Verslag vergadering Commissie voor Buitenlands Beleid, Europese Aangelegenheden, Internationale Samenwerking, Toerisme en Onroerend Erfgoed
Verslag
De heer Kennes heeft het woord.
De wapenexport is op dit moment een hot item, in het bijzonder omdat er terecht vragen worden gesteld bij de omgang met een land als Saoedi-Arabië. We hebben daar vorige week een duidelijk standpunt van u over gehoord, minister-president. In België bestaan daarover verschillende standpunten, maar wij zijn verantwoordelijk voor de Vlaamse regelgeving en de naleving daarvan.
De goedkeuring van de export van dualuseproducten is vaak koorddansen, waarbij naar een evenwicht wordt gestreefd tussen veiligheidsoverwegingen en commerciële belangen. Daar kunnen we niet blind voor zijn. Uiteraard worden niet alle dualuseproducten automatisch ingezet voor gewapende doeleinden. Veel van deze producten vinden hun weg enkel in de civiele sector.
In december 2014 publiceerde het Vlaams Vredesinstituut zijn jaarlijks verslag ‘Vlaamse buitenlandse handel in producten voor tweeërlei gebruik 2013’. Dit rapport analyseert de vergunningen die de Vlaamse overheid in 2013 op basis van Verordening 428/2009 heeft uitgereikt en geweigerd voor de intra-uniale overdracht en export van dualuseproducten.
Sowieso zijn sinds 2009 de dualuseproducten via doorvoer binnen de EU in beperkte gevallen vergunningsplichtig. De zogenaamde extra-uniale export van dualuseproducten blijft vergunningsplichtig. Hier bestaat de mogelijkheid om zowel individuele als globale vergunningen uit te reiken. De keuze hiervan wordt ingegeven door de bedrijven zelf en moet een vereenvoudigde administratieve afhandeling voor de bedrijven mogelijk maken. Op deze wijze kunnen zij met een en dezelfde uitvoervergunning vooraf bepaalde producten exporteren naar in principe alle bestemmelingen in alle landen die in de vergunning zijn opgenomen. Dit bemoeilijkt uiteraard een controle omdat deze achteraf gebeurt en er al helemaal geen risicoanalyse plaatsvindt. Bovendien worden deze globale vergunningen gekenmerkt door een verhoogd risico op ongewenst eindgebruik.
Uit het rapport van het Vlaams Vredesinstituut blijkt dat een aantal individuele vergunningsaanvragen naar Egypte en Israël geweigerd werden terwijl de globale vergunningen van hetzelfde type product naar deze twee landen toegestaan werden. Dit doet toch een aantal vragen rijzen.
Minister-president, op grond van welke criteria maakt men een onderscheid tussen globale en individuele vergunningen? Zijn beide type vergunningen even transparant? Laten ze beide toe dat deze op dezelfde wijze onderzocht kunnen worden?
Waarom maakte de Vlaamse overheid een onderscheid in de globale en individuele vergunningen ten aanzien van Egypte en Israël in 2013? Over welke dualuseproducten ging het hier?
De maandelijkse verslagen versterken de transparantie, wat we uiteraard toejuichen, maar de informatie beperkt zich tot louter technische vermeldingen. Zo wordt de motivering voor de geweigerde vergunningsaanvragen niet opgenomen in de verslagen. Evenmin wordt, wat wel in Nederland gebeurt, de omschrijving van de vergunde producten en de informatie over het eindgebruik opgenomen. Uiteraard beperkt dit de controlemogelijkheden van het Vlaams Parlement. Om welke reden wordt deze informatie niet opgenomen? Deze informatie kan in Nederland wel worden vrijgegeven. Bent u dan ook bereid deze gegevens in de toekomst openbaar te maken in de maandelijkse verslagen?
Onlangs hebben we de kans gekregen om bij de secretaris-generaal het dossier over Syrië in te kijken op vraag van mevrouw Soens. Daar hebt u dus wel inzage gegeven in de details.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mijnheer Kennes, beide types vergunningen zijn even transparant. Er zijn echter een aantal verschillen tussen een individuele vergunning en een globale vergunning. Een individuele vergunning, en dan hebben we het over dual use, kan alleen maar wanneer het gaat over de export naar één bepaalde eindgebruiker en voor een specifiek opgegeven eindgebruik. Daar moet een analyse van worden gemaakt. U hebt daarvan een voorbeeld gezien aan de hand van het dossier dat ik ter inzage heb gelegd.
Die analyse gebeurt uiteraard a priori door het Departement internationaal Vlaanderen (DiV). Aan de hand van het decreet worden alle elementen onderzocht en gebeurt er ook een afweging. Een globale vergunning kan worden aangevraagd wanneer het gaat over export naar een of meerdere bestemmingslanden, die dan worden opgenomen in die globale vergunning. Hier geldt – en dat is heel belangrijk – als exclusieve gebruiksvoorwaarde dat het gaat over civiele eindgebruikers en civiel eindgebruik. Dat is dual use. In geen enkel geval kan een globale vergunning worden gebruikt voor defensiegerelateerde bestemmelingen of eindgebruikers. Een globale vergunning kan maar worden verleend mits naleving van een aantal voorwaarden en elementen. Een van de belangrijkste, zo niet de belangrijkste, is dat er bij de aanvrager een doeltreffend intern nalevingsprogramma is, dus een Internal Compliance Program (ICP). Dat is niet geregeld in het besluit, maar het staat wel in de EU-verordening.
