis en in functie van de beschikbare, gevalideerde informatie. Dit gebeurt zowel via de website onder meer met een lijst met vragen en antwoorden, het magazine Sterk voor gebruikers, de nieuwsbrief e-zine PP 2020 die zich eerder tot de professionelen richt, als via folders die regelmatig worden geactualiseerd.
Het VAPH heeft verder een communicatieoverleg opgestart waaraan alle betrokken gebruikersorganisaties en professionele organisaties die ook in de Taskforce PVF vertegenwoordigd zijn, deelnemen. Vandaaruit worden bijvoorbeeld basisboodschappen uitgewerkt of ook vraag- en antwoordlijsten ter beschikking gesteld die elk van de leden vervolgens via de eigen kanalen verspreidt. Op die wijze willen we een maximaal en efficiënt bereik van de personen met een handicap realiseren. In de nabije toekomst komen er filmpjes die op een toegankelijke wijze de ideeën en concrete aspecten van PVF zullen weergeven.
Met de recente of op komst zijnde goedkeuringen van de besluiten over RTH, de diensten ondersteuningsplan (DOP’s), de nieuwe toeleiding, enzovoort, worden deze kanalen verder ingezet. Eind februari/begin maart voorziet het VAPH, in nauwe samenwerking met de grootste gebruikersorganisaties, in elke provincie in informatienamiddagen en -avonden voor de gebruikers. Onder meer de omzetting van de huidige zorg naar het PVB en de nieuwe toeleiding komen aan bod. Dat is de eigenlijke aftrap van een intensieve informatiecampagne van het VAPH, die in heel 2016 zal lopen. Uiteraard konden deze infomomenten niet vroeger plaatsvinden omdat de besprekingen over de concrete modaliteiten rond de overgang naar persoonsvolgende financiering nog in een eindfase zitten. Er werd hard aan gewerkt, alles wordt nu gefinaliseerd, en dus moet het besluitvormingsproces komende weken doorlopen worden.
Binnen het nieuwe zorglandschap en na invoering van de PVF wordt ervan uitgegaan dat personen enerzijds kunnen gebruikmaken van rechtstreeks toegankelijke hulp, en indien dit niet voldoende is, van een persoonsvolgend budget voor niet-rechtstreeks toegankelijke hulp in de vorm van cash of een voucher. Het is hierbij de bedoeling alle bestaande ondersteuning maximaal in dit basisschema in te passen. De logica van het decreet, de transparantie voor de gebruiker en het aanbod maximaal persoonsvolgend financieren, zijn daarvoor de logische argumenten.
Thuisbegeleidingsdiensten bieden vandaag aan sommige cliënten ondersteuning die beschouwd wordt als niet-rechtstreeks toegankelijke ondersteuning. Aan anderen bieden zij minder intensieve ondersteuning die als rechtstreeks toegankelijke ondersteuning beschouwd wordt. Hun aanbod zal bijgevolg gesplitst worden en hun erkenning zal in dat geval tweeledig zijn: een erkenning als RTH-dienst en een erkenning als vergunde zorgaanbieder.
Er kan inderdaad een verschil zijn in inhoudelijke werking tussen bepaalde thuisbegeleidingsdiensten en bepaalde diensten rechtstreeks toegankelijke hulpverlening. Maar ook tussen deze laatste diensten onderling kunnen zich dergelijke verschillen voordoen. Gespecialiseerde doelgroepspecifieke ondersteuning vinden we terug bij de diensten thuisbegeleiding maar niet exclusief bij hen. We kunnen dit bijvoorbeeld ook terugvinden bij voormalige residentiële voorzieningen die zich richten op specifieke doelgroepen, zoals autisme of niet-aangeboren hersenletsel (NAH).
Zoals net aangegeven, erken ik dat niet elke ambulante of mobiele begeleiding dezelfde diepgang vergt. Voor sommige doelgroepen is specifieke voorkennis aangewezen; voor complexe problematieken is ervaring en grondige expertise vereist. In bepaalde gezinnen dienen begeleiders methodieken als meervoudige partijdigheid of kennis van contextuele begeleiding grondig te beheersen. Het is dus belangrijk om voldoende mensen met de juiste competenties en/of ervaring te blijven aantrekken en om ze tewerk te blijven stellen. Het inschuiven van het aanbod thuisbegeleiding in rechtstreeks en niet-rechtstreeks toegankelijke hulpverlening moet zorgvuldig gebeuren zodat er geen kwaliteitsverlies in de dienstverlening mee gepaard gaat.
