Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Celis heeft het woord.
Voorzitter, minister, collega’s, het is heel aangenaam om te horen dat dit inderdaad een heel belangrijk probleem is en een belangrijke vraag rond een belangrijk thema.
De professionalisering van onze leerkrachten en directieleden is een cruciaal punt in het lopende loopbaandebat. Niet alleen zorgt het veranderende onderwijslandschap ervoor dat het lerarenberoep veelzijdiger en complexer is geworden, ook de snelle veranderingen die zich in onze maatschappij voordoen, zorgen ervoor dat een kwaliteitsvolle professionalisering een vast onderdeel moet blijven van een carrière in het onderwijs.
In 2013 bracht de OESO het TALIS-rapport (Teaching And Learning International Survey) uit waarin de organisatie het opleidingsgedrag van onze onderwijspersoneelsleden in kaart bracht aan de hand van een internationale enquête.
Aan de Vlaamse enquête namen ruim 3050 onderwijspersoneelsleden uit het lager onderwijs en 3650 onderwijspersoneelsleden uit de eerste graad van het secundair onderwijs deel. De resultaten van Vlaanderen werden vervolgens vergeleken met de resultaten van veertien andere Europese landen voor het secundair onderwijs en met vier andere Europese landen voor het lager onderwijs.
In december heeft de Universiteit Antwerpen de resultaten uit dit rapport onderworpen aan een ruime analyse – die vormde de basis voor mijn vraag. Uit de analyse kwamen enkele geruststellende resultaten naar voren. In de twaalf maanden voorafgaand aan het onderzoek namen meer dan negen op de tien directeurs en negen op de tien leerkrachten deel aan cursussen, congressen en/of observaties.
Wanneer we kijken naar de gemiddelde tijd die leerkrachten en directieleden besteden aan opleiding, zien we geen onverdeeld positieve cijfers. In vergelijking met de leerkrachten uit andere Europese landen, hebben de Vlaamse leerkrachten uit de eerste graad van het secundair onderwijs samen met hun Franse collega’s, in de twaalf maanden voorafgaand aan het onderzoek het minst aantal dagen besteed aan professionalisering van hun opdracht.
Vlaamse leerkrachten scoren met vier dagen significant lager dan hun Europese collega’s, die er gemiddeld negen dagen aan besteden. De leerkrachten uit het lager onderwijs doen het weliswaar iets beter dan hun collega’s uit het secundair onderwijs, maar scoren met gemiddeld vijf dagen toch ook iets lager dan de gemiddelde zes dagen opleiding van de vergelijkende landen. Dezelfde tendens zien we voor directieleden van de eerste graad van het secundair onderwijs. Daar besteedt een directielid gemiddeld acht dagen aan opleiding, terwijl het cijfer bij de Europese collega’s op gemiddeld dertien dagen ligt. Voor de directeurs uit het lager onderwijs zijn de cijfers iets positiever. Daar is de opleidingsfrequentie vergelijkbaar met het Europees gemiddelde van tien dagen.
Ondanks de lagere tijdsinvestering op het vlak van professionalisering kunnen we bij de Vlaamse leerkrachten een grote opleidingshonger vaststellen. Uit de resultaten blijkt namelijk dat er een grote opleidingsbehoefte bij oudere leerkrachten is op het vlak van ICT. Bij de categorie van leerkrachten met minder werkervaring zien we dan weer een grote nood aan opleidingen op het vlak van leerlinggedrag en klasmanagement.
Minister, welke conclusies trekt u uit de resultaten van het onderzoek? Wat is uw visie op het professionaliseringstraject van onze leerkrachten? Bent u van plan om leerkrachten meer tijd te laten investeren in professionalisering?
Welke beleidsmaatregelen wenst u aan deze resultaten nog te koppelen? Zult u deze elementen meenemen tijdens de besprekingen van het loopbaanpact en zo ja, op welke manier?
Minister Crevits heeft het woord.
Voorzitter, mevrouw Celis, ik dank u voor de vraag. Het is een gevoelig punt. We hebben het vandaag al gehad over het leraar-worden, nu gaat het over het leraar-zijn en het accuraat up-to-date blijven.
Het zal u niet verbazen dat ik vind dat naast een kwalitatieve initiële lerarenopleiding, we een heel samenhangend proces van professionele ontwikkeling nodig hebben om leerkrachten te helpen bij het verwerven van een aantal attitudes, kennis en vaardigheden.
