Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
De heer De Meyer heeft het woord.
Het jaarverslag van het Agentschap voor Onderwijsdiensten (AgODi) over 2014 stelt, mijns inziens terecht: “Het aanbod van opleidingsvorm 4 (ov4) is beperkt en de vraag neemt toe. Bovendien is er vandaag geen evenwichtige spreiding van het aanbod.”
De kaart waarop Edulex het onderwijsaanbod weergeeft, bevestigt dat: in West-Vlaanderen vindt men de vestigingen van ov4 in De Haan en op een lijn tussen Brugge en Roeselare, in Oost-Vlaanderen is er een concentratie van zeven vestigingen bij Gent, in Antwerpen zijn er ook zes vestigingen dichtbij het Antwerpse stadscentrum en in Vlaams-Brabant zit de concentratie rond Leuven, met ook zes vestigingen.
Sinds 2013-2014 is het aanbod van opleidingsvorm 4 sterk uitgebreid door de programmatie in type 9, maar de kaart toont aan dat de regionale spreiding daardoor niet evenwichtiger is geworden. De aanvragen tot programmatie van scholengemeenschappen in Gent zijn gehonoreerd, hoewel daar al een aanbod was, terwijl bijvoorbeeld de programmatie in Aalst niet werd toegestaan, hoewel daar nog geen aanbod was. Ik weet uiteraard wat vorig jaar de criteria waren voor de beoordeling en dat de inspectie daarin ook een grote en terechte rol heeft gespeeld.
Minister, is het niet wenselijk om bij de nieuwe programmaties de regionale spreiding van het aanbod in aanmerking te nemen bij de beoordeling van die programmaties van opleidingsvorm 4?
Zo ja, opteert u ervoor om bij de nieuwe aanvragen in de toekomst die regionale spreiding mee te laten spelen in de beoordeling?
Minister Crevits heeft het woord.
Collega De Meyer, u bent er vroeg bij. Zo kennen we u natuurlijk. De goedkeuringsprocedure voor de programmatieaanvragen voor het buitengewoon secundair onderwijs (buso) voor programmaties voor het schooljaar 2016-2017, is nog maar net van start gegaan. De programmatieaanvragen voor een volgend schooljaar moeten door de schoolbesturen ingediend worden ten laatste op 30 november, dan volgt een adviesprocedure met adviezen van de Vlaamse Onderwijsraad (Vlor), AgODi en de Onderwijsinspectie, waarna de Vlaamse Regering beslist. Ik heb op dit ogenblik nog geen enkel advies ontvangen over de aanvragen voor 2016-2017. Blijkbaar zou dat van de Vlor wel al klaar zijn, zo heeft mijn administratie laten weten.
De regionale inbedding door middel van een omgevingsanalyse, is een van de elementen die verplicht opgenomen is in de aanvraag en die dus meegenomen moet worden in de beoordeling. Dat staat expliciet in het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014: “4° de motivering van de programmatieaanvraag die ten minste de volgende aspecten bevat: a) een omgevingsanalyse waarbij de noodzaak, de doelmatigheid en de leefbaarheid, met inbegrip van een realistische inschatting van het potentiële aantal leerlingen die, naargelang het te programmeren aanbod, voldoen aan de criteria, vermeld in artikel 259 van de Codex Secundair Onderwijs van 17 december 2010, wordt gemotiveerd en waarbij in de mate van het mogelijke ook rekening gehouden wordt met het lokale aanbod. Deze omgevingsanalyse is niet vereist als een opleidingsvorm van vrije keuze wordt opgericht in het buitengewoon onderwijs.” Dat is de regel.
Naast de omgevingsanalyse spelen nog een aantal andere elementen mee. Die zijn ook in het besluit vastgelegd. Dat zijn dan bijvoorbeeld de aangepaste en schoolexterne begeleidingsmogelijkheden, de infrastructurele en materiële voorzieningen, de bestaande expertise over de nieuwe doelgroep of de professionaliseringsinspanningen. Die spelen allemaal een rol.
