Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, vandaag wil ik graag met u van gedachten wisselen over het M-decreet. Sinds het begin van het schooljaar wordt het geïmplementeerd. U weet dat het een issue is dat veel impact heeft op de gemoederen, geesten en harten van ouders en leerkrachten, maar ook van kinderen. Het leek me dan ook nuttig en nodig om met de cijfers van 1 februari in de hand, een eerste evaluatie te maken.
We zijn een land waar relatief meer leerlingen les krijgen in het buitengewoon basis- en secundair onderwijs. Dat blijkt ook uit het vergelijkend rapport ‘Education and Disability/Special Needs’, dat een beroep deed op de leerlingengegevens van 2010. Daaruit bleek dat Vlaanderen de Europese koploper was als het ging over het aantal leerlingen die schoollopen in ‘aparte speciale scholen’, zoals dat in Europese taal heet, maar laten wij het voor het gemak over het buitengewoon onderwijs blijven hebben. 6,2 procent van de leerlingen heeft een speciale onderwijsbehoefte en 5,2 procent van al onze leerlingen gaat naar het buitengewoon onderwijs.
Via het M-decreet heeft men nu recht op inclusief onderwijs, een mensenrecht voor alle kinderen. Het kan evenwel pas volop gegarandeerd worden als leerkrachten en scholen voldoende omkadering hebben om dit ook waar te maken.
Halfweg september lieten de onderwijskoepels weten dat de dalende trend van het aantal leerlingen in het buitengewoon lager onderwijs, die vorig jaar met het oog op de implementatie van het M-decreet was ingezet, wordt doorgezet. In het buitengewoon basisonderwijs zag men halfweg september een daling van ongeveer 3 procent. Die daling werd vooral gesitueerd bij kinderen met een lichte mentale beperking. Zij maakten de overstap van type 1 naar het gewoon onderwijs.
Bij het begin van het huidige schooljaar deelde het katholiek onderwijs mee dat 6,08 procent van de leerlingen een overstap maakten naar het gewoon basisonderwijs. In het buitengewoon secundair onderwijs was er een kleinere daling van slechts 0,07 procent. In het gemeenschapsonderwijs registreerde men bij het begin van het schooljaar geen grote aardverschuiving. In alle onderwijsnetten samen zou men bij het begin van dit schooljaar om en bij de 2300 leerlingen minder ingeschreven zien in het buitengewoon basisonderwijs en rond de 400 leerlingen in het buitengewoon secundair onderwijs.
Minister, u hoeft maar de krant open te slaan of een school te bezoeken om te zien dat in een aantal scholen de implementatie van het M-decreet niet rimpelloos verloopt. Nochtans vind ik zelf ook, zoals u al herhaaldelijk hebt benadrukt, dat de implementatie bij het begin van het schooljaar bijna overal op heel veel goodwill kon rekenen van het onderwijzend personeel. Er was heel veel extra werkdruk bij de CLB’s, maar de mensen op het veld zijn toch overtuigd van de noodzaak van de principes van inclusief onderwijs en dus van het M-decreet.
Uiteraard steken er bij de implementatie van zo’n grote verandering altijd bezorgdheden of terechte vragen de kop op. Zo stond er een aantal weken geleden in de krant een verhaal over een basisschool in mijn regio, Puurs, waaruit bleek dat het succes van het M-decreet wel bijzonder groot is. In één klap – en ik zeg het nu uit het hoofd – bleken negentien leerlingen ingestroomd met een CLB-attest in het regulier onderwijs. De juf en de directrice gaven aan dat als je dit optelt bij de besparingen, dit zo’n school, leerjaar en leergang toch wel voor heel moeilijke keuzes plaatst.
Minister, het draagvlak en de goodwill zijn er, maar het blijft broos omdat het om een belangrijke ommekeer in ons onderwijs gaat. De wijze van implementatie van het M-decreet staat of valt met de benodigde ondersteuning.
In vorige discussies zei u terecht, minister, dat er in het buitengewoon onderwijs ongelooflijk veel expertise is voor de benadering en omkadering van jongeren met specifieke zorgnoden. Wij steunen u volledig – en ik denk kamerbreed – in het naar waarde schatten van de competenties en expertise van de leerkrachten in het buitengewoon onderwijs. Maar we vinden uiteraard ook met z’n allen, over de grenzen tussen meerderheid en oppositie heen, dat jongeren en leerkrachten in het regulier onderwijs geen prijs zouden mogen betalen.
Aan het einde van vorig schooljaar maakte u bekend – en we hebben u daarin gesteund – dat er 180 personeelsleden vanuit het buitengewoon in het gewone onderwijs worden ingezet om leerkrachten bij te staan. Deze pre-waarborgregeling moet ervoor zorgen dat de expertise uit het buitengewoon onderwijs doorstroomt naar het gewoon onderwijs. Vandaag horen we van heel wat stakeholders dat dit ruim onvoldoende is. Een aantal scholen spreken zelfs van een druppel op een hete plaat.
Tot nu toe was het argument dat er, gezien de financiële en budgettaire situatie, gefocust zou worden op omkadering op systeem- en leerkrachtniveau. Maar ook daar, zo blijkt uit verhalen van op het terrein, is de ondersteuning voor leerkrachten en directies onvoldoende. Dit zou vooral te maken hebben met de gebrekkige financiële ruimte waarin voorzien is voor de implementatie van het M-decreet.
Er bereiken ons signalen uit het veld dat er vooral nood is aan differentiatie op schoolniveau. De instroom is evident sterk verschillend van school tot school. Ik gaf daarnet het voorbeeld van Puurs. In de meeste scholen loopt het heus niet zo’n vaart, ook niet in de meeste klassen. Misschien is het wel zinvol, minister, om in de geest van de ook door u bepleite autonomie van de scholen de instroom in het kader van het M-decreet gedifferentieerd te financieren of structureel te verankeren in de werkingsbudgetten zonder dat dit uitmondt in te veel labeldrift, want daar zijn we met zijn allen, denk ik, toch ook geen vragende partij voor.
Naar analogie en naar aanleiding met de vraag uit Puurs denken we dat het evident is dat de ondersteuning op kindniveau gebeurt. Maar, minister, u gaf zelf al aan dat u de scholen niet in staat kunt stellen om echt elk kind te geven wat het nodig heeft. Gelukkig engageerde u zich al herhaaldelijk om de zaak op de voet te monitoren en bij te sturen indien nodig. Een heel concrete vraag is dan ook hoe u dat monitoringsysteem precies hebt ontwikkeld en hoever u daarmee staat.
U engageerde zich ook in de commissie Onderwijs van 12 november 2015 om volgende informatie over te maken aan het parlement: de gegevens met betrekking tot de verschuivingen van de lerarenaantallen van buitengewoon naar gewoon onderwijs; de effecten van de bevriezing van de uren geïntegreerd onderwijs (gon) en de oorzaken van het dalend aantal gon-aanvragen; toelichting bij de aanwending van de expertise van de 180 leerkrachten die doorstromen van het buitengewoon naar het gewoon onderwijs. U hebt nadien op vragen van mijn collega’s en van mezelf verwezen naar 1 februari 2016, dus naar deze week, omdat u dan effectief de belangrijke gegevens over leerlingenaantallen in uw bezit zou hebben. Ik denk dus dat het vandaag misschien wel het moment is om inzicht te geven in de stand van zaken van de monitoring en de verschuiving van de leerlingenaantallen.
Er was ook eensgezindheid over de grenzen tussen meerderheid en oppositie heen over wat u ook aankondigde: op welke wijze we concreet invulling kunnen geven aan het aangepaste traject voor leerlingen met een individueel traject binnen het gewoon onderwijs, en met welk einddoel als perspectief. Dat was de vraag die de heer De Meyer en ikzelf – begin januari, denk ik – hebben gesteld. U zei toen dat u wilde bekijken hoe we die jongeren kunnen kwalificeren en toch ook recht geven op een uitkering na hun secundaire loopbaan.
Minister, u zou nauwlettend monitoren. Welk monitoringsysteem heeft u ontwikkeld voor de implementatie van het M-decreet? Welke conclusies trekt u op dit ogenblik en welke bijsturingen acht u mogelijk?
Hoeveel jongeren stroomden ten gevolge van de invoering van het M-decreet in in het regulier onderwijs, zowel basis als secundair?
Kunt u inzage geven in de eerste resultaten van de monitoring? Welke leerlingen met welke specifieke behoeften deden de overstap? Hoe zit het met de regionale spreiding en verschillen? Zijn bepaalde scholen meer belast dan anderen?
Acht u de huidige omkadering voldoende of niet? Welke ondersteuning hebben scholen nu concreet ontvangen? Op welke specifieke wijze wordt de expertise vanuit het buitengewoon onderwijs aangewend voor de begeleiding in het gewoon onderwijs? Hoeveel personeelsleden voor hoeveel scholen? Om hoeveel uren per school gaat het en welke invulling wordt eraan gegeven? Op welke wijze kan de expertise die doorheen de jaren is opgebouwd in het buitengewoon onderwijs ook in de toekomst maximaal benut worden?
Welke oorzaken van het dalend aantal gon-aanvragen hebt u achterhaald en welke effecten van de bevriezing van de gon-uren hebt u vastgesteld?
Een weergegeven problematisch aspect van de implementatie van het M-decreet is de focus van de ondersteuning. Zoals gezegd, ligt deze louter op systeem- en leerkrachtniveau, eerder dan op kindniveau. Bent u bereid om de focus van de omkadering te verleggen van het systeemniveau naar de specifieke omkadering voor het kind?
