Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Soens heeft het woord.
Studentenparticipatie is een belangrijk aspect voor het democratisch gehalte van het hoger onderwijs. De afgelopen tijd kent die participatie een aantal problemen, onder andere de hoge werklast van studentenvertegenwoordigers en het gebrek aan vrijwilligers om deze functies op te nemen.
Dat is hier ook al in de commissie aan bod gekomen. In een eerdere vraag om uitleg antwoordde u dat de regels met betrekking tot studentenparticipatie in het algemeen in orde zijn. Decretaal werd bepaald dat er om de vijf jaar een evaluatie moet worden gemaakt. De aanpassingen via Onderwijsdecreet (OD) XXIII naar aanleiding van de vorige evaluatie zijn sinds vorig jaar van kracht. Die vijfjarige evaluatie wordt nu geschrapt. Als redenen hiervoor worden aangehaald dat de evaluatie op zich heel wat planlast met zich meebrengt, dat de nieuwe regels nog maar juist in werking zijn getreden en dat er op dit moment geen signalen zijn dat er mogelijk problemen zouden zijn met de huidige regelgeving inzake studentenparticipatie.
Hoe zal de kwaliteit van de studentenparticipatie in de toekomst gecontroleerd worden? Hoe zullen de huidige problemen die in eerdere vragen om uitleg reeds aan bod gekomen zijn, aangepakt kunnen worden als er geen evaluatie van de regelgeving meer volgt?
Bent u ervan overtuigd dat er op dit moment genoeg faciliteiten voor studentenvertegenwoordigers zijn? Zo neen, hebt u plannen om de faciliteiten voor hen uit te breiden?
Bent u voorstander van een systeem om credits toe te kennen voor maatschappelijke engagementen, zoals bijvoorbeeld studentenvertegenwoordiging?
Minister Crevits heeft het woord.
De vraag die u stelt, is eigenlijk een voorafname op de besprekingen die nog gevoerd moeten worden in OD XXVI.
Het voorstel om de vijfjaarlijkse evaluatie van de studentenparticipatie uit de Codex Hoger Onderwijs te schrappen, is opgenomen in het voorontwerp van OD XXVI. Dat decreet is een eerste keer door de regering besproken. Het heeft advies gekregen van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor) en de Sociaal-Economische Raad van Vlaanderen (SERV). Het is nu in onderhandeling bij de sociale partners. Het komt dan terug naar de regering. Vervolgens gaat het naar de Raad van State, en daarna komt het naar het parlement. U zult dus nog ruim de gelegenheid hebben om het hier in de commissie te bespreken.
U vraagt wat er momenteel in de Codex Hoger Onderwijs staat. In artikel II.355 staat dat de bepalingen omtrent de studentenparticipatie vijfjaarlijks geëvalueerd worden door de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap. De studentenkoepelvereniging(en) ma(a)k(t)(en) in functie van deze evaluatie haar/hun bevindingen aan de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap over. Het evaluatierapport wordt voorgelegd aan de Vlaamse Regering.
We overwegen om dat artikel te schrappen. Ten eerste, omdat er eigenlijk staat dat gecontroleerd moet worden of het decreet gevolgd wordt. Dat geldt natuurlijk voor alle zaken die in het decreet staan. Eigenlijk is een vijfjaarlijkse evaluatie dus vreemd, want er zou een permanente evaluatie moeten zijn. Ten tweede, omdat de procedure ambtelijk is opgevat: “de bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap”. Daarmee wordt bedoeld de regeringscommissarissen, die dan een bevraging doen om te weten te komen hoeveel studenten in welke organen zitten. Ten derde, omdat de resultaten van de vorige evaluatie via OD XXIII pas in 2013 in werking zijn getreden en de volgende evaluatie eigenlijk al meteen opnieuw moet plaatsvinden – strikt genomen zelfs in 2015. Dat is dus een beetje veel. Daarom dus de afweging om deze bepaling te schrappen, niet omdat ik tegen een evaluatie ben, want we doen niet anders dan evalueren in onderwijs, maar ze moet eigenlijk continu zijn. Voor mij zijn het format zoals het bestaat en de timing niet zo zinvol.