Ondertussen is in Vlaanderen al een eerste programmatieronde achter de rug en zijn er in 2015-2016 bijkomende opleidingsvormen 4 geprogrammeerd. Ook in de regio die u vermeldt, waren er een aantal programmatieaanvragen voor opleidingsvorm 4 die goedgekeurd zijn voor 2015-2016. Wel zijn er een paar niet goedgekeurd.
Veel scholen in Vlaanderen haalden de programmatienorm voor de nieuwe opleidingsvorm. Maar bij een aantal scholen met een gunstige beslissing voor opleidingsvorm 4 bleek op 1 oktober 2015 de programmatienorm van 15 leerlingen niet gehaald te zijn. Dat is dus wel een probleem. We moeten ons dus de vraag stellen of er zoveel nood is aan opleidingsvorm 4. Misschien hebben sommige scholen in dezelfde regio dezelfde leerlingen op het oog voor hun opleidingsvorm 4. Het is niet de bedoeling dat scholen leerlingen bij elkaar gaan wegkapen en elkaar zo wegconcurreren. Uiteindelijk is een school die de norm haalt ook voor de leerlingen een goede zaak, en zeker beter dan twee scholen die de norm niet bereiken, want dan staat iedereen in de kou. Dat is niet echt wenselijk.
Het onderscheid tussen opleidingsvorm 4, de best omkaderde opleidingsvorm van het buso, en het geïntegreerd onderwijs (gon) moeten we blijven bewaren. Als leerlingen nagenoeg alle lessen van het gemeenschappelijk curriculum volgen in het gewoon onderwijs, dan horen die leerlingen niet thuis in het buitengewoon secundair onderwijs van opleidingsvorm 4, maar in het gewoon secundair onderwijs met gon-begeleiding. Het kan niet de bedoeling zijn dat die nieuwe opleidingsvorm 4 een soort nieuwe verdoken vorm van gon-begeleiding wordt, dan nog eens zeer goed omkaderd, naast de bestaande gon-regeling die in het gewoon secundair onderwijs bestaat.
Ik kan niet vooruitlopen op de verschillende adviezen. Op basis daarvan zal ik aan de Vlaamse Regering een beslissing voorstellen. Het punt dat u aanhaalt, is zeker een waardevol element om te kijken of we een aanvraag al of niet zullen goedkeuren.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, dank u wel voor het antwoord. Het is zeker geen pleidooi voor een overaanbod, nog minder voor oneigenlijk gebruik. Ik wilde het element evenwichtige spreiding inbrengen. Ik voelde me gesterkt door het rapport van AgODi. Ik moet de vraag niet stellen nadat de beslissingen genomen zijn, ik moet ze voorafgaandelijk stellen.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Minister, dank u wel voor het antwoord. Ik deel de bezorgdheid van collega De Meyer. De programmatie van opleidingsvorm 4 is geen eenvoudige oefening. We moeten ook nog rekening houden met de potentiële verschuivingen vanuit het M-decreet, en daaraan gekoppeld, afhankelijk van de spreiding en het feit dat we met buitengewoon onderwijs te maken krijgen, zal er ook nog een impact zijn op het leerlingenvervoer. Ik vermoed dat we een groter plaatje moeten samenstellen dan enkel kijken hoe de regionale spreiding het best kan worden georganiseerd.
Ik heb gisterenavond met enkele mensen van gedachten gewisseld over het M-decreet en de toepassing daarvan. Uit de voorlopige cijfers blijkt dat de verschuiving niet van spectaculaire aard is.
Ik heb qua deelgebieden geen zicht op de totaliteit. Hebt u voorlopige cijfers ter beschikking over de leerlingentelling of is dat nog absoluut te vroeg?
Bedankt voor uw bezorgdheden, mevrouw Celis. Ik deel ze uiteraard.
De telling gebeurt op 1 februari. Ik kan tien dagen op voorhand geen cijfers geven. De vorige keer hebben we de eerste cijfers gegeven. Op 1 februari zullen we de tweede cijfers geven.
Uw opmerking is correct, zeker in het secundair onderwijs is de verschuiving weinig voelbaar. Dat toont aan dat we gekregen hebben wat we wilden: een evolutie, geen revolutie.
De vraag om uitleg is afgehandeld.