Overweegt u om in de basisfinanciering zowel inzake werking als inzake omkadering een extra gewicht toe te kennen aan kinderen met een aangepast curriculum of een beperking die doorverwezen zijn met een attest van het CLB?
U zou het individuele aangepast curriculum in het kader van het M-decreet grondig bekijken. Hebt u dat al kunnen doen? Welke conclusies trekt u daaruit?
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Gennez, uw timing met deze interpellatie is heel goed. Voor ik er zo accuraat mogelijk op zal antwoorden, wil ik toch even een aantal zaken opmerken en rechtzetten.
Ten eerste, wat de cijfers betreft die ik u zal geven, moet ik enig voorbehoud maken. Er is op 1 februari inderdaad een telling, maar die moet nog gevalideerd worden. Niet alle cijfers zijn al binnen. Ik zal u meegeven wat ik vandaag al weet.
Een tweede voorafgaande opmerking is dat het M-decreet pas sinds 1 september 2015 van kracht is, hetzij amper vijf maanden. Ik vind het wel goed dat er snel om evaluatie wordt gevraagd, maar hou er toch rekening mee dat we nog maar vijf maanden bezig zijn.
Mijn derde mededeling is fundamenteel. Het is geen verwijt naar u toe, maar ik wil dit absoluut rechtzetten. De beeldvorming dat kinderen die nu schoollopen in het buitengewoon onderwijs zouden moeten terugkeren naar het gewoon onderwijs, stoort me. Dat is niet zo en dat is ook niet de bedoeling! Het buitengewoon onderwijs maakt onlosmakelijk deel uit van ons onderwijssysteem en dat blijft zo in de toekomst. Om die reden hebben we onderwijs van type 9 gecreëerd, zodat kinderen overal school kunnen lopen.
Ten vierde verwijst u naar Puurs, en dat is nu net het voorbeeld waar je niet mag of kunt naar verwijzen. We hebben contact opgenomen met die school. We hebben hun gevraagd hoe het in godsnaam mogelijk is dat negentien kinderen met een verslag buitengewoon onderwijs of een gemotiveerd verslag gewoon onderwijs allemaal bij hen terechtgekomen zijn. De directeur liet weten dat het verhaal niet klopt: geen enkel kind heeft een verslag buitengewoon onderwijs of een gemotiveerd verslag gewoon onderwijs gekregen. Dat verhaal haalt dan de voorpagina van de krant en heel het M-decreet wordt daarmee naar beneden gehaald. Dat is ongehoord. Ik begrijp dat u de vraag stelt. U kunt daar niets aan doen en ik evenmin. Dit veroorzaakt wekenlang schade op het terrein, bij de mensen die er alles proberen aan te doen om het M-decreet te laten slagen.
Het M-decreet stelt dat elk kind het recht heeft om zich in te schrijven in een gewone school en dat het recht heeft op redelijke aanpassingen. Ook een leerling die een individueel aangepast curriculum volgt, heeft het recht om in te schrijven in een gewone school. Zijn inschrijving kan pas ontbonden worden na een gesprek tussen school, CLB en ouders over de (on)redelijkheid van aanpassingen. De school motiveert haar beslissing. Alle kinderen die voor de start van het M-decreet schoolliepen in het buitengewoon onderwijs, kunnen daar ook blijven, tot ze van niveau veranderen. Daarmee bedoel ik: wanneer ze van het lager onderwijs naar het secundair onderwijs gaan. Dat is het kader waarin we nu zitten en dat ik nog eens ten behoeve van iedereen wil meegeven.
Wat hebben wij gemerkt? Zeer snel na mijn aantreden als minister van Onderwijs en een jaar voor de intrede van het M-decreet hebben wij vastgesteld bij de start van het schooljaar 2014-2015 dat de leerlingenaantallen in het buitengewoon lager onderwijs aan het dalen waren en in het gewone onderwijs aan het stijgen waren. Wat hebben we dan gedaan? Volgens het decreet dat door de Vlaamse parlementsleden is goedgekeurd, zou de waarborg eigenlijk maar op 1 september van het volgende schooljaar ingaan. Er is onmiddellijk ingegrepen. Er is in het parlement een regeling goedgekeurd om de waarborg te vervroegen. Was het goedgekeurde decreet volmaakt? Daarop is mijn antwoord: neen, het was niet volmaakt. We hebben dat vastgesteld en er is ingegrepen. Gelukkig dat we dat hebben gedaan.
We hebben ook een tweede maatregel genomen. Op een bepaald moment zagen we dat voor kinderen die in principe naar het gewoon onderwijs kunnen gaan met gon-begeleiding, het aantal gon-ondersteuningsverslagen daalde. Dat was raar. Ik heb toen zelf voorgesteld om dit te bevriezen. Ik zal u straks de cijfers geven maar het is een zeer goede zaak dat we die bevriezing in het leven hebben geroepen. Ik zal straks ook ingaan op de oorzaken. Misschien is dat een tweede elementje dat niet zo volmaakt is aan het decreet dat is goedgekeurd.
Een derde maatregel was dat scholen die type 9 oprichten, niet moesten hertellen. We wilden niet dat er onevenwichten ontstonden in de manier waarop de middelen werden toegekend.
Bij de CLB’s hebben we wat druk weggenomen door de reguliere doorlichtingen twee jaar op te schorten. De inspectie heeft effectief al alle CLB’s bezocht om na te gaan hoe er in de toekomst goed kan worden samengewerkt en hoe er rond de implementatie van het M-decreet op de meest in het belang van het kind zijnde manier kan worden gewerkt.
Er zijn dus al vier maatregelen genomen vooraleer het M-decreet eigenlijk effectief uit de startblokken is geschoten.
Wat zijn de cijfers? Bij de start van het schooljaar op 1 september 2015 hebben we vastgesteld dat er in het buitengewoon basisonderwijs zo’n 2200 leerlingen minder ingeschreven waren dan het jaar voordien. In het buitengewoon secundair onderwijs waren er dat zo’n 400 minder. Er zijn ongeveer 1,1 miljoen kinderen die schoollopen in het gewoon onderwijs en er zijn 47.000 kinderen die schoollopen in het bijzonder onderwijs.
Op 1 februari 2016 is er een lichte daling. Er zijn nu nog 1960 leerlingen minder in het buitengewoon basisonderwijs tegenover 2200 op 1 september 2015. Dat betekent dus dat er ongeveer 240 leerlingen van het gewoon onderwijs opnieuw naar het buitengewoon onderwijs zijn gegaan. Dat is eigenlijk een goede zaak, want dat betekent dat de grendel werkt. Wat er ook af te leiden is, is dat ‘het groot manoeuvre waardoor het buitengewoon onderwijs zal leeglopen’ er niet is.
Is het normaal dat er leerlingen teruggaan van het gewoon onderwijs naar het buitengewoon onderwijs? Dat was vroeger ook zo. Het is dus niets spectaculair, ook vroeger was het zo dat leerlingen in de loop van het schooljaar van het gewoon naar het buitengewoon onderwijs gingen of omgekeerd.
In het buitengewoon secundair onderwijs waren er op 1 september zo’n 400 leerlingen minder. Nu zijn er dat 319 minder. Zo’n 80 leerlingen zijn dus overgegaan van het gewoon secundair onderwijs naar het buitengewoon secundair onderwijs. Je zet dit ook best af op de populatie van 1,1 miljoen kinderen.
Collega Gennez, ik zeg erbij dat het nog niet-geverifieerde cijfers zijn. We hebben gewoon de telling uit het systeem gehaald. Er kunnen nog wat schommelingen zijn. Pak me niet op kleine verschillen die er nog zouden zijn. Ofwel gaf ik vandaag de cijfers, ofwel zei ik gewoon niets. Ook vorig jaar was de daling al zichtbaar. Dat was de reden van die waarborg.
De telling van 1 februari 2016 zal vergeleken worden met de referentiedatum van 1 februari 2014 – en dus niet 2015 – om de lestijden en uren te berekenen die ingezet worden in de waarborgregeling voor 2016-2017. Dat is cruciaal. Dat gaat over een budget dat kan worden ingezet in het gewoon onderwijs dankzij wat u hebt goedgekeurd. Als ik me niet vergis, bedraagt dat ongeveer 8 miljoen euro. De dalingen zijn er omdat meer leerlingen in het gewoon onderwijs kunnen blijven door een verbeterd zorgbeleid. Voor een groot deel gaat het niet over leerlingen die vanuit het buitengewoon onderwijs plots terugkeren naar het gewoon onderwijs. De instroom van leerlingen in het buitengewoon onderwijs is iets minder groot dan de natuurlijke uitstroom. Dat is een kleine kanttekening om rekening mee te houden.
Om te weten of leerlingen terugkeren uit het buitengewoon onderwijs, moeten we kijken naar de loopbanen op leerlingniveau en ze vergelijken met de uit- en instroom zoals die was voor het M-decreet. Het is niet zo evident om uit leerlingenbewegingen in globale aantallen af te leiden welke leerlingen effectief door het M-decreet de overstap van buitengewoon naar gewoon onderwijs hebben gezet. Het is niet zo eenvoudig om dat na te gaan omdat dan alle verslagen moeten worden bekeken. Het gaat niet om monsterachtig grote getallen. We kunnen wel al globale conclusies trekken.