Laat me eerst een nuancerende bemerking maken bij het TALIS-onderzoek. Dat onderzoek beoogde zowel formele als niet-formele vormen van professionalisering. Formele vormen zijn cursussen, workshops, onderwijsconferenties, seminaries en observatiebezoek. Het TALIS-onderzoek wilde beide in kaart brengen, maar enkel de tijdsbesteding van de formele vormen werd officieel bevraagd. Al het niet-formele zit er dus niet in.
Formele vormen van professionalisering zijn tamelijk gemakkelijk te kwantificeren. Het rapport van de Universiteit Antwerpen geeft wel aan dat Vlaamse leerkrachten minder uren samenwerken en overleggen dan hun internationale collega’s. En het klopt dat Vlaamse leerkrachten gemiddeld minder tijd besteden aan formele vormen van professionalisering in vergelijking met andere Europese landen.
Als we dieper gaan kijken en naar de factoren zoeken die aan de basis van deze vaststelling zouden kunnen liggen, wordt het nog interessanter. De onderzoekers stellen vast dat het vooral lerarenkenmerken zijn die de verschillen in de formele professionele ontwikkeling tussen Vlaamse leerkrachten verklaren. Zo werd er een statistisch significante samenhang gevonden van professionele ontwikkeling met werkregime en mentoring. Leraren die mentor zijn, nemen intensiever deel aan professionele ontwikkeling dan leraren die geen mentor zijn. Ook heel verbazingwekkend is dat leraren die minder dan 50 procent werken, ook veel minder intens deelnemen aan formele professionele ontwikkeling.
Ik stel vooral vast, in navolging van mijn voorganger, dat er nog veel kansen voor professioneel leren onderbenut blijven, zeker op het vlak van collectief leren, de samenwerking en uitwisseling tussen leerkrachten zoals co-teaching, het observeren van lessen en het feedback geven. Ook daar zijn we niet zo goed in. Het lesgeven blijft in veel scholen nog vaak een individuele activiteit, en dat vind ik bijzonder jammer.
Wat is de visie op de toekomst? Uiteraard is professionalisering van groot belang, net zoals de begeleiding van leerkrachten. Leerkrachten moeten de kans krijgen en nemen om zich gedurende hun hele loopbaan professioneel te blijven ontwikkelen. Ik wil zeker initiatieven nemen die leerkrachten aanmoedigen en ondersteunen om hun kennis en vaardigheden op te bouwen en blijvend te versterken.
Een paar maanden geleden was er in het gebouw waar ik werk op de zesde verdieping een deeldag. Leerkrachten konden er hun ervaringen delen over Science, Technology, Engineering and Mathematics (STEM). Ik ben er gaan spreken. Er waren honderden leerkrachten en het was fantastisch om te zien hoe bevruchtend het was voor elkaar. Achteraf werd gezegd dat ze dit veel vaker zouden moeten doen, dat ze er veel vaker tijd voor zouden moeten nemen, dat het veel meer opbrengt dan het lezen van vier handboeken. Bovendien kost het ook nog eens minder tijd. We kunnen ook vanuit de overheid bijdragen aan het bevorderen van zo’n cultuur.
Maar ik vind dat professionalisering niet enkel de verantwoordelijkheid van de leerkrachten is. Ook de schoolleiding kan een cruciale taak vervullen. De directeur speelt een ondersteunende rol in het creëren van een schoolklimaat waar samen leren als team mogelijk wordt gemaakt en waar dat ook organisatorisch mogelijk gemaakt en zelfs gestimuleerd wordt. Elke school heeft ook de verantwoordelijkheid en de ruimte om daar werk van te maken in het kader van een ruimer personeelsbeleid en interne kwaliteitszorg. Ook de pedagogische begeleidingsdiensten kunnen dit fel stimuleren.
Ik verwijs nog eens naar Klasse – dat wordt een klassieker. Het meest recente themanummer van Klasse was er eentje over samen leren. Ik kan u deze lectuur warm aanbevelen. Er wordt nog eens geduid hoeveel leerkansen leerkrachten krijgen als ze deel uitmaken van een ruimer team met verschillende expertise, en hoe snel ze kunnen verbeteren.
We zetten momenteel dus ook in op het sensibilisering via verschillende kanalen. In maart organiseert mijn departement een studiedag rond ‘samen werken, samen leren’ en dan zullen we nogmaals proberen om alles uit de kast te halen.
Tot slot: begeleiding en professionalisering van leerkrachten is ook een belangrijk element binnen het loopbaandebat. De gesprekken daarover zijn volop bezig.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw uitvoerig antwoord. Er zaten heel veel herkenbare elementen in. Het klopt inderdaad dat mensen die mentors zijn binnen de scholen een heel grote bereidheid tonen naar vormingen rond professionalisering.