Een reliëf aanbrengen in de subsidiëring is bijgevolg bespreekbaar en momenteel voorwerp van dialoog. Op basis van welke criteria dit reliëf aangebracht dient te worden, is dus nog niet bepaald. Mogelijk te bespreken denkpistes zijn: afbakening op basis van zeer specifieke doelgroepen, bijvoorbeeld NAH, afbakening op basis van leeftijd, want voor minderjarigen is de begeleiding bijvoorbeeld vaak complexer dan bij volwassenen, onder meer afhankelijk van het aanvaardingsproces van ouders en van de stabiliteit van de ondersteuningsnoden van het kind, of afbakening op basis van prevalentie, bijvoorbeeld cerebraal visuele inperking. De gevolgen voor het terrein zullen dus afhankelijk zijn van deze keuzes.
De positie en de inpassing van de diensten thuisbegeleiding in het nieuwe zorglandschap is een belangrijk, maar in omvang eerder beperkt aspect van heel de transitieoefening die moet plaatsvinden binnen de persoonsvolgende financiering. Ik heb tot op vandaag niet gehoord dat de inkanteling van het aanbod thuisbegeleiding in het aanbod rechtstreeks toegankelijke hulp op zich een probleem is. Wel vernam ik dat men de subsidiëring van 0,22 punten per prestatie problematisch vindt omdat dit een achteruitgang betekent ten opzichte van de subsidiëring vandaag. Die is 0,235 of 0,24 punten per prestatie.
Ook binnen de Taskforce Persoonsvolgende Financiering werd de subsidiëring als gevolg van de heroriëntering van de diensten voor thuisbegeleiding door bepaalde vertegenwoordigers pas recent geproblematiseerd.
Mijnheer Van Malderen, in uw vraag om uitleg verwijst u naar het besluit van de Vlaamse Regering dat op 11 december door de Vlaamse Regering principieel werd goedgekeurd. In de nota van de Vlaamse Regering staat niet meer dan dat: “Het BVR Thuisbegeleiding zal geregeld worden in het BVR transitie.”
Zoals al gezegd werd op 3 december wordt de inkanteling op zich bij mijn weten niet in vraag gesteld, ook vandaag niet. Gisteren, op 18 januari, heeft er op mijn kabinet een overleg plaatsgevonden met een afvaardiging van de diensten thuisbegeleiding. Er wordt met hen gezocht naar hanteerbare en aanvaardbare criteria om reliëf in de subsidiëring aan te brengen. Zeker wat betreft het aanbod voor volwassenen, dient dit proces afgerond te worden samen met alle andere aspecten van de transitieoefening.
Concreet betekent dit dat het BVR transitie over de huidige gebruikers van zorg in het voorjaar 2016 aan de Vlaamse Regering zal worden voorgelegd. Het zal begin 2017 in werking treden. Tot dan blijft het BVR thuisbegeleiding sowieso van kracht.
Voor het aanbod thuisbegeleiding aan minderjarigen dienen afspraken vertaald te zijn in regelgeving tegen 2018, vermoedelijk het moment waarop de PVF voor minderjarigen kan worden ingevoerd. Ik zal het VAPH en de Taskforce PVF uitdrukkelijk verzoeken om de diensten voor thuisbegeleiding expliciet een vertegenwoordiging te geven in de werkgroepen en de adviesorganen bij het voorbereidend overleg over de implementatie van de persoonsvolgende financiering voor minderjarigen.
Ik zal het advies van de taskforce uiteraard sterk overwegen, naast de elementen die worden aangedragen uit het overleg op mijn kabinet.
Mevrouw Van den Brandt, gisteren was er een informeel overleg met de diensten thuisbegeleiding. Ik zal in overleg met hen blijven met het oog op het bereiken van een akkoord over een kwaliteitsvol aanbod aan ambulante en mobiele begeleidingen, geïntegreerd in het kader van de persoonsvolgende financiering.
Bij de MDT’s is de problematiek niet gelijkaardig aan die van de thuisbegeleiding. Zij zijn echter wel vragende partij voor een betere financiering. We hebben al een kleine correctie doorgevoerd ten bate van de MDT’s.
Wat West-Vlaanderen betreft, gaat het om een specifiek probleem dat te maken heeft met de inkanteling van de bevoegdheden na de interne staatshervorming. Er is een uitsplitsing tussen MDT-werking en financiering enerzijds en diagnostiek anderzijds. Wij kijken naar de transitie. We zullen een strategie moeten vinden om het geheel in te kantelen. Op dat moment zal een andere financiering verantwoord moeten worden op een inhoudelijke argumentatie. We kunnen dezelfde prestatie in de ene provincie niet op een andere manier financieren dan in een andere provincie. De bevoegdheden moeten worden ingekanteld via een transitie. We moeten ook nagaan wat de objectieve argumenten zijn voor die extra financiering zodat dit kan worden overgenomen in de manier waarop dit in Vlaanderen tot recurrente en stabiele financiering moet leiden.