Wat uw vraag over de monitoring betreft, geef ik mee dat er in de besprekingen een waslijst aan te monitoren gegevens is ontstaan. Voor mij is het belangrijk dat we de essentie monitoren. Ik zal dat proberen samen te vatten. We moeten voldoende kwantitatieve en kwalitatieve gegevens hebben over de leerlingenbewegingen, het aantal leerlingen met een gemotiveerd verslag of een verslag, de oriënteringspraktijk door CLB’s, het aantal weigeringen van scholen, de effecten op het personeel, de evolutie voor scholen buitengewoon onderwijs en de behoefte aan professionalisering. Deze zeven luiken moeten we zeer goed monitoren. We pakken deze monitoring momenteel op een gestandaardiseerde en geautomatiseerde wijze softwarematig aan. U kunt uit die lange lijst nog heel wat dingen halen, maar ik wil zorgen dat het werkbaar is. Voor mij zijn die zeven dingen cruciaal.
Kwalitatieve aspecten van de implementatie analyseren we verder via wetenschappelijk onderzoek. Dat is ook gebeurd in aanloop naar het decreet. Ik vind het van belang dat we aan het einde van het schooljaar kunnen terugkijken op de effecten van het M-decreet, omdat we een beroep kunnen doen op gegevens die nu al in databanken zitten. Als we veel gegevens nemen die nu nog niet in de databanken aanwezig zijn, dan stellen we onze monitoringmogelijkheden uit. Dat is geen goede zaak. Het moet zo snel mogelijk gebeuren. Het is wel relevant om één volledig schooljaar te doorlopen. We zijn nu een vijftal maanden bezig. De bedoeling was eigenlijk om na twee schooljaren te monitoren, maar als het softwarematig kan, heb ik de resultaten hoe rapper hoe liever. We moeten wel op zijn minst een volledig schooljaar afronden.
Uiteraard volgen we de evoluties van de leerlingenaantallen in het buitengewoon onderwijs van zeer nabij op. Dit is onder andere belangrijk voor de waarborgregeling. Stijgingen en dalingen vaststellen in leerlingenaantallen per type is één zaak, maar de gegevens moeten voldoende stabiel zijn. Nu zijn die net nog niet stabiel genoeg. Ik heb u de cijfers gegeven, maar ik wacht wel op de definitieve geverifieerde cijfers. Er zal niet zoveel verschil op zitten.
Voor de ondersteuning van de implementatie van het M-decreet zijn verschillende maatregelen genomen. Ik verwijs naar het korps van 70 competentiebegeleiders en de projecten prioritaire nascholing voor de schooljaren 2015-2016 en 2016-2017 waarop scholen kunnen inschrijven. Vorig schooljaar hebben we, ook op aangeven van het parlement, gereageerd op de daling van de leerlingenaantallen in het buitengewoon basisonderwijs. Daarom is de prewaarborgregeling uitgewerkt, die een enorm effect heeft. Dat betekent dat op 1 september toen het M-decreet van kracht ging, 180 personeelsleden uit 30 scholen voor buitengewoon basisonderwijs en een kleine 300 gewone basisscholen betrokken zijn bij iets dat we eigenlijk niet hadden voorzien toen het decreet werd goedgekeurd. Dat is wel een heel goede zaak en ook geen overbodige luxe.
De sociale partners hebben gevraagd om over de concrete uitrol zelf te mogen onderhandelen. Er is een systeem uitgewerkt hoe lestijden en uren aan individuele scholen zouden worden toebedeeld. Dat is gelopen zoals het gelopen is. Ik ben ondertussen al op bezoek geweest in een aantal scholen die met competentiebegeleiders aan de slag zijn en een aantal scholen buitengewoon onderwijs die personeel ter beschikking stellen. Dat loopt goed. We zien dat in het kader van de prewaarborgregeling vaak de vorm van coteaching wordt toegepast. Dat is natuurlijk wel heel interessant omdat zo aan leerkrachten gewoon onderwijs vaardigheden kunnen worden meegegeven.
De gegevensopvraging over de concrete uitrol in de scholen is gestart. Ik wil weten over hoeveel uren het gaat en in welke klassen en scholen die terechtkomen. Er worden ook gesprekken gevoerd met de betrokken personeelsleden. Dat zal uiteraard niet overal door mij gebeuren. Het is in ieder geval goed om eens op het terrein te gaan kijken. Jullie doen dat ongetwijfeld ook.
Dit schooljaar is het aantal scholen dat kan genieten van de ondersteuning in het kader van de pre-waarborg nog beperkt. Indien we het decreet hadden gelaten zoals het was, was het bij nul scholen gebleven. Alles wat we dit jaar doen, betekent dus winst in vergelijking met wat initieel door het parlement was goedgekeurd. Het volgende schooljaar zal dat uiteraard al veel meer zijn, omdat de aantallen van dit schooljaar erbij komen.
Verder werd de gon-ondersteuning bevroren. Dat heeft tot gevolg dat er 750 leerlingen minder gon-ondersteuning kregen. Door die bevriezing kan die gon worden ingezet voor nieuwe types waarvoor nog geen gon was. Dat is zeer interessant in het kader van de herwerking of de heroriëntering van het hele gon-beleid dat we willen uitvoeren.
Collega’s, ik krijg, net als u, signalen uit het veld. Ik start met de goede dingen. Ik hoor positieve verhalen over competentiebegeleiders die samen met schoolteams op pad gaan en die zorgen voor zichtbare invloed op de klasvloer. Voor mij is het echt cruciaal dat zo’n competentiebegeleider de klas ondersteunt. Daaraan moet echt worden gewerkt.
Ik hoor CLB’s die in het belang van het leerproces van kinderen, samen met scholen en hun ouders, de beste weg kiezen voor de ontwikkeling van het kind. Maar ik moet er ook bij zeggen dat ik ook verhalen hoor van CLB’s die krampachtig vasthouden aan de letter van het decreet. Dat vind ik een spijtige zaak. De verkenning die onze inspectie nu uitvoert, zal zeer interessant materiaal opleveren. Er is dus een verscheiden beeld van de CLB’s op het veld. Dat beeld moet natuurlijk uniform worden. Als u mijn mening vraagt en u werkt vanuit het belang van het kind, dan moet u het decreet, zoals het is goedgekeurd in het parlement, goedkeuren naar geest veeleer dan naar letter. We zien schitterende voorbeelden van hoe het gebeurt, zonder dat het decreet wordt verkracht. Integendeel, het blijft een toepassing van het decreet, maar in het belang van het kind.
Ik hoor zeer mooie verhalen – dat moet misschien iets vaker worden gezegd – van scholen die aan de slag gaan om hun zorgbeleid vorm te geven en die een beroep doen op de competentiebegeleiders of de expertise uit het buitengewoon onderwijs binnenhalen. Anderzijds hoor ik ook ouders die vinden dat er niet naar hen wordt geluisterd. Ik vind dat zeer erg. We zullen het ook ernstig opvolgen. Ik wil ook meegeven dat we, ook vóór het M-decreet bestond, om de zoveel maanden artikels zagen in kranten over ouders die vonden dat er niet naar hen werd geluisterd. Het is dus geen nieuw fenomeen. Ik wil vragen om de ratio te bewaren.
Er zijn dus diffuse verhalen op het terrein. Een positief element is dat er schitterende verhalen zijn en dat onze inspectie ondertussen alle CLB’s heeft bezocht, niet om ze door te lichten, maar om te komen tot één geïntegreerde manier van werken. Die manier van werken zal dan sowieso nog niet alle ouders gelukkig maken. Er zijn ook schrijnende verhalen van ouders die tegen alle adviezen in toch andere keuzes maken. Het CLB kijkt naar het belang van het kind en dat is niet altijd het belang van de ouders. In veel gevallen valt dat wel samen, maar niet altijd.
Hoe komt het dat er minder gon is toegekend en wat zijn de effecten van die bevriezing? Dat vraagt wat diepgaander kwalitatief onderzoek. We hebben navraag gedaan bij de CLB-koepels. Daaruit blijkt dat een aantal elementen een rol kunnen spelen, zoals de nieuwe manier van werken die CLB’s en scholen zich eigen dienden te maken en ook de striktere medische criteria voor bepaalde types. Het parlement heeft die criteria aangebracht en heeft expliciet de keuze gemaakt om die criteria in het decreet te plaatsen. Een CLB kan dus niet beslissen om die in de vuilbak te gooien. Dat is niet de geest. Je moet natuurlijk wel het decreet toepassen. Ik heb in de verslagen gelezen dat dat kwam omdat er soms gon werd toegekend wanneer dat niet de bedoeling was.
Een andere oorzaak is de timing waarbinnen het handelingsgericht traject moet worden doorlopen. Wat dat laatste betreft, werd in overleg met de CLB-koepels flexibel omgesprongen met de timing voor het afleveren van de gemotiveerde verslagen in functie van gon. Ik heb u gemeld dat we daarover uitstel zouden geven en we hebben dat ook gedaan. De belangrijkste oorzaak – ik ben voorzichtig, maar probeer duidelijk te zijn – lijkt te zijn dat CLB’s de onderwijsbehoeften van kinderen veel centraler stellen. Dat betekent dat men de automatische band tussen het medisch label en het toekennen van gon wil doorknippen.
Collega’s, die bevriezing is een zeer goede maatregel gebleken. Daardoor zijn we er namelijk in geslaagd om de begeleiding van de geregistreerde gon-leerlingen voort te zetten. Er waren ook een aantal scholen voor buitengewoon onderwijs met een overschot aan gon-begeleidingseenheden. Zij hebben kunnen overdragen aan scholen met tekorten. Zo is er wat ruimte ontstaan om andere ondersteuningsnoden van gewone scholen in te vullen. Ik geef een voorbeeld. Er zijn een aantal kleuters type 2 begeleid, of kinderen van wie het aantal uren gon opgebruikt was, maar die toch nog ondersteuning nodig hadden.