Dit wordt vooraf, a priori, nagegaan door het DiV, dat de controle en de analyse doet van het systeem. Is er een intern systeem dat toelaat te garanderen dat er alleen uitvoer zal gebeuren onder de paraplu van een globale vergunning voor civiel eindgebruik en voor een civiele bestemmeling? Dat is een gunstregeling om tegemoet te komen aan de internationale concurrentiepositie van Vlaamse exporteurs, die intern over de nodige eigen controlemechanismen beschikken om de naleving van de strikte gebruiksvoorwaarden van globale vergunningen te garanderen.
Voor de uitvoer die plaatsvindt onder een globale vergunning, is er door de exporteur zelf een a-prioricontrole op de civiele aard van de eindgebruiker en op het eindgebruik. Dat gebeurt door het intern nalevingsprogramma. Dit wordt dan opnieuw gevolgd door een a-posterioricontrole van de eindgebruiker en het eindgebruik door de dienst Controle Strategische Goederen (dCSG) van het DiV, dat dus twee keer optreedt. Eerst kijkt het of je beschikt over zo’n intern instrument, of dat afdoende is. Nieuwe aanvragen zonder dat men kennis van zaken heeft geëtaleerd, worden niet zomaar verleend. Dat kun je alleen doen als er voldoende garanties zijn dat er effectief, en niet alleen op papier, zo’n controle bestaat. A posteriori wordt er opnieuw gecontroleerd.
In verband met de individuele vergunningen, wordt er rekening gehouden met het bestaan van een intern nalevingsprogramma bij de analyse, maar daar is het geen doorslaggevend criterium. Uiteraard kan een individuele vergunning worden gebruikt voor uitvoer naar elke toegelaten eindgebruiker en eindgebruik. Die houder van de individuele vergunning heeft een jaarlijkse rapporteringsplicht, maar die is beperkt tot de uitgevoerde hoeveelheid, want de andere gegevens zijn al bekend. Er is een vergunning voor verleend.
De houder van een globale vergunning heeft een uitgebreide jaarlijkse rapporteringsplicht op basis van artikel 11 van het besluit van de Vlaamse Regering van 14 maart 2014. Op basis daarvan gebeurt de a-posterioricontrole, waar ik het zonet over had.
In uw tweede vraag had u het over het onderscheid tussen globaal en individueel, Egypte en Israël in 2013. Dat is de toepassing van wat ik heb gezegd. Individueel in die gevallen waar ik melding van heb gemaakt, globaal onder voorwaarden waarvan ik melding heb gemaakt, en in geen geval defensiegerelateerd. Dus dual use, civiel gebruik. Alleen dan kan er een globale vergunning zijn. Dat is ook niet anders toegepast dan in de casus van 2013 voor de landen die u vermeldt: Egypte en Israël. Dat geldt voor elk van de landen, want de globale slaat op landen waarnaar men mag uitvoeren.
In uw derde vraag hebt u het over de verslagen. U hebt een punt. Ik heb de maandelijkse rapporten nog eens bekeken. Ze zijn niet zo transparant omdat wordt verwezen naar de categorieën van goederen, met codes. Ik kan begrijpen dat het voor de specialisten hier geen probleem is, dat u die codes al van buiten kent, maar op een buitenstaander die de verslagen ziet, komt het wellicht nogal technisch over. Nederland omschrijft de goederen bijvoorbeeld en vermeldt het opgegeven gebruik in het land van eindbestemming.
Ik heb mijn administratie opdracht gegeven om dat aan te passen. Dat zal niet onmiddellijk gebeuren omdat het om een toepassing van software gaat. We brengen maandelijkse rapporten, de jaarrapporten zijn uitgebreider, ook met motiveringen en zo. De maandelijkse rapporten zijn een automatische overbrenging van de data uit individuele dossiers op die rapporten. Als men nu een andere manier van maandelijks rapporteren zou moeten invoeren, zou dat allemaal handmatig moeten gebeuren, met alle gevolgen van dien voor de kostenefficiëntie, de kans op fouten enzovoort.
Ik heb gevraagd om een nieuw systeem van transparanter, zeg maar duidelijker – nu is het ook transparant –, leesbare rapportering uit te werken, met dien verstande dat er, gelet op de openbaarheid van bestuur, geen vertrouwelijke commerciële of industriële gegevens mogen worden bekendgemaakt. De naam van de exporteur zult u daar niet in terugvinden, zoals dat nu evenmin het geval is. Soms zal het een meer algemene omschrijving zijn, want als je bijvoorbeeld heel specifiek de aard van de kledij omschrijft, dan weet je nagenoeg zeker over welk bedrijf het gaat en kan dat bedrijf zeggen dat dit aangelegenheden zijn die vertrouwelijk van aard zijn.