Mevrouw van der Vloet heeft het woord.
Er wordt veel geregeld inzake communicatie, en dat is goed. We hopen dat ze iedereen kunnen bereiken zodat alle misverstanden van de baan zijn. Ik kijk uit naar de infovergaderingen en vraag me af of daar veel volk naartoe zal komen. We zullen dat in elk geval opvolgen.
Ik sluit me aan bij de bezorgdheid van de andere twee vraagstellers. Ik heb die bezorgdheid ook geuit op 3 december 2015. U zegt dat u nog niet van de thuisbegeleidingsdiensten hebt gehoord dat er een probleem met de inkanteling zou zijn. Wij horen dat de thuisbegeleidingsdiensten liever de huidige toestand behouden.
Wij zijn niet tegen administratieve vereenvoudiging maar vraag is wat het voordeel is om RTH af te schaffen en onder te brengen bij de thuisbegeleiding?
U zegt dat tot 2017 alles hetzelfde blijft, maar wat daarna? Zullen dan de personeelspunten dalen? Zal er dan geen hoog opgeleid personeel mee aangenomen kunnen worden zoals nu gebeurt?
Bij de bespreking van de beleidsbrief heeft James Van Casteren, administrateur-generaal van het VAPH, gezegd dat begin februari de eerste resultaten worden verwacht van de evaluatie van RTH. Ik vermoed dat die resultaten deel zullen uitmaken van het volledige verhaal. Kunt u dat bevestigen?
Mevrouw Van den Brandt heeft het woord.
Minister, u zegt dat er eind februari, begin maart een informatienamiddag per provincie wordt georganiseerd. Als het rapport van de taskforce er is, moet de regering een beslissing nemen, maar waar heeft het parlement in dit traject nog een rol te spelen? We kunnen niet wachten tot na de start van die infonamiddagen, want dan maken we onszelf overbodig. We moeten een parlementair debat kunnen voeren voor de regering een definitieve beslissing neemt zodat bij de uitvoering ervan rekening kan worden gehouden met de bestaande bezorgdheden.
U zegt dat u het probleem erkent en dat reliëf belangrijk is. Uiteraard moet dat worden geobjectiveerd. Ik zal deze vraag binnenkort herhalen om te zien wat het resultaat is en of er effectief een akkoord is dat ervoor zorgt dat de thuisbegeleidingsdiensten hun kwaliteitsvol werk kunnen voorzetten in het nieuwe systeem.
U zegt dat die zaak nog maar recent geproblematiseerd is. Ik heb een brief van 23 oktober 2015 van het Vlaams Welzijnsverbond dat die zaak aankaart. Dat noem ik niet meer recent. Hier wordt al lang aan de alarmbel getrokken.
Wat de MDT’s betreft, zegt u dat alles moet worden geobjectiveerd. Ik ben het daarmee eens. Ik hoor vanuit het Verwijzersplatform dat die onderfinanciering betekent dat een aantal onafhankelijke diensten wellicht moeten stoppen en dat het voor de diensten die niet onafhankelijk zijn en gebonden zijn aan andere werkingen, een impact heeft op de rest van hun werking, wat ook niet gezond is. Het is belangrijk dat er een objectieve analyse wordt gemaakt van de kostprijs voor de MDT’s, omdat zij toch een heel belangrijke inhoudelijke taak krijgen. Zij moeten die ondersteuningsnood objectiveren. Ze zijn dus een cruciale partner in het bepalen van de budgetcategorie. Als er niet genoeg tijd is om dat op een grondige manier te doen, ondermijnen we een heel belangrijk element van ons systeem. Desnoods moet daar nog een analyse of zo van gebeuren. Dat moet goed geobjectiveerd zijn en er moet in een kostendekkende vergoeding voorzien worden.
De West-Vlaamse werking is inderdaad specifiek. De MDT-werking en de diagnostiek moeten opgesplitst worden. De MDT-werking sluit aan bij de rest van de vragen van de MDT’s. Met betrekking tot de diagnostiek wou ik nog vragen wat de timing van die transitie is. Dat is inderdaad een deelwerking, maar het is belangrijk om de timing te kennen, want ook daar werken mensen met veel expertise. Die organisatie moet weten of ze al dan niet mensen in vooropzeg moet plaatsen en of ze toekomstperspectief heeft binnen hetzelfde personeelskader of niet.
De heer Van Malderen heeft het woord.