Uw zesde vraag verwondert me een beetje. U zegt dat de focus van ondersteuning een problematisch aspect van de implementatie van het M-decreet is omdat die louter op systeem- en leerkrachtniveau ligt, niet op kindniveau.
De vraag verwondert mij dus een beetje. Uit alle onderzoeken over gon blijkt de ondersteuning al meer dan dertig jaar vooral kind- en leerstofgericht ingezet wordt. Verder blijkt nog dat een structurele versterking van het gewoon onderwijs niet gerealiseerd is. Leraren in het gewoon onderwijs blijven met een handelingsverlegenheid – mooi woord, vind ik – zitten. Het is belangrijk om die focus te verleggen, en dat is net wat we binnen de gon-hervorming zouden willen bereiken. Dat hoeft de leerlinggerichte hulp, waar die nodig is, zeker niet in de weg te staan. Voor sommige kinderen, bijvoorbeeld kinderen die doof of blind zijn, zal er altijd specifieke en op de leerling gerichte hulp nodig zijn.
Als u de uitvoering van de prewaarborgregeling bedoelt, is het juist dat gekozen is om de ondersteuning leerkrachtgericht in te zetten. De vraag is echter of dat problematisch is. Net door de versterking van de handelingsbekwaamheid van leraren, kunnen we meer verschil maken dan wanneer we hoofdzakelijk blijven inzetten op het werken met de leerlingen.
Er is een verschil tussen leerlinggericht werken en klasgerichte inzet. We willen net bereiken dat leerkrachten minder verlegen en vaardiger worden. En daarom moeten we samen met leerkrachten aan de slag gaan. Bij het puur inzetten op het kind, zullen er minder multiplicatoreffecten zijn.
Uw vraag over de basisfinanciering is nu niet aan de orde. Voor de ondersteuning van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften kiezen we voor het model van versterkte samenwerking tussen gewoon en buitengewoon onderwijs, ofwel in het kader van een hervormd geïntegreerd onderwijs, ofwel in het kader van de waarborgregeling.
Dan is er het individueel aangepast curriculum. We zijn nu enkele maanden na de implementatie van het M-decreet. Aan de hand van de telling van 1 februari zullen we kunnen zien hoeveel leerlingen dit schooljaar schoollopen met een individueel aangepast curriculum. Het zijn leerlingen die zonder uitzondering beschikken over een verslag voor toegang tot buitengewoon onderwijs, maar die ingeschreven zijn in een gewone school. Ik heb dit ook al in de plenaire vergadering gezegd: ik moet echt zicht krijgen op het aantal leerlingen met een individueel aangepast curriculum in het gewoon secundair onderwijs die dit doen met een verslag van opleidingsvorm 3 en 4. Enkel die opleidingsvormen geven immers een goede toegang tot de arbeidsmarkt.
We hebben al stappen gezet om scholen goed te informeren en te sensibiliseren opdat ze dit correct zouden registreren in DISCIMUS. De verificatie gaf ook informatie bij hun schoolbezoeken, en op 20 januari 2016 kregen alle scholen voor gewoon onderwijs nog eens een brief met informatie over wat een individueel aangepast curriculum inhoudt en met de vraag om dit correct te registreren in DISCIMUS.
De verificateurs zullen naar aanleiding van 1 februari bekijken of die geregistreerde leerlingen effectief leerlingen zijn met een verslag voor toegang tot het buitengewoon onderwijs en zo ja, voor welke opleidingsvorm. Dan pas kunnen we bekijken of we die leerlingen ten onrechte niet hebben opgenomen. Ik heb in de plenaire vergadering gezegd dat dit niet zonder reden niet gebeurd is. Het zijn natuurlijk leerlingen met een verslag voor buitengewoon onderwijs, en ik wil er zeker van zijn dat ze met het individueel aangepast curriculum in het gewoon onderwijs alle doelen halen die ze zouden halen in het buitengewoon onderwijs. Zo niet, zijn ze minder gekwalificeerd om te starten met hun traject na de school.
Dit is een heel uitgebreid antwoord. Ik vond het belangrijk om duidelijkheid te verschaffen. Ik hoop u ook overtuigd te hebben van het feit dat dit dossier mijn uitermate grote belangstelling en zorg wegdraagt. Ik zal zeker niet te beroerd zijn om bij te sturen indien dat nodig is, maar alleen in functie van het belang van het kind.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, ik dank u voor dit inderdaad uitgebreide antwoord. We waarderen het ook dat u deze week al antwoordt dat het gaat om niet-gevalideerde, maar wel rechtstreeks uit DISCIMUS getrokken cijfers. Dat geeft ons toch al enig vertrouwen dat de grootteorde zal kloppen.
Ik had de cijfers van september ook al meegegeven in mijn interpellatie. De grootteorde is eigenlijk vrij relatief als we kijken naar het totaal aantal leerlingen dat schoolloopt en naar het totaal aantal verschuivingen. Zeker in het secundair onderwijs is dat bijna verwaarloosbaar. In het basisonderwijs zijn de aantallen iets groter. De reële aantallen zijn echter niet altijd evenredig met de reacties en de emoties die ze opwekken, zowel bij ouders als bij leerkrachten.
We denken dat het belangrijk is dat het draagvlak versterkt wordt door continu zicht te geven aan het onderwijsveld over hoeveel kinderen het effectief gaat. Het kan best zijn, ik weet dat ook minister, dat in de school in Puurs het aantal door het CLB geattesteerde leerlingen beperkt is. U zegt nul, tegen mij had de juffrouw één of twee gezegd. Maar de andere kinderen hebben wel ook een gedragsstoornis, een leerstoornis of andere problematieken. Het is daarvoor dat de lerares haar eigen draagkracht als te beperkt inschat. Dat geef ik aan. Ik verwijt u dat absoluut niet. Het is het subjectieve gevoel dat leeft bij leerkrachten en bij directies. Ze trekken dan aan een alarmbel. Vaak worden ze daarbij gesteund door ouders. Er is ook begrip voor bij ouders en bij heel veel stakeholders. Maar daarom is het natuurlijk goed dat er volledige openheid is over de criteria van de monitor, zoals u nu ook aangeeft. Misschien moet er zelfs continue transparantie zijn bij alle stakeholders in ons onderwijs.
We denken dat daar toch wel een tandje kan worden bij gestoken. Het draagvlak vergroot door transparantie en door de problemen te herleiden tot hun reële en daarom niet minder zwaar aangevoelde proporties. Toch moeten we blijven communiceren met de ouders en de leerkrachten. Daartoe was Klasse een goed instrument, dat we nu blijkbaar toch veel minder gemakkelijk hanteren op veel plaatsen.
Ik vind het een goede zaak dat uw inspectie al rond is met het bezoeken van de CLB’s, want het zijn vooral zij die hebben aangegeven dat ze die doorverwijzing niet altijd gemakkelijk kunnen doen. U hebt terecht aangegeven dat een aantal CLB’s daarmee worstelen, maar het is een goede zaak dat het belang van het kind centraal staat en niet de letter van het decreet en niet de school die mee zou beslissen. Die bezorgdheid delen we volledig. Er bereikten ons voorbeelden van een school buitengewoon onderwijs die effectief een jongere had ingeschreven. Het CLB vroeg post factum om te attesteren en moest dan zeggen dat die jongere niet in aanmerking kwam. Die papa belde helemaal op het eind van augustus in volle paniek naar mij met de boodschap dat het kind ingeschreven was in de school voor buitengewoon onderwijs, dat men had beloofd dat het attest in orde zou komen, dat het CLB de eerste twee weken van augustus vakantie had en dat hij nu pas had te horen gekregen dat het kind geen attest had en dat er in zijn oude school gewoon onderwijs geen plaats meer was. Die man vroeg wat hij moest doen met die jongere: grote paniek aan de vooravond van het schooljaar. Ik denk dat er bij de CLB’s soms wat extra flexibiliteit nodig is.
Minister, u zegt dat het u verwondert dat ik de vraag stel naar de focus van de ondersteuning, ook op kindniveau. U dacht misschien dat ik het had over de gon-uren. Ik had het over de prewaarborgregeling en over de omkadering in het kader van het M-decreet. Daar denk ik wel dat we er misschien zelfs belang bij hebben om het en-enverhaal in die focus te betrekken. Het is absoluut juist dat we moeten werken aan de versterking van de leerkrachten en dat dat niet op individueel niveau maar op systeem- en klasniveau het best kan. Maar misschien moeten we ook, gezien de toch relatieve aantallen van kinderen, op kindniveau bekijken of men daar extra moet ondersteunen, naast het leerkracht- en het systeemniveau. Werken met een en-enfocus kan alleen maar in het belang zijn van de leerkracht maar ook van het individuele kind dat gebruikmaakt van het aangepaste curriculum.
Minister, u zegt dat het niet aan de orde is. Ik weet dat. Het is inderdaad nog te vroeg om de basisfinanciering te herbekijken. Ik weet ook dat men, toen men GOK-indicatoren introduceerde om de basisfinanciering wat bij te sturen, heeft gezegd dat niet met elke leerstoornis rekening moest worden gehouden bij het differentiëren. De basisfinanciering op leerlingniveau zou moeten volstaan om ook kinderen met een lichte beperking of met een beperkte gedrags- of leerstoornis goed onderwijs te kunnen aanbieden. Nu zitten we met een nieuwe groep, die echt wel te traceren is: de kinderen die met een attest en dus met een aangepast curriculum via het CLB en het M-decreet in het gewoon onderwijs instromen. Misschien is het wel zinvol om voor hen in de basisfinanciering in een extra categorie te voorzien. Dat moet toch mogelijk zijn. Dit zou zowel de leraars, de kinderen als hun ouders effectief ten goede komen. U gaat daarover vandaag geen uitsluitsel kunnen geven, dat begrijp ik ook wel. Maar staat u ervoor open? Of vindt u dat het zeker niet is aan te bevelen om daar nu aan te morrelen?