We willen dus naar een minder formele en een meer directe vorm van evaluatie, waarbij de Vlaamse Vereniging van Studenten (VVS) een grotere signaalfunctie moet krijgen. In december heb ik een ruime delegatie van studentenvertegenwoordigers ontvangen. Dat was een heel interessant gesprek, waaruit veel meer ideeën voor een sterkere participatie zijn gekomen dan er ooit uit een ambtelijke bevraging gekomen zouden zijn. Het ging er vooral over dat de impact van studentenvertegenwoordigers vaak te weinig bekend is. Op lokaal niveau binnen de instelling valt dat nog mee, maar hoe ‘hoger’ in de structuren, hoe minder tastbaar zij hun realisaties vinden. We kunnen dus al bijdragen door bij beleidsbeslissingen meer te benadrukken dat studenten mee aan tafel zaten, en ook aan te tonen welke accenten er mede dankzij hen zijn gelegd. Ik zal daar ook zelf aandacht voor hebben omdat op die manier de functie van studentenvertegenwoordiger beter zichtbaar en aantrekkelijker wordt. Als nooit verwezen wordt naar de meerwaarde van de participatie van studenten, is de kans ook reëel dat ze minder geneigd zullen zijn om te participeren.
Iets anders dat ik tijdens dat gesprek heb geleerd, is dat studenten niet allemaal dezelfde visie hebben op studentenparticipatie en het stimuleren ervan. Er zijn verschillende visies op de wijze waarop de instelling hen best kan ondersteunen en welke faciliteiten ze willen krijgen. Wél is het zo dat ze overal vanuit die visie met de instelling aan tafel gaan om het gewenste kader te creëren.
Al die zaken nemen we op 23 februari opnieuw op in een vervolggesprek met VVS. Daarbij zoeken we ook samen met hen naar een alternatief voor de huidige decretale evaluatie.
Via het Vlor-advies hebben de studenten laten weten dat ze vragen hebben bij het voorstel om dit zomaar te schrappen. Ik begrijp dat, maar ik denk dat er betere alternatieven zijn, waarbij studenten ook het initiatief kunnen nemen om aandachtspunten te signaleren zonder te moeten wachten op de vijfjaarlijkse evaluatie van de “bevoegde dienst van de Vlaamse Gemeenschap”.
Mevrouw Soens, over de faciliteiten heeft uw collega, Jan Bertels, op 2 april 2015 al een vraag om uitleg gesteld. Ik heb toen geantwoord dat de decretale verankering van de studentenparticipatie voor mij voldoende is, maar dat er ook nog werk is wat de concrete participatie zelf betreft. Statutair is er dus in allerlei dingen voorzien, maar dit moet worden opgenomen door de studenten en door de instellingen, en dat is moeilijk te regelen bij decreet. Voor mij was het zeer interessant om de ronde te doen van de tafel toen ik de studentenvertegenwoordigers heb gezien, en te zien hoe verschillend onze instellingen met die participatie omgaan.
Dan is er de vraag over de credits. Dat is een goede vraag. U hebt wellicht ook verslag gekregen over het studentengesprek. Ook daarover verschillen de meningen nogal. Het kan zeker zinvol zijn om een engagement als studentenvertegenwoordiger te valoriseren in een beperkt aantal studiepunten. Ik ben daar in principe totaal niet tegen. Die studenten bewijzen daar competenties mee, namelijk dat ze een dossier kunnen analyseren, dat ze hun mening kunnen vertolken en verdedigen en dat ze ook kunnen meewerken aan oplossingen. De studenten zijn ook een beetje terughoudend, want als je het systeem te lucratief maakt, dan trek je misschien vertegenwoordigers aan die dit doen voor de vrijstellingen en niet uit engagement. Dat kan niet de bedoeling zijn. In Nederland kent men blijkbaar zelfs een systeem van betaalde student-bestuurders, maar daar was echt niemand vragende partij voor. Dat vonden ze geen goed idee.