Minister, mij is in elk geval duidelijk geworden dat u in december een aantal mensen met een kluitje in het riet hebt gestuurd. Ik vind dat kwalijk. U hebt in deze commissie verklaard niet op de hoogte te zijn van geruchten, terwijl hier uit verschillende betogen gebleken is dat dat verhaal al langer in de steigers stond. U bent als minister verantwoordelijk voor wat uw kabinet doet en voor wat de taskforce doet. U komt hier verklaren dat u er niet van op de hoogte was en dat het pas onlangs geproblematiseerd is, maar dat klopt niet. Ik vind dat problematisch in uw verhouding ten aanzien van collega’s die u toen de vraag gesteld hebben. Ik vind het problematisch in uw verhouding ten aanzien van deze commissie en het parlement. En ik vind het vooral zeer problematisch ten aanzien van gebruikers en voorzieningen die aan de slag moeten gaan.
En eigenlijk doet u het opnieuw. U zegt dat u 2016 gaat benutten om budgetcategorieën te bepalen en om een aantal besluiten voor te bereiden in de taskforce. Dan gaat dat naar de Vlaamse Regering, en vanaf 1 januari 2017 treedt dat allemaal in werking. Maar zo werkt dat natuurlijk niet. Mensen worden van de ene dag op de andere met besluiten geconfronteerd waar budgettaire, arbeidsrechtelijke en zorgorganisatorische consequenties aan zijn. Dan hoeft u niet verbaasd te zijn dat er in die sector grote onzekerheid leeft. En mijn grootste bekommernis is dat die onzekerheid knaagt aan het draagvlak voor een hervorming.
U schetst hier een traject, maar u laadt het ook niet op, niet inhoudelijk en niet budgettair. Op zich ben ik blij dat u vandaag, in tegenstelling tot kansen die u daar in het verleden toe had, wél het reliëf erkent tussen enerzijds laagdrempelig zijn en anderzijds specifieke intensere hulpvormen kunnen aanbieden. Maar u bepaalt dat vandaag ook niet. U zegt dat we dan het onderscheid zouden kunnen maken met zeer specifieke categorieën op basis van leeftijd, maar dat komt mij op zijn minst nogal vernauwend over. Als dat niet zo is, geef ik u graag de kans om dat te weerleggen.
Essentieel lijkt mij dat u ten aanzien van die thuisbegeleidingsdiensten het geheel bekijkt, het geheel van financiële leefbaarheid, van zorg die kan worden aangeboden, van het garanderen van expertise die er is, met inachtneming van het feit dat er de afgelopen jaren ook al is ingeleverd. We moeten eens gaan kijken wat de impact op de capaciteit op het terrein is.
Tot slot kom ik nog terug op de campagne en zo meer. Eigenlijk is dat een beetje een parallel universum. U argumenteert hier dat in het besluit van de Vlaamse Regering niet meer staat dan dat u het met een besluit van de Vlaamse Regering over de rechtstreeks toegankelijke hulp gaat regelen. Dat is net het probleem. Er staat niet meer in dan dat. En dan verbaast u zich erover dat mensen ongerust zijn. Ondertussen plant u wel een campagne, filmpjes, een bijeenkomst per provincie. Als ik gewoon de gewilde en de echte gebruikers vandaag schets, nog los van personeel en van ouders en familieleden, zitten we aan 60.000 mensen. Misschien hebben die gewoon wel baat bij heldere regelgeving, in plaats van bij een campagne. Misschien moet u uw energie daarop richten.
De heer De Kort heeft het woord.
Ik heb goed geluisterd naar de vragen en naar het antwoord dat u gegeven hebt, minister. Het is een materie die ik van nabij opvolg, omdat ik zelf voorzitter ben van een voorziening voor personen met een beperking. Je merkt dat die persoonsvolgende financiering een grote impact heeft op die sector. De uitdaging is om alles effectief te implementeren tegen 2017. Daar wordt vanuit die sector hard aan meegewerkt. Er wordt inderdaad een goede communicatie gevoerd vanuit de verschillende hoeken.
Het zal wel van belang blijven, minister, dat de coördinatie van die communicatie door het VAPH, de zorgvoorzieningen en het gebruikersplatform, op een goede manier kan worden opgevolgd. Als er daar ergens een wiel wordt afgereden, kan dat immers bijzonder veel ongerustheid veroorzaken bij heel wat groepen.
Ik merk ook dat men bij heel wat voorzieningen op dit moment heel wat inzichten met zich meebrengt van de kostprijs van het wonen, van de dagbesteding, van de leefkosten. Zijn er ook consequenties op dat vlak? Pleegt u overleg over met uw collega’s van Mobiliteit of Wonen?