Minister, de correcte implementatie van het M-decreet is geen zaak van meerderheid tegen oppositie. Het is wel een onderwerp dat ons onderwijsveld heel erg beroert. Er spelen heel veel emoties. Dat is terecht, als je het soms bekijkt op het individuele niveau van het kind, van het gezin en van sommige leerkrachten. We hebben er allemaal belang bij om de ondersteuning verder te versterken want ze komt bovenop de besparing die u hebt doorgevoerd in het basis- en secundair onderwijs, waardoor de werking toch wel aan het dalen is. Er is bespaard, waardoor een kind in de financiering effectief minder waard is dan een aantal jaren geleden. Dat maakt het niet noodzakelijk gemakkelijk om moeilijke dossiers te implementeren.
De heer De Meyer heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, de teneur van de vraagstelling van mevrouw Gennez sluit perfect aan bij een aantal zorgen die vele collega’s, elk een beetje met zijn eigen nuances, de voorbije weken en maanden hebben geuit.
Minister, ik heb uw antwoord geapprecieerd, maar ik zou twee bemerkingen willen formuleren.
De cijfers zijn van 1 februari. Vandaag zijn we 4 februari. Het houdt grote risico’s in om ondoordacht de eerste dagen reeds beslissingen te nemen die een definitief karakter zouden hebben. Evenmin lijkt het raadzaam om alleen te focussen op de bestaande instrumenten zoals wij ze vandaag kennen.
Ik denk dat we breder moeten durven kijken dan wat er vandaag bestaat en dat we een toekomstgericht ondersteuningsmodel voor het gewoon onderwijs moeten ontwikkelen. Ik noem nogmaals de herziening van wat nu reeds gon/ion-ondersteuning was en de uitwerking van een structurele waarborgregeling. Ik denk dat die ook al deel uitmaakten van uw beleidsnota.
Dan kom ik tot mijn tweede bemerking. Ik reageer bijna emotioneel – maar zal dat niet doen – op de tweedeling die onze collega maakte – hoewel niet slecht bedoeld – tussen regulier en niet-regulier onderwijs. We moeten opletten met begrippen, want na een tijdje krijg je de zogenaamde bezetting van begrippen. We mogen de indruk niet wekken dat leerlingen, die toegang hebben tot het buitengewoon onderwijs en daarvoor hebben gekozen, deel hebben aan een minderwaardige vorm van onderwijs. We zijn het er hier toch over eens dat veel leerlingen net daar het best tot hun recht komen en in veel gevallen ook meer kunnen bereiken dan in andere settings.
De heer De Ro heeft het woord.
Ik ben benieuwd naar het antwoord van de minister op die tweede vraag, want ik weet niet goed waar collega De Meyer op doelde.
Minister, u zei terecht in uw uitvoerig antwoord dat het initiële decreet onvolmaakt was. Dat is voorzichtig uitgedrukt. Bijna alle vragen, behalve die over het leerlingenaantal, zijn in het verleden in dit parlement al gesteld, onder meer door mevrouw Vanderpoorten, collega Meuleman en mijzelf, vóór het decreet werd goedgekeurd. Het waren vragen die leefden op het terrein. De grens van meerderheid en oppositie verandert over de legislaturen heen en de vraagstelling dus ook.
De prewaarborg loopt nu. In dat kader doen 180 voltijdse medewerkers hard hun best om zo’n 300 scholen bij te staan in dit proces. Ik probeer dat zelf lokaal op te volgen, want we hebben in dat traject middelen gekregen. Ik hoop dat in de evaluatie voldoende ruimte zal zijn voor de ervaringen die de mensen zelf op het terrein meegeven. Ik heb begrepen dat dit intussen wordt onderzocht. Vorig jaar was er bij het begin van de vakantie, toen de beslissingen moesten worden genomen, nog onduidelijkheid. Dat is niet optimaal om een schooljaar voor te bereiden, niet het minst voor de kandidaten zelf.
Gelet op wat de drie publieke netten recent hebben gecommuniceerd, wil ik u ook vragen of de waarborg wel de mogelijkheid zal geven om netoverschrijdend te werken, bijvoorbeeld binnen de publieke netten. Wat mij betreft, is het zeker geen taboe om ook over de grens van het vrij en het publiek onderwijs te gaan kijken. Zijn er ook cijfers ter beschikking over het aantal leerlingen dat ondertussen in het onderwijs van type 9 zit? Is daar een groot verschil merkbaar tussen 1 september en nu?
U gaf de mogelijkheid om vóór het einde van vorig administratief jaar voor de nog bestaande witte vlekken, als ik me niet vergis in Oost-Vlaanderen en Vlaams-Brabant, nog kandidaturen te registreren. Is daar al nieuws over? Zijn er nog extra scholen die het type 9 nog mogen inrichten? Het is niet onbelangrijk, wat aanwervingen en bijscholing betreft, dat mensen daar duidelijkheid over krijgen.
Minister, u zei dat het verschil zal worden gemeten tussen 1 februari 2014 en 1 februari 2016 om de middelen te bepalen die in de waarborg zullen zitten. U noemde het bedrag van 8 miljoen euro. Als ik dat uitreken, kom ik op minder uit dan de mensen nu verdienen. Ik dacht nu net dat een stijging de bedoeling was.
Die 8 miljoen zijn nu van toepassing. Voortaan zal het veel meer zijn.
We gaan dus naar 350 à 400 voltijdse equivalenten. Dat is belangrijk nieuws, want anders zouden we achteruitgaan.
Mijn laatste punt gaat over de terechte keuze om die mensen als teams in te zetten. Dat betekent ook dat er veel aanvragende buitengewone scholen niet in de prewaarborg zaten. Het is een illusie te denken dat alle buitengewone scholen in de waarborg zullen zitten. Ziet u, aan de hand van cijfers van AgODi, een uitstroom in die scholen die achteruitgaan maar die geen prewaarborg hebben van jonge krachten uit het buitengewoon onderwijs en die het onderwijs verlaten? Meestal komen die mensen terecht in een terbeschikkingstelling wegens ontstentenis van betrekking (tbsob). Wat ik hoor, maar dat is te weinig om over geheel Vlaanderen te spreken, is dat heel wat mensen die als eerste afvallen, dan kiezen voor welzijn of andere opdrachten, maar niet meer voor onderwijs. Dat is dan een stuk ervaring dat uit de onderwijssector wegvloeit. Dat is goed voor de welzijnssector, maar minder goed voor het onderwijs.
Mevrouw De Meulemeester heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw omstandig antwoord. Ik heb nog een bijkomende vraag over de prewaarborgregeling. Ik heb begrepen uit uw antwoord dat u ondertussen al competentiebegeleiders en leerkrachten die de stap gezet hebben om te ondersteunen, gesproken hebt. Hoe evalueert u de efficiëntie van het inzetten van die competentiebegeleiders voor schoolteams en leerkrachten? Hoe evalueert u het efficiënt inzetten van de leerkracht in het kader van de prewaarborgregeling voor leerkrachten en leerlingen? Voelen de leerkrachten en leerlingen een verschil als gevolg van deze extra ondersteuning?
Ik stelde u enige tijd geleden een schriftelijke vraag over de geografische spreiding van de competentiebegeleiders en de scholen waarin de competentiebegeleiders actief zijn. U kon mij geen antwoord geven omdat de competentiebegeleiders zijn toegewezen aan reguliere pedagogische begeleidingsdiensten en de overheid dus niet beschikt over informatie betreffende de wijze waarop en de scholen waarin de competentiebegeleiders actief zijn. Minister, hebt u intussen wel al informatie over die geografische spreiding? Zo ja, kunt u die dan overmaken aan de leden van de commissie Onderwijs?
De heer Daniëls heeft het woord.
Minister, ik wou nog een paar dingen die u hebt gezegd, onder de aandacht brengen, want herhaling is belangrijk.
Minister, u hebt gezegd dat de ouders en de leerkrachten ook vroeger al werden betrokken en nu ook betrokken zouden moeten zijn. Met het M-decreet zou dat niet veranderd mogen zijn. U zei terecht dat er hier en daar heel erg naar de letter van het decreet wordt gehandeld. Bijvoorbeeld, sociaal disfunctioneren is een van de criteria. Dat blijkt niet altijd uit diagnostische testen, maar zulk gedrag wordt wel opgemerkt door ouders en leerkrachten. Het is zeer goed dat u dat nog eens onder de aandacht brengt en misschien ook bekendmaakt.
Bij de evaluatie van de CLB’s is ook al de grote waaier aan attesten en de manier waarop wordt geattesteerd, aan bod gekomen. Dat is een probleem dat we verder moeten onderzoeken.
Er zijn ook twee categorieën die we niet mogen vergeten: de leerkrachten en de andere leerlingen in die klas. Er is de betrokken leerling maar ook de andere leerlingen aan wie de leerkracht aandacht moet kunnen besteden. Ik heb het dus niet over de ‘waarde’ van een leerling zoals een collega daarnet zei, omdat ik denk dat dat niet echt juist is.
Mevrouw Krekels heeft het woord.
Ik wil ook een paar bedenkingen maken en een paar vragen stellen.