De conclusie is de volgende: we zijn dus in gesprek met VVS en met de studenten, we beluisteren die ideeën. Ik ben zeker bereid om iets anders in de plaats te zetten, maar veel belangrijker dan die ambtelijke evaluatie vind ik het jaarlijkse gesprek, om te bekijken waar we het beter kunnen doen en welke de suggesties ter zake zijn. Ik heb ook beloofd om hen minstens één keer per jaar persoonlijk te zien.
Mevrouw Soens heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoorden. Mijn vraag komt er uiteraard naar aanleiding van het voorontwerp en aangezien dat het nog een voorontwerp is, was het misschien ijdele hoop om daar vanuit de oppositie al iets aan te doen aanpassen. (Opmerkingen van minister Hilde Crevits)
Daarom vind ik het wel interessant dat u met VVS rond de tafel hebt gezeten en dat u eind februari een vervolggesprek zult hebben om te bekijken hoe die evaluatie beter kan. Ik ben uiteraard ook voor een continue evaluatie. We hoeven uiteraard niet te wachten op een evaluatie om de vijf jaar, maar net als VVS ben ik wel bezorgd over het zomaar schrappen van de evaluatie. Ik zou het nog begrijpen dat u dat voor de eerste evaluatie zou doen, omdat de nieuwe regels nog maar net van kracht zijn, maar net als de VVS ben ik daar toch wel bezorgd over. Zo staat bijvoorbeeld nergens in de decreettekst vermeld dat die studentenparticipatie wordt geëvalueerd.
Ik denk dat ik eind februari nog wel eens bij u terugkom om na te gaan hoe VVS die evaluatie ziet.
De heer De Potter heeft het woord.
Ik wil daar even op ingaan. Ik denk dat iedereen het belang van studentenparticipatie onderschrijft en steunt, maar ook het belang van een goede studentenparticipatie. Aan de andere kant heb ik hier in de commissie al vaak gehoord dat we de planlast voor de hogescholen moeten verminderen. Dat lijkt me een steeds terugkerende vraag. In die zin begrijp ik eigenlijk wel de voorgestelde maatregel om die vijfjaarlijkse evaluatie toch af te schaffen. Als we kijken naar de planlast die die met zich meebrengt, dan zal dat op zich al een eerste stap zijn, en inderdaad, als je planlast wil verminderen, dan is het af en toe ook eens zaak om iets te schrappen. Maar goed, ik heb begrepen van de minister dat er evaluatie is, dat er kan worden geëvalueerd in het kader van de algemene controle op de naleving van de regelgeving door het regeringscommissariaat. Minister, ik vond het toch wel zeer belangrijk om ook van u te horen dat er een grotere rol voor VVS zou kunnen zijn weggelegd in het kader van een soort permanente evaluatie. Ik denk dat een minder formele procedure, maar een meer permanente evaluatie meer heil zal brengen dan een ambtelijke vijfjaarlijkse evaluatie.
De suggestie van mevrouw Soens met betrekking tot die credits lijkt me een mogelijkheid die we mogen onderzoeken. Misschien kunnen hogescholen en universiteiten die geven. Het lijkt me een goede suggestie, maar dat zal uiteraard ook nog moeten blijken uit het gesprek dat u zult hebben met de studenten. Ik denk dat er op dat punt wel mogelijkheden zijn om die participatie te verbeteren en te versterken.
Minister Crevits heeft het woord.
Ik dank de leden voor de aanvullingen. Mevrouw Soens, ik neem uw aanbeveling zeker ook mee in overweging. Mijnheer De Potter, we hebben nog niet beslist of het nu definitief is of niet. Als u het mij vraagt, dan schrap ik sowieso, maar ik wil ook werk maken van datgene dat ik daarnet heb gezegd.
De vraag om uitleg is afgehandeld.