Ik merk immers dat bij de voorzieningen zelf een behoefte bestaat om over zaken die men vandaag zelf doet, zoals zelf de gasten ophalen, misschien wat proefprojecten uit te werken. Dan zijn er misschien wel mogelijkheden met de conceptnota Basisbereikbaarheid, die op dit moment is goedgekeurd en waarin in de mogelijkheid is voorzien om proefprojecten uit te werken. Kunnen er op dat vlak geen proefprojecten tussen die voorzieningen worden uitgewerkt?
Mevrouw Taelman heeft het woord.
Zoals u al aanhaalde, minister, is communicatie in dit dossier cruciaal. Ik denk dat dat de rode draad is door wat de collega’s al gezegd hebben. Dat zal heel dit jaar zo zijn en ook heel het volgend jaar omdat de transitie zo groot is. Vanuit onze fractie willen wij er bij u heel sterk op aandringen, minister, om duidelijk en eerlijk te communiceren, dat wil zeggen alle aspecten toe te lichten op een realistische wijze zodat er geen verwachtingen worden gecreëerd waarvan we nu al weten dat ze niet kunnen worden ingelost.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, u zegt dat u nog niet hebt gehoord dat de thuisbegeleidingsdiensten een probleem zouden hebben. Ze hebben eigenlijk twee problemen. Ik denk dat ze uw kabinet hebben proberen duidelijk maken welke die problemen zijn.
Het eerste probleem hebt u zelf aangehaald, dat is wanneer ze inkantelen in RTH en daardoor gebruik moeten maken van een lager niveau van subsidiëring. Ze zullen moeten inbinden op de frequentie van de begeleiding of op de duurtijd van een module aan begeleiding. U zegt dat we misschien een deel van die groep wel kunnen opvangen in een situatie met reliëf. Misschien kan de ene toch nog wat meer krijgen dat de andere en niet noodzakelijk het basisniveau RTH. Een van de mogelijke manieren om af te bakenen die u vermeldt, is daarbij de prevalentie. Maar dat lijkt me een heel gekke manier om af te bakenen. Bedoelt u dan als iets niet vaak voorkomt en als er niet veel vraag naar is, u er wel wat meer geld voor veil hebt, maar als het om een grote groep gaat niet? Wat bedoelt u eigenlijk met de prevalentie? Dat kan toch enkel betekenen dat naarmate er veel vraag of weinig vraag is voor iets, u de subsidiëring hoger of lager zult gaan leggen. Ik vrees dat u dat bedoelt. U hebt het voorbeeld van de cerebrale en de visuele beperking gegeven. U bedoelt, als het over een kleine groep gaat, wel, maar niet als het om een grote of een groter wordende groep gaat. Dat vind ik heel bijzonder. Misschien kunt u daar wat meer toelichting bij geven.
Het tweede probleem dat ze hebben, is een probleem waar u helemaal aan voorbijgaat, namelijk het probleem over de splitsing RTH niet-RTH. Zeer concreet betekent dat een veel groter financieel probleem in aantal begeleidingen dan het eerste probleem. Waarom? Als u op basis van het aanbod dat ze in het verleden hebben gegeven, beslist welke vormen van aanbod intensief zijn en dus onder niet-RTH komen te vallen voor dat aandeel, en welke niet-intensief zijn en onder RTH vallen, dan betekent dat dat u een thuisbegeleidingsdienst nog maar voor een deel van de werking onder RTH brengt, daar sowieso al een wat lagere subsidie geeft en dat u voor de rest alle heil verwacht van niet-RTH.
Wat zal er aan de hand zijn? U hebt budget voor de mensen met een zeer zware zorgbehoefte. Wat met iemand die P3 krijgt? Wat met iemand die een laag rugzakje zou krijgen, die niet onmiddellijk over dat rugzakje kan beschikken vanaf 2016? Die kan nergens meer terecht want die heeft wel officieel recht op die rugzak binnen niet-RTH maar kan daar geen gebruik van maken. Voor specifieke diensten die bijvoorbeeld thuisbegeleiding doen voor kinderen met autisme, zou dat een groot probleem kunnen zijn, want dan is er een doelgroep die ze vandaag nog bedienen, die ze in de toekomst, vanaf begin 2016, niet zullen kunnen bedienen omdat ze nog niet onmiddellijk, vanwege een eerder lichtere zorgzwaarte, zullen kunnen beschikken over het budget om die zorg te gaan inkopen. Tenzij u nu kunt bevestigen dat iedereen die recht kan hebben op persoonsvolgende financiering, ook met een lichte zorgvraag, onmiddellijk vanaf 1 januari 2016 ook dat budget krijgt. In dat geval zullen ze moeten gaan shoppen en reclame maken voor hun dienst op een soort van markt en hopen dat de mensen hun diensten inkopen. Dat is het tweede probleem van de thuisbegeleidingsdiensten waar u zeer snel aan voorbijgaat maar wat een grotere bedreiging in continuïteit van werking betekent voor de doelgroep die ze vandaag wel bedienen dan de andere.