Mevrouw Gennez, u verwijst naar het rapport ‘Education and Disability/Special Needs’ en de score die wij behalen. Wij zijn inderdaad koploper, maar ik vind het een beetje spijtig dat dit gegeven altijd een beetje als een verwijt wordt gegeven. We hebben in het verleden heel bewust gekozen voor twee onderwijsvormen die ieder op zich fantastisch zijn uitgewerkt. Het feit dat er een buitengewoon onderwijs is waar de leerlingen terechtkunnen, is een sterkte, is een kracht, en dat mag niet als een verwijt worden beschouwd. Het heeft geen betrekking op het feit dat er tekortkomingen zouden zijn in het gewone onderwijs, maar wel op het gegeven dat een kind zich nu soms eenmaal beter voelt in het buitengewoon onderwijs omdat het daar, volgens zijn behoeftes, zo goed kan worden geholpen. Ik wil dat echt onderstrepen omdat ik ook heb gezien hoe kinderen kunnen openbloeien, zelfvertrouwen hebben en soms doorstromen naar het gewone onderwijs.
Dat is natuurlijk ook geen noodzaak. De heer De Meyer heeft ook al gezegd dat het twee evenwaardige gegevens moeten zijn. Als kinderen uitstromen uit het buitengewoon onderwijs met een bepaald getuigschrift of diploma, moet dat getuigschrift of diploma ook naar waarde kunnen worden geschat zodat ze ook op de arbeidsmarkt terechtkunnen. Het is toch de bedoeling van het M-decreet dat leerlingen die in het gewoon onderwijs les volgen, al dan niet met een specifieke ondersteuning, een diploma behalen met kansen op de arbeidsmarkt. Het onderwijs dat daarvoor zorgt, is gewoon het onderwijs dat moet worden gevolgd. Het is een beetje een slogan geworden: ‘Het gewoon onderwijs voor wie het kan, het buitengewoon onderwijs voor wie het gewoon nodig is en ook beter is.’
Minister, ik wil het toch nog even hebben over die cijfers. U spreekt over een dalende trend. We horen ook vaak dat kinderen overstappen naar het gewone onderwijs. U hebt daarnet aangegeven dat het niet altijd duidelijk is of de daling waarmee we te maken hebben, echt M-decreetbepaald is of niet. Het is natuurlijk wel belangrijk om te weten in welke mate kinderen effectief overgaan van het buitengewoon naar het gewoon onderwijs, maar ook in welke mate kinderen die een verslag van het CLB hebben gekregen, niet instromen in het buitengewoon onderwijs. Ik denk dat dat uiteindelijk de cijfers zijn die M-decreetgelinkt zijn. Ik weet ook niet of er tools zijn om er in de toekomst een duidelijker zicht op te krijgen omdat we zo de impact van het M-decreet toch beter kunnen evalueren.
Mevrouw Gennez, in uw betoog komt de waarborgregeling een beetje over als een druppel op een hete plaat. Minister, u zegt terecht dat ook wij scholen bezoeken en bevragen en informatie inwinnen om na te gaan of de maatregelen die we nemen, ook effectief zijn. Ik heb een aantal scholen bezocht en over de prewaarborg hoor ik enkel positieve geluiden. Scholen zijn niet hetzelfde georganiseerd, maar sommige scholen zijn toch wel fantastisch georganiseerd.
Ze zeggen wel dat het heel moeilijk of niet altijd evident is om te bewaken wie er welke rol moet opnemen. Er worden taken toegeschreven aan mensen uit de prewaarborg en er is de pedagogische begeleiding, het CLB en het gon. Om dat te kunnen bewaken, is er af en toe nood aan overleg. Men moet zien dat het beperkte aantal uren prewaarborg zo veel mogelijk terechtkomt bij die leerkracht, die leerling en eventueel ook bij die school. Er wordt op die drie niveaus gewerkt. Dat overleg is nodig. Misschien moet worden nagegaan hoe dat in de toekomst functioneel kan gebeuren zodat leerkracht en leerling maximaal ondersteund blijven.
U zegt daarnet tegen de heer De Ro in het kader van de prewaarborg dat die 180 zullen uitgroeien naar 350 vte. U gaf echter ook aan dat er een daling is in de cijfers, met andere woorden: leerlingen die teruggaan naar het buitengewoon onderwijs. Het kan zijn dat ik verkeerde redeneringen maak, maar mijn vraag is of we de prewaarborg of waarborg wel kunnen blijven garanderen als er leerlingen teruggaan naar het buitengewoon onderwijs, aangezien de middelen voor de prewaarborg uit het buitengewoon onderwijs komen.
De vraag is terecht gesteld hoe we de omkadering in de toekomst verder zullen situeren: op systeemniveau, leerkrachtenniveau of leerlingenniveau? Dat maakt een belangrijk onderdeel uit van de evaluatie van de prewaarborg, van de ondersteuning van de pedagogische begeleiding, van het CLB en van het gon. U geeft aan dat de monitoring zal gebeuren via zeven luiken. Ik hoop samen met u dat dit een antwoord kan geven aan de leerkrachten die zich vaak wat onzeker en overbevraagd voelen.
Ik heb nog een vraag over gon en ion. Ondanks dat dit aanvankelijk niet was meegenomen, begint dit nu toch wel een heel belangrijke rol te spelen in de organisatie en evaluatie. Ik weet dat u daarmee bezig bent. U geeft ook aan dat er bepaalde dingen naar boven zijn gekomen waardoor de implementatie van het M-decreet wat stroever verloopt. Binnen welke termijn kunnen we meer duiding krijgen over gon en ion? In welke mate zal dit worden geïmplementeerd in het waarborgsysteem? Men is daar in het buitengewoon onderwijs echt wel mee bezig en er circuleren veel geruchten. Men hoopt hier snel duidelijkheid over te krijgen.
Minister, ik heb ook nog enkele vragen bij dit dossier. Samen met de heer De Meyer ben ik de enige hier aanwezig die het decreet heeft goedgekeurd tijdens de vorige legislatuur. De heer De Ro was er ook bij, maar heeft het niet goedgekeurd.
Het klopt dat het vandaag te vroeg is om conclusies te trekken. Ik ben zelf vragende partij om de cijfers verder ten gronde te bekijken omdat conclusies trekken op basis van de huidige elementen moeilijk is. Het is belangrijk om bepaalde bewegingen op te volgen. U hebt zelf een aantal richtingen aangegeven. Ik vind het belangrijk om zeker ook te kijken naar de bewegingen die we binnen het buitengewoon onderwijs zien tussen de verschillende types.
De beweging van gewoon naar buitengewoon onderwijs en omgekeerd is interessant. De heer Daniëls vraagt om al vroeg te evalueren. Ik ben vragende partij om lang genoeg op te volgen. Er wordt nu gevraagd om niet te snel de stap te zetten naar het buitengewoon onderwijs en het gewoon onderwijs wordt gevraagd om alle mogelijke inspanningen te doen vooraleer een verslag wordt opgemaakt. Mogelijk is er daardoor op een later tijdstip een instroom in het buitengewoon onderwijs. Het is ook interessant om dat op te volgen. Ik ben vragende partij om minstens twee jaar en indien mogelijk zelfs een jaar langer te evalueren om na te gaan of dat effect zich voordoet.
Een van de doelstellingen van het M-decreet was ook om kinderen die recht hebben op buitengewoon onderwijs, de kans te geven om toch gewoon onderwijs te volgen. In die zin is het interessant te weten hoeveel kinderen er vandaag in het gewoon onderwijs zitten met een verslag. Dat geeft weer of er op dat vlak ook een effect is van het M-decreet. Dat zien we vandaag niet. Zo kunnen we nagaan of die doelstelling van het M-decreet wordt gehaald. Op basis van het voorbeeld van Puurs moeten we vaststellen dat dit zeker niet het geval is.
Naast het kwantitatieve aspect is het natuurlijk cruciaal om ook kwalitatief enkele zaken te bekijken. Zo is het interessant om naar de verschillende casussen en de handelingsplannen die de CLB’s uitwerken, te kijken. Ik heb de kans gekregen inzicht te krijgen in een aantal casussen en in de handelingsgerichte verslagen die worden opgemaakt. We kunnen daar heel interessante conclusies uit trekken die belangrijk zullen zijn voor de opleiding van onze leerkrachten en de verdere professionaliseringstrajecten.
In die handelingsgerichte plannen wordt namelijk zeer duidelijk opgenomen wat binnen het onderwijs aan handelingen van die leerkracht wordt verwacht ten aanzien van concrete leerlingen. Ik ben benieuwd wat dat zeer concreet zal zijn als we voldoende casussen onder de loep hebben genomen. Ik ben benieuwd naar de conclusies over de bijkomende vaardigheden en kennis die worden gevraagd van de leerkracht in het gewoon onderwijs.
Ik heb ook een zorg die ik reeds eerder heb geuit, in verband met de expertisecentra die wij willen ontwikkelen binnen het buitengewoon onderwijs. Wat veronderstelt dat dan aan handelingen ten aanzien van deze leerlingen? Waarin zitten dan de verschillen met vandaag?
In verband met de pre-waarborgregeling zegt u heel duidelijk dat de sociale partners een bepaald voorstel hebben gedaan. Het gaat om 30 scholen die 180 leerkrachten uitzenden en die actief zijn binnen de scholen voor het gewoon onderwijs. Ze worden vooral ingezet voor coteaching.
Minister, misschien kunt u niet meteen antwoorden op mijn volgende vraag. In het buitengewoon onderwijs zijn er niet alleen leerkrachten, maar is er ook wel wat paramedisch personeel aan de slag. Worden er nu enkel leerkrachten ingezet in het gewoon onderwijs of gaat het ook om paramedisch personeel? Het lijkt mij interessant om in de evaluatie op te volgen op welke manier we kwalitatief het best het paramedisch personeel van het buitengewoon onderwijs kunnen inzetten in het gewoon onderwijs en op welke manier de leerkrachten het best worden ingezet.