Ik zal een aanpassing doen om de rapportering, die nu al maandelijks, zesmaandelijks en jaarlijks gebeurt, nog duidelijker leesbaar te maken.
De heer Kennes heeft het woord.
Minister-president, ik dank u voor uw verduidelijking rond die globale vergunningen en de verzekering dat het gaat over louter civiele eindgebruikers en eindgebruik. Dat is belangrijk.
Ik ben blij dat u de opdracht hebt gegeven aan de administratie om de rapportering wat transparanter te laten verlopen. Ik denk dat die codes de transparantie inderdaad niet ten goede komen. Ik hoop dat de software snel kan worden aangepast. Ik denk dat meerdere mensen in dit parlement, maar ook daarbuiten – want de materie wordt ook daarbuiten gevolgd – blij zullen zijn met die wijziging.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Voorzitter, ik kan de vraag van de heer Kennes naar meer transparantie alleen maar ondersteunen. Het is een vraag die ik u het voorbije jaar ook al een paar keer heb gesteld, bijvoorbeeld over de criteria om een vergunning al dan niet te weigeren.
U hebt toen telkens – ook vandaag – de belofte gedaan om voor meer transparantie te zorgen in de maandelijkse verslagen. Dat is uiteraard goed, maar tot op heden is dat nog niet gebeurd.
Minister-president, wanneer bent u van plan dat te doen? De vraag komt hier inmiddels toch al een jaar terug.
Hoe ver wilt u die transparantie laten gaan? Zal het vergelijkbaar zijn met bijvoorbeeld de rapporten uit Nederland?
Ik dank u alvast voor uw antwoord.
De heer Vanbesien heeft het woord.
Mijn vraag sluit hierbij aan, maar gaat ook een stapje verder. Op welke manier wordt de onholdlijst geïnterpreteerd? Naar aanleiding van het debat over Saoedi-Arabië zei u dat de bestaande onholdlijst, waar onder meer Egypte op staat, geen decretale verankering heeft en dat die eigenlijk niet mag worden gebruikt. Er was ook discussie of het al dan niet voor dualuseproducten geldt. Tegelijkertijd wordt die lijst wel nog vermeld op websites.
Minister-president, bestaat die lijst nog of bestaat ze niet meer?
De heer Van Esbroeck heeft het woord.
Minister-president, ik ben vooral blij met uw antwoord. Dit soort vragen kan de indruk wekken dat er verschillen zouden zijn tussen individuele en globale vergunningen en dat men met een globale vergunning zomaar alles zou kunnen leveren zonder controle.
Gelukkig hebt u nogmaals duidelijk gesteld dat het enkel mogelijk is bij civiele eindgebruikers en civiel eindgebruik, ook bij globale vergunningen. Er zal nooit aan defensiegerelateerde eindgebruikers worden geleverd.
Verder ben ik ook blij met de vereenvoudiging van de codes. Daardoor zullen we meer specifieke informatie krijgen op de maandelijkse rapportage.
Minister-president Bourgeois heeft het woord.
Mevrouw Soens, ik denk niet dat deze vraag van de heer Kennes al eens eerder is gesteld, ook niet door u. (Opmerkingen van Tine Soens)
U hebt wel een vraag gesteld over de jaarrapportering. Ik heb toegezegd dat ik daarbij, wat de militaire goederen betreft, uitleg zou geven. Hier gaat het over dual use en de maandrapporten. Als ik mij vergis, zegt u het maar, maar bij mijn weten is het de eerste keer dat u de vraag stelt over die maandrapportering.
We hebben gezegd dat we in die jaarrapportering met betrekking tot de weigeringen meer duiding zullen geven. Dat zal ook gebeuren. Hier is het niet de aard van de rapportering die zou moeten veranderen. De rapportering gebeurt met een omschrijving van de categorieën van de goederen, met de technische codes. Het lijkt mij inderdaad zinvol – zo begrijp ik de vraag ook – om dat in mensentaal begrijpelijk te brengen. Dat zullen we ook doen. U vraagt wanneer. Ik heb de opdracht gegeven in het kader van deze vraag om uitleg. We willen de administratie niet verplichten om dat een aantal maanden lang manueel te doen. Er moet een softwaresysteem zijn dat toelaat om deze toch vrij beknopte rapportering maandelijks meer in mensentaal te doen.
Mijnheer Vanbesien, nogmaals, on hold slaat op geen enkele manier op dual use. Dat had ik al duidelijk gemaakt. Het slaat op militaire goederen en gaat over leveringen, niet naar een bedrijf, maar naar een overheid. Dat is de onholdmaatregel, die mij er mijns inziens niet van ontslaat om, als er toch vragen zouden zijn voor export van militaire goederen naar die landen die getroffen zijn door een onholdmaatregel, die vragen toch individueel te behandelen, dit wil zeggen toe te staan of te weigeren. Die discussie hebben we al gevoerd. Het mag duidelijk zijn: on hold slaat niet op dual use.
De vraag om uitleg is afgehandeld.