Een derde probleem dat niet noodzakelijk hiermee te maken heeft maar toch altijd in de schaduw van dit dossier blijft bestaan, is het feit dat ze vandaag al heel veel wachtenden hebben, vandaag al vaak met aanmeldingsstops moeten werken en dat wanneer u hen ofwel minder subsidieert, ofwel voor maar een deel van hun werking erkent als RTH, of zelfs een combinatie van die beide organiseert, dat u nog meer mensen zult kunnen helpen dan vandaag, dat er nog meer wachtenden zullen zijn, dat de aanmeldingsstops zich nog vroeger in het jaar zullen afkondigen. Ik zie dus eigenlijk drie problemen.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Collega’s, het is juist: er is een reactie geweest van het Welzijnsverbond, maar het Raadgevend Comité van het VAPH heeft die reactie niet gehonoreerd en heeft het advies uitgebracht om te blijven staan op het standpunt waarop oorspronkelijk een aantal zaken waren afgesprongen. In alle eerlijkheid, als het Raadgevend Comité mij een advies geeft, dan ga ik ervan uit dat het draagvlak heeft, ook al is er in het Raadgevend Comité een discussie over geweest. Het Raadgevend Comité heeft op dat ogenblik daaromtrent duidelijk aan ons niet het signaal gegeven dat men die suggestie op dat ogenblik wou volgen.
Het gesprek is nu bezig. Ik vind in alle eerlijkheid de intenties die daarin worden gezocht, nogal pijnlijk. Natuurlijk gaat men niet wat groepjes afbakenen die zeker de minst grote zijn om te zorgen dat het geen zware budgettaire effecten heeft.
Als het gesprek met de sector van de thuisbegeleidingsdiensten tot gevolg heeft – uit het verslag van de bespreking van gisteren begrijp ik dat het gesprek in die richting is geëvolueerd – dat we een reliëf moeten kunnen aanbrengen in de financiering, dan zal men daartoe moeten zoeken naar objectieve parameters. Ik heb een paar hypotheses opgesomd, maar men zal moeten overleggen hoe dat op een goede manier kan worden geobjectiveerd.
Uiteraard moet het parlement geïnformeerd worden over de transitie en mag het daarover bedenkingen formuleren. Op het ogenblik dat het transitieconcept in het raadgevend comité, de taskforce en op het niveau van de regering binnenkort – we denken rond eind februari – wordt afgeklopt, kan het gesprek daarover worden gevoerd. Ondertussen probeert men in de taskforce alle elementen die nog worden aangereikt, onder ogen te nemen in de transitienota. Het zal natuurlijk niet zo zijn dat we op 1 januari 2017 wakker worden in een totaal onstabiele wereld. Eerst gebeuren inschalingen met de huidige continuïteit van zorg, op een meer administratief niveau. Geleidelijk aan zullen dan andere transities gebeuren. We verwachten niet dat er een witbladsituatie ontstaat op 1 januari 2017. Integendeel, we zullen proberen te zorgen voor respect en continuïteit. Dat is essentieel.
Wat de rechtstreeks toegankelijke dienstverlening betreft, is er inderdaad een evaluatie gebeurd. Dat is al enige weken geleden in een besluit van de Vlaamse Regering ingepast. We hebben het eigenlijk flexibeler gemaakt. Er waren vragen over het aantal punten en de manier waarop die mochten worden besteed aan dagbesteding en andere vormen van ondersteuning. We hebben dat wat flexibeler gemaakt omdat dit beter op maat van de betrokkene moest gebeuren. De inschattingen en de ervaringen van het VAPH zijn opgenomen in een besluit van de regering.
Mevrouw Van den Bossche had een vraag over de afbakening van de groepen. We zullen met de sector moeten nagaan hoe er reliëf kan worden gegeven aan de financiering. De overgang naar het nieuwe systeem en het feit dat dit niet mag betekenen dat er plots existentiële vragen worden gesteld, zullen in de afspraken omtrent de transitie moeten worden vastgeklikt. Daar is men mee bezig in de taskforce.