Ik vind het ook interessant om er inzicht in te krijgen om welke redenen de sociale partners die keuze hebben gemaakt. Het betekent dat ze met die keuze welbepaalde verwachtingen hebben tot het behalen van een aantal doelstellingen. Het is interessant om in de evaluatie na te gaan of de effecten die ze verwachten met de inzet van het personeel op deze manier al dan niet worden gehaald. Het lijkt mij interessant om dat in de kwalitatieve evaluatie mee onder de loep te nemen.
Ik ben heel benieuwd naar de evaluatie van de inzet van de personeelsleden die via de pedagogische begeleidingsdiensten ter beschikking worden gesteld van de scholen. We moeten zeer goed bekijken wat we moeten doen. Het is de eerste keer dat we voor de implementatie van een decreet zoveel extra ondersteuning hebben toegekend aan scholen. We hebben meer dan zeventig voltijdsequivalenten ingezet, met de bedoeling om de scholen extra te ondersteunen in de implementatie van het M-decreet. Ik vind het zeer interessant om te weten wat daarvan de effecten zijn geweest en hoe het gelopen is. Ik vind het dus zeer interessant om daarvan een kwalitatieve evaluatie uit te voeren. Zo kunnen we als decreetgever weten of we al dan niet een goede keuze hebben gemaakt. Het was een bewuste keuze, met nogal wat verwachtingen. Worden die ingelost of niet? Het gaat natuurlijk over een andere groep van personeelsleden dan degenen die nu worden ingezet met de pre-waarborgregeling.
We hebben bij het goedkeuren van het decreet ook heel nadrukkelijk opgenomen dat we de eerstvolgende jaren vanuit de overheid nascholing zouden inrichten rond het M-decreet. Ik ben zeer nieuwsgierig hoeveel leerkrachten we daarmee bereiken. Hoe hoog is die participatie? Op het moment dat we het decreet in het parlement behandelden, hebben we vanuit het onderwijsveld een serieuze roep gehoord dat ze niet voldoende waren voorbereid en dat ze voldoende scholing nodig hadden. Om die reden hebben we een extra nascholingsaanbod goedgekeurd gedurende drie jaar en ten aanzien van het volledige onderwijsveld. Ik ben zeer benieuwd naar de participatie van het onderwijsveld aan deze nascholing. Het is ook interessant om te weten of het dan gaat om mensen die al nascholing hebben gevolgd over hetzelfde thema of mensen die nog geen enkele nascholing hebben gevolgd. Het is misschien niet vanzelfsprekend om dat te achterhalen omdat dat mogelijks niet is bevraagd, maar het zou toch interessant zijn.
We stellen vandaag nog knelpunten vast rond de strakke houding van de CLB’s. Sommige CLB’s – niet alle – gaan namelijk krampachtig aan de slag met het decreet. Bij heel de toelichting en de totstandkoming van het M-decreet is er ook voortdurend gezegd dat de CLB’s niet goed omgingen met het attesteren van leerlingen. De verschillen waren veel te groot. Ze moesten zich beter houden aan de omschrijving van de typologie. Diegenen die dat nu doen, krijgen dan weer te horen dat ze wat flexibeler moeten zijn. We moeten dan ook duidelijk aangeven in welke richting we verwachten dat er wordt gewerkt.
Het klopt dat de formulering van de huidige typologie voor een stuk bepaalde effecten heeft die we nog altijd niet willen. Bij de totstandkoming van het M-decreet is dat een grote discussie geweest. Het is ook een discussie geweest vanuit Welzijn. Vanuit het Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap (VAPH) heeft men heel duidelijk gesteld dat het niet wenselijk was dat binnen Onderwijs een andere omschrijving zou worden gegeven aan de typologie in het buitengewoon onderwijs dan de omschrijving die wordt gebruikt binnen het VAPH. Dat heeft ertoe geleid dat wij enkel voor het basisaanbod puur handelingsgerichte omschrijvingen hebben gedaan en dat wij ons puur hebben gericht op het onderwijskundige aspect.
De formulering van de typologie is op deze manier gebeurd, goed wetende dat we die het beste zouden herbekijken om volledig af te stappen van het medisch deficitmodel. Ik ben vragende partij, maar ik weet niet of het haalbaar is om dat nu al te doen. We zijn immers nog volop bezig met de implementatie van het M-decreet. Op termijn is het zeker wenselijk om dit op te lossen, want vandaag merken we er effecten van die niet zo goed zijn.
Ik meen dat het de heer Daniëls was die zei dat we rekening moeten houden met de context. Wij hebben bij de goedkeuring van het M-decreet inderdaad gezegd dat dit een aspect is dat vandaag nog steeds ontbreekt. Daarvoor moeten we kunnen afstappen van het medisch deficitdenken. Het was een uitdrukkelijke vraag vanuit het VAPH om dat niet te doen, maar ik meen dat wij dit vanuit Onderwijs ten gronde moeten evalueren en zo nodig bijsturen.
Dames en heren, dit is duidelijk een thematiek die iedereen fel begeestert. Ik zal eerst de moeilijkheid van de heer De Meyer uit de wereld helpen voor degenen die hem niet goed begrepen hadden.
Mijnheer De Meyer, ik heb het tweede deeltje van uw betoog als volgt begrepen: dat gewoon en buitengewoon onderwijs samen deel uitmaken van ons onderwijs en dat we van het buitengewoon onderwijs niet het reguliere onderwijs mogen maken, maar dat het buitengewoon onderwijs ook het reguliere onderwijs is. Klopt dat?
Mijn bemerking is geformuleerd op basis van de letterlijke vraagstelling van mevrouw Gennez. Zij zegt: “Hoeveel jongeren stroomden ten gevolge van het M-decreet in het reguliere onderwijs in?” Maar er waren een paar collega’s die me fout begrepen hadden.
Mijnheer De Meyer, ik had u, zoals steeds, goed begrepen. Ik wilde het graag uitleggen.
Dames en heren, heel veel dat werd gezegd, zijn opmerkingen, geen vragen. Ik zal niet bij alles commentaar geven, dat zou ons veel te ver leiden.
Ik wil u wel een paar zaken meegeven. Wat de vragen betreft over de waarborg, is het zo dat de prewaarborg altijd wordt afgezet op 1 februari 2014. De gap tussen 2014 en 2015 blijven we dus altijd houden. Een van de collega’s van de N-VA vroeg: “Wat als ze weg en weer gaan?” We blijven dus altijd met de basis op 2014 zitten. Jaar per jaar wordt dit opnieuw bekeken. Het kan een beetje omhoog of omlaag gaan, maar tijdens het jaar worden er geen middelen verschoven. Datzelfde geldt trouwens voor de middelen voor de scholen: die zijn ook gebaseerd op het jaar ervoor. We komen dus altijd een jaar achterop.
De basis blijft dus altijd 2014. De schommelingen worden meegenomen, de miljoenen kunnen veranderen in de tijd, maar de basis blijft wat we één jaar voor het M-decreet hadden, altijd weer. (Opmerkingen van Kathleen Krekels)
Dat staat in het decreet. De basis is 1 februari 2014. We klikken telkens vast op de cijfers van één jaar later, nog één jaar later, nog één jaar later enzovoort. Als er in de maanden na de klikdatum gefluctueerd wordt, dan wordt daar niet onmiddellijk rekening mee gehouden. Het decreet bevat een vastklikdatum: 1 februari. Fluctuaties die optreden tussen 1 februari van het ene jaar en 1 februari van het volgende jaar, zijn voor het decreet niet interessant, daarmee wordt pas het volgende jaar rekening gehouden.
Mijnheer De Meyer, u hebt natuurlijk gelijk dat we dit niet rap-rap mogen doen. We moeten gevalideerde cijfers hebben.
Ik heb ze vandaag meegeven, mevrouw Gennez, om u niet de indruk te geven dat ik niet wil antwoorden op uw vragen. Ik heb u zo zorgvuldig mogelijk geïnformeerd, maar we zullen natuurlijk pas vastklikken hoeveel het er zijn op het moment dat de cijfers gevalideerd zijn. Dat zou er nog maar aan mankeren. Ik heb dat ook gezegd, maar ik heb u vandaag de prognoses gegeven.
Mijnheer De Ro, netoverschrijden, dat kan nu al, ze hebben het alleen nog niet gedaan. Maar het kan en het is belangrijk om dat te onderstrepen. Ik vind het ook relevant dat de sociale partners zelf hebben voorgesteld om het samen op te lossen. Ze zijn er ook samen uit geraakt. En ze hebben, mevrouw Helsen, voor bepaalde modellen gekozen.
Ze hebben gekozen voor modellen die er zonder uitzondering voor zorgen – en ik kijk nu even naar mevrouw De Meulemeester – dat de klasvloer er baat bij heeft. Als je een leerkracht buitengewoon onderwijs op de klasvloer in het gewoon onderwijs krijgt, dan is dat heel goed voor de leerling, maar ook voor het team. Daarom zijn al die scholen zo positief.
Het is nog niet gebiedsdekkend, mijnheer De Ro, maar er is wel gekozen voor de scholen die het meeste verlies hadden. Op individueel schoolniveau kunnen we dit niet. We hebben gekeken waar de grote verliezen zitten en wie zich kandidaat wou stellen. En dan zenden die hun zonen en dochters uit naar het gewoon onderwijs. Ze slopen muren!
Iemand zei dat we het buitengewoon onderwijs niet altijd negatief moeten bekijken, dat het goed is dat het er is. Dat is waar, maar onze lerarenopleiding en de klaspraktijk moeten kunnen omgaan met een divers leerlingenpubliek.