Waarom aarzel ik om dit nu met punten en komma’s te zeggen? Alles hangt samen met alles. Ik zou het onheus vinden om nu mijn mening te geven over een paar punten die terechte bekommernissen zijn. Door dat te doen, hypothekeren we de werkzaamheden van de taskforce en de zoektocht naar consensus. Ik zal dat niet doen. We hebben er alle belang bij om de stakeholders – de voorzieningen, de gebruikers, de administratie en verwijzers – zo ver mogelijk te begeleiden en te ondersteunen in hun afspraken om de transitie behoorlijk te doen. Daarna zal er uiteraard nog een politieke validatie moeten komen omdat dit moet worden omgezet in besluiten van de Vlaamse Regering.
De bezorgheden zijn legitiem, maar we moeten er vertrouwen in hebben dat wie nu zijn nek uitsteekt in de taskforce, probeert om dit in consensus tot een goed einde te brengen. Ik heb vorige week een gesprek gehad met het bureau van het raadgevend comité van het VAPH. We hebben afspraken gemaakt, niet alleen over een goede communicatie, maar ook over een flankerend beleid. Er zullen een aantal mensen moeten worden gemobiliseerd om een aantal processen extra te ondersteunen. Het VAPH heeft zich geëngageerd om de volgende weken daarvoor de nodige stappen te zetten. Op het ogenblik dat het transitieproces in zijn inhoudelijke beschrijving en zijn vertaling in een reglementaire basis klaar is, kan er uiteraard ook over worden gesproken in alle gremia die denken dat ze daaromtrent een mening moeten koesteren.
Er was een vraag over de proefprojecten. Als ik op dit moment zie hoeveel ouders en kleine initiatieven geïnteresseerd zijn om aan de slag te gaan met de nieuwe methodes en mogelijkheden, dan zullen we verbaasd zijn over de innovatieve dynamiek die zal ontstaan. Het feit van een andere financieringsvorm zal voor velen het startsignaal zijn om partners te zoeken om te innoveren en te kijken naar nieuwe ontwikkelingen. Het is mijn aanvoelen dat we nog niet helemaal goed beseffen wat het betekent om van een instellingen- en voorzieningenfinancieringssysteem over te stappen naar een vraaggestuurd financieringssysteem. Dat zal voor vele beleidsdomeinen en vele bestuurslagen een nieuw perspectief bieden. Vanuit het welzijnsbeleid hebben we maar één keuze: een beweging die gestoeld is op de Conventie van New York en op de overtuiging dat we moeten gaan voor inclusiviteit, moeten we stap voor stap voortzetten. Er breekt nu inderdaad een spannende tijd aan en er zijn vragen die in de taskforce nog hun beslag moeten krijgen.
Maar ik ga ervan uit, en ik heb er nogal vertrouwen in, dat de taskforce echt de wil heeft om dat met alle betrokkenen tot een goed einde te brengen. Als de conceptuele knopen zijn doorgehakt – dat is al vergevorderd, we zitten niet aan het begin van het gesprek, dat zit in de eindfase – zullen we zorgen dat dat voldoende gecommuniceerd kan worden.
Dat laatste is mooi. Er zullen inderdaad heel wat initiatieven komen, en dat kunnen we alleen maar mee onderschrijven.
De resultaten werden meegenomen voor de versoepeling van de RTH. Als ik het goed begrepen heb, worden de eerste resultaten pas verwacht begin februari 2016. Hebt u het dan over een andere evaluatie dan hier werd aangehaald?
Ik blijf nog op mijn honger zitten. Wat na 2017 met de thuisbegeleidingsdiensten? Daar hebben we nog niet echt een antwoord op gekregen. En ook niet op de vraag wat de exacte vereenvoudiging is. Wat is het voordele van en de drijfveer voor de integratie van de RTH en thuisbegeleidingsdiensten?
Ik wil nog eens benadrukken dat de omslag naar het persoonsvolgend systeem waarbij de mensen zelf de regie krijgen, breed gedragen wordt. Ik denk niet dat iemand dat in twijfel trekt. Dat vraagt een transitie en die zal gepaard gaan met onduidelijkheden en moeilijkheden. Dat erkennen we. Het is niet gemakkelijk om die omslag te maken. Des te meer is het van belang om bij al die stappen ‘er goed op te blijven’ en te zorgen dat het zo helder en zuiver mogelijk gebeurt.
Ik snap dat we naar een systeem gaan met veel meer innovatie en mogelijkheden. Bij die beweging mogen we de goedwerkende organisaties niet van de tafel vegen omdat zij door omstandigheden mensen moeten laten gaan, of hun werking moeten stopzetten doordat wij te laat merken dat de financiering onvoldoende is. We moeten enerzijds inzetten op vernieuwing, innovatie, transitie en anderzijds blijven waken over een goede werking, zeker als het gaat om thuisbegeleidingsdiensten. Zij moeten hun plek in het landschap behouden. Wij moeten ervoor zorgen dat ze hun werk goed kunnen blijven doen. Ze zijn ontzettend belangrijk. Ik denk niet dat iemand dat in twijfel trekt.
Ik onthoud dat u openstaat; dat u gesprekken voert met de thuisbegeleidingsdiensten om tot een compromis te komen. We zullen u daar later weer over ondervragen om te horen wat er uit die gesprekken komt.
Hetzelfde geldt voor de MDT’s. Ik hoor daar niets over, ik neem ze mee.
Ik heb moeite met uw timing. Voor de transitie en de taskforce komt er een nota in de komende weken, tegen eind februari. Dan gaat u naar de regering. Bijna tegelijk, wellicht de week erna, beginnen de infonamiddagen. Alle gremia die een mening hebben, mogen die dan uiten. Maar wij zijn niet zomaar een gremium, minister, wij zijn het parlement dat uw beleid mee moet ondersteunen. Ik wil hier een ernstig debat kunnen voeren over die beslissingen, maar daar is gewoon geen tijd voor. Dat vind ik erg jammer. We krijgen veel signalen, het is onze job om die op te vangen en te vertalen in het parlement. We moeten mee nadenken en zorgen dat er een goed proces is. Die stap wordt van tafel geveegd en niet mogelijk gemaakt. Goed, we zullen een evaluatie moeten maken ‘en cours de route’ om dan bijsturing te doen. We hebben dat gezien met integrale jeugdhulp, het is jammer als we niet van bij het begin goed meepakken.
Zo gaan we dan nog veel vragen stellen natuurlijk. U vindt dat we het project moeten steunen, maar ik kan dat alleen maar doen als ik impact kan hebben, kan opvolgen en kan evalueren. Momenteel blijft de informatie gewoon weg, en zullen we enkel na de feiten kunnen vaststellen wat er gebeurd is en dat betreur ik ten zeerste.
Minister, u noemt het pijnlijk, maar ik vrees dat het nog pijnlijker aan het worden is. U creëert een probleem in een sector die vandaag al woekert met de schaarste. Als de sector en dit parlement dan oprispingen hebben – dit gremium denkt inderdaad een mening te moeten koesteren –, geeft u eerst niet thuis. U houdt zich van de domme. Als we dan aandringen, geeft u dan een antwoord maar eigenlijk laat u iedereen in het ongewisse.
Dat is heel pijnlijk, en ik zou u willen oproepen om duidelijke standpunten in te nemen. Ik roep u op om de impact op de capaciteit van het geheel van de thuisbegeleidingsdienst te bewaken. Dat betekent: rekening houden met frequentie, aantal en de tekorten die er reeds zijn als gevolg van beslissingen van u. Dat betekent het vrijwaren van de expertise die daar aanwezig is. Ik vrees dat we anders onder het mom van administratieve vereenvoudiging een heel kwalijke stap zetten die een smet zou werpen op de hele uitrol van de PVF. Dat betekent het ernstig nemen van het overleg, ernstiger dan u vandaag gedaan hebt.
De mensen zijn bij u op bezoek geweest en u gaat wel zoeken, maar u kunt vandaag niet zeggen wat de uitkomst zal zijn. U geeft een aantal voorbeelden, maar als we concrete vragen stellen, trekt u onmiddellijk de staart weer in. We weten vandaag niet wat de contouren daarvan zijn. Ik hoop echt dat het overleg ernstig wordt genomen en dat u niet gewoon zegt: ze zijn nu op mijn kabinet geweest en nu terug naar de taskforce, waar bij mijn weten de sector niet in zit. We zouden de garantie moeten hebben dat er geen regeringsbesluit wordt genomen zonder dat het overleg is afgerond. In het andere geval zijn we gewoon wat maquillage aan het aanbrengen. Dan wordt het een karikatuur van de PVF. Mijn grootste bekommernis is dat u daarmee het draagvlak voor de hervorming zelf onderuit haalt. Ik neem u dat nogal kwalijk, minister.
Als er iets is waarover veel zal worden overlegd, dan is het over de hervorming in de gehandicaptensector. Het is uiteraard de bedoeling dat er met iedereen voldoende wordt overlegd en dat dit soort oefeningen, wanneer ze aan de regering worden voorgelegd, al heel vaak op diverse plaatsen zijn gepasseerd. Dat zal in dit geval niet anders zijn, zeker omdat de betrokkenen ons ook het signaal hebben gegeven dat ze vragende partij zijn om ons daarover te spreken en daar ook terechte bekommernissen over hebben. Eerlijk gezegd, ik heb nog nooit geweten dat er op zo’n moment zou worden overgegaan tot besluitvorming zonder dat daarover wordt teruggekoppeld.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.