Als plots op de eerste pagina van een krant staat dat het allemaal zorgkinderen zijn, dan heeft dat natuurlijk ook te maken met de manier waarop we naar kinderen kijken. Ons onderwijs is ook zonder het M-decreet zo geëvolueerd dat er iets is voor alle behoeften en zorgnoden die er zijn.
Voor de pedagogische begeleiding met inbegrip van de competentiebegeleiders zitten we aan 28,5 miljoen euro, voor de CLB’s aan 157 miljoen euro, voor de gon in het basisonderwijs aan 37,2 miljoen euro, voor de gon in het secundair onderwijs aan 22,5 miljoen euro, voor zorgcoördinatie aan bijna 78 miljoen euro en voor de prewaarborg, dat is fase 1, aan 8,2 miljoen euro. Dat is een totaalbudget van 331.257.000 euro, dat besteed wordt aan zorg in de brede zin van het woord. Dat is enorm! Daar zitten uiteraard ook lonen bij. Maar je kunt niet zeggen dat het niets is. Dat zijn enorme bedragen die jaarlijks worden geïnjecteerd en waarvan ik mij, als ik zo vrij mag zijn, ook wel afvraag of we met die middelen niet méér kunnen doen. Want het zijn wel allemaal vakjes, natuurlijk. Misschien moeten we dat eens grondig bekijken.
Mijnheer De Ro, ik heb voorlopige cijfers over type 9: 1609 kinderen en 967 kinderen in het secundair onderwijs. Ik ben een paar van die scholen gaan bezoeken. Het is spectaculair wat scholen met type 9-kinderen kunnen bereiken. Toen de dossiers op ons bureau kwamen en wij moesten beslissen, vond ik dat geen goed idee omdat je moest kiezen wie wel en wie niet. Maar nu vind ik het een zeer goed idee.
Mijnheer De Ro, u hebt gelijk dat er een paar witte vlekken zijn. Tegen Pasen moeten we daar beslissen. Er gaat prioritaire aandacht naar het opvullen van de witte vlekken. Maar ook weer met één uitgangspunt: de kwaliteit moet gewaarborgd zijn. Daar zat vorig jaar nog een probleem.
Ik moet over Puurs zwijgen, want het werkt altijd op mijn systeem. Mevrouw Gennez, het is waar dat daar kinderen zaten met zorgnoden. U hebt daar een punt. Vroeger had men voor die noden geen aandacht, en nu heeft men daar wel aandacht voor. Dat is au fond een zeer goede zaak. We hebben contact gehad met die school.
Er is trouwens nog een mevrouw die zeer populair is op internet. Zij heeft een heel verslag van haar zeer positieve gesprek met de heer Daniëls op internet gezet. Ik heb daaruit geleerd dat ik blijkbaar weiger om vroeger dan na twee jaar te evalueren. Ik wil iedereen daarover geruststellen: de inspectie gaat twee jaar lang niet inspecteren op het M-decreet. Men gebruikt die twee jaar om tot een geüniformeerde praktijk te komen op het veld. Ik vind dat cruciaal, en jullie ook. Het klopt dat sommige CLB’s strakker zijn dan andere.
Nu kom ik bij de vele vragen over de pedagogisch begeleiders. Ik maak mij daar ook een beetje zorgen over. Er zijn er zeventig de wijde wereld ingestuurd. Ik vond dat een schitterende zaak. Maar zij hebben ook als taak om zorgzaam scholen te begeleiden. Ik vond het relevant dat zij de klasvloer voor een deel begeleiden. Dat moeten wij ook evalueren. Ik hoor daarover schitterende verhalen, maar ook heel andere verhalen. Er zijn er ook al geweest die, toen het M-decreet moest worden geïmplementeerd, in al hun begeleidingsnaarstigheid ervoor zorgden dat scholen in paniek schoten over wat er zou gebeuren. Dat had te maken met het feit dat het een nieuwe situatie was. Ik begrijp dat. Men vraagt of ik dat sneller ga evalueren. Ja. De bevraging loopt. Ik wil weten hoe we die inzet kunnen optimaliseren en hoe we ervoor kunnen zorgen dat iedereen de inzet van de competentiebegeleiders als iets heel positiefs ervaart. Het is zoals met alles wat je in het onderwijs nieuw invoert: het is niet overal perfect. Maar er wordt wel overal keihard gewerkt.
Mevrouw Krekels – of was het mevrouw De Meulemeester? – zegt dat we in de scholen zien dat men daar verschillend mee omgaat. Ik vind dat een goede zaak. Als men natuurlijk zegt dat men niet meer goed weet wie waarvoor moet instaan, dan kunnen wij daarbij vanuit de overheid wat sturen. Maar ik vind het goed dat scholen vrij zijn, zolang je maar goede voorbeelden en praktijken deelt en met elkaar uitwisselt. Dat kan ook via de pedagogische begeleiding.
Ik weet nog niet hoeveel er nascholing hebben gevolgd. Daarvoor moeten we de koepels bevragen. Dat zal ik dan ook doen.
De inspectie gaat langs in elk CLB en gaat daar drie casussen bekijken. We zullen daarvan tegen het einde van het schooljaar een oplevering zien. Het duurt dus helemaal geen twee jaar vooraleer we een eerste evaluatie hebben. Ik heb twee jaar tijd gegeven aan de inspectie, maar we evalueren sneller. Ik heb net gezegd dat we zeven criteria hanteren om juist sneller te evalueren. Om te evalueren moet je eerst monitoren, anders heb je niets om te evalueren. Dat gebeurt, en dat zal uiteraard zo snel mogelijk gebeuren.
Dan is er de hervorming van gon-ion. Morgen – Leen zit gelukkig naast mij – is er opnieuw stuurgroep. Ze zijn op tweedaagse geweest, en dat loopt goed. Neen, geen weekend, een tweedaagse. Het hele veld zit daar samen. Er wordt op een heel positieve manier bekeken op welke manier we gon minder afhankelijk maken van medische verslagen, maar er toch voor zorgen dat niet iedereen plots gon nodig heeft. Je moet er wel voor zorgen dat de spanning voldoende groot blijft.
Mijnheer De Ro, we werken aan een betere geografische spreiding van de competentiebegeleiders. Het zullen er sowieso meer zijn. Daar zal ook rekening mee worden gehouden. De pedagogisch begeleiders zouden voldoende moeten gespreid zijn. De competentiebegeleiders zitten niet in de prewaarborg. Ik wil dat misverstand ook uit de weg voor de start van het nieuwe schooljaar. Ik denk dat we daarover in april duidelijkheid zullen kunnen verschaffen. Prewaarborg is enkel leerkracht-leerkracht. Daar zullen er sowieso meer zijn. Wij zullen bekijken hoe die zo goed mogelijk kunnen worden verspreid. In de prewaarborg zit ook paramedisch personeel inbegrepen. De nascholing moeten we nog bekijken.
Daarmee heb ik de meeste vragen beantwoord, denk ik. In de prewaarborg zit ook paramedisch personeel inbegrepen. Ik heb veel bekommernissen en opmerkingen gehoord die ik grotendeels met u deel. Op het terrein word ik enorm veel aangesproken over het M-decreet, maar ik blijf vaststellen dat mensen alles wat in een klas fout loopt wijten aan het M-decreet. Misschien moeten we er een nieuwe naam voor zoeken. Heel veel zaken hebben helemaal niets te maken met het M-decreet, sommige zaken wel. We moeten dat rustig bekijken, ik hoop dat dit ook aangetoond is door de tijd die we voor deze interpellatie genomen hebben, maar ook door de ingrepen die de regering samen met het parlement doet om alles zo goed mogelijk te begeleiden.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, collega’s, ik dank u voor de uitgebreide aandacht voor dit thema, een heet hangijzer, waarvoor het goed is om de puntjes op de i te zetten. Zelf wil ik opmerken, collega de Meyer, dat we helemaal geen waardeoordeel vellen over buitengewoon of gewoon onderwijs als we spreken in het kader van het M-decreet. Wat we wel vaststellen, collega Krekels, is dat we effectief koploper zijn in Europa, wat het aandeel leerlingen in het buitengewoon onderwijs betreft, en dat we met zijn allen het recht op inclusie willen benadrukken en streven naar minder segregatie. Dat is ook de geest van het M-decreet, die iedereen deelt.
In ‘Het Vlaams onderwijs in cijfers- 2015 ’ zien we dat de kostprijs per leerling, in het basisonderwijs gedaald is van 4759 euro in 2014 naar 4724 euro in 2015. Het gaat om loon, werkingsmiddelen en investeringen. Er wordt dus 35 euro per leerling minder geïnvesteerd in onderwijs. In het secundair onderwijs gaat het om een kloof van 137 euro per leerling, namelijk van 8737 euro per leerling in 2014 naar 8620 in 2015. Die dalende trend is historisch en maakt het niet makkelijker om een nieuwigheid als het M-decreet en het inclusief onderwijs te implementeren.
De monitor is zeer belangrijk. U geeft terecht aan dat u daar wilt blijven op inzetten. Misschien is het ook goed dat we structureel rapporteren, dat we dat bijvoorbeeld om de zes maanden doen en dat u inzicht verschaft, niet alleen aan ons in de commissie, maar ook aan het hele onderwijsveld en al zijn stakeholders.
In dit debat staat of valt alles met een performante communicatie van ons, als politici. We moeten niet aan stemmingmakerij doen in dit dossier. We hebben ons daar niet aan bezondigd, denk ik. We hopen dat ook in de toekomst dit dossier op een serene manier gevolgd kan worden.
De interpellatie is afgehandeld.