Ik kom even terug op onze reis destijds naar China en Zuid-Korea. We hebben op meerdere plaatsen gezien dat het in de lesopdracht van het team van zeer jonge leerkrachten zat om, wanneer zij lesvrij waren, lessen te volgen bij collega’s. Die lessen werden gefilmd en later collectief besproken. Dat lijkt mij een heel mooi gegeven om te kunnen leren en professionaliseren.
Anderzijds is het inderdaad nog altijd zo dat er heel veel les wordt gegeven, liefst in de eigen en besloten wereld, met de deur dicht en zonder pottenkijkers. Misschien is het voor een deel een mentaliteit die er moet uitgroeien om wat los te komen van dat veilige systeem.
U bent geëindigd met te zeggen dat u die professionalisering zeker in het loopbaandebat een zeer belangrijke plaats zult laten innemen. Ik ben daar zeer blij om. Het meer op maat kunnen werken is zeer belangrijk, zo gaf het TALIS-rapport ook aan. Zo is er voor oudere leerkrachten een ander verwachtingspatroon dan voor beginnende leerkrachten. Ik denk dat dat in het loopbaandebat zeer mooi kan worden meegenomen.
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, u zegt dat niet alleen de leerkracht, maar ook de directies dat soort klimaat moeten ontwikkelen. Ik zou daar nog een groep aan durven toe te voegen: ook inrichtende machten en schoolbesturen kunnen een duwtje geven door bijvoorbeeld ervaringen te delen bij het aanstellen van directies en leerkrachten. Elke leerkracht is wel specialist in een bepaalde materie waarin een andere collega minder specialist is. Het is niet alleen efficiënt en effectief om leerkrachten die als enige van hun team op nascholing zijn gegaan dat nadien te laten doorgeven, maar het is ook goed voor hun eigen welbevinden. Als je met iets van vorming en professionalisering aan de slag kunt gaan om collega’s bij te staan, krikt dat mensen op in hun functie. Daardoor doorbreek je het isolement dat je soms te veel in het onderwijs ziet.
Ik heb zelf leiding gegeven aan een grote groep mensen waarbij deze vorm van leren bijna in het dna van de groep zat. Dat is zo fris, bevrijdend en efficiënt – niet alleen de zachte kant van het leren, maar ook de harde kant – dat ik dat alleen maar kan onderschrijven. Ik hoop dat effectief ook de start van een loopbaan in de lerarenopleiding niet als een fait divers wordt meegenomen, maar als iets dat voor de rest van de loopbaan zou moeten gelden. Zeker voor een groep mensen die aan jongeren lesgeeft, kan het bevrijdend zijn om hun ervaring door te geven aan collega’s.
De heer De Meyer heeft het woord.
Minister, u hebt terecht gezegd dat professionalisering een belangrijk element is in het loopbaandebat.
Collega’s, bij vorige vragen hebben we reeds gesproken over de lerarenopleiding en hebben we gewezen op het bijzonder grote belang ervan. Het is een illusie om te denken dat een initiële lerarenopleiding op alle mogelijke terreinen leerkrachten kan afleveren die helemaal af zijn. Daarom is verdere navorming van uitzonderlijk belang.
Ik wilde dezelfde bemerking maken als de heer De Ro en in dezen ben ik het dan ook volledig met hem eens: schoolbesturen spelen op dat vlak een bijzonder belangrijke rol. Zij kunnen mee zorgen voor een schoolcultuur waarin al of niet navorming volgen als belangrijk wordt beschouwd. Het is belangrijk dat zij op dat vlak een goed HRM-beleid voeren.
Mevrouw Brusseel heeft het woord.
Minister, we zijn al vaker teruggekomen op het belang van levenslang leren en bijscholing, zeker omdat er toch heel wat bij te leren valt, ook wanneer je al een paar jaar werkt en zeker wanneer je al langer werkt. Er zijn nieuwe technologieën, er zijn vaak ook nieuwe evoluties in je vakgebied. We moeten daar heel sterk op inzetten. Ik kijk ernaar uit om meer te vernemen over de stand van zaken van het lerarenloopbaandebat en over hoe men staat tegenover dat levenslang leren.
Er zijn directeurs die daar heel sterk op inzetten en hun personeelsleden aanmoedigen om ook in de zomerperiode of tijdens vakantieperiodes zaken te leren. Dat kan op verschillende manieren: een uitwisseling met andere scholen of andere landen, het bekijken van een bepaald project enzovoort.
Het is echter nog geen gemeengoed geworden om bepaalde periodes te gebruiken om iets heel vernieuwends te doen. Ik heb daar al eens naar gepeild. Een tijd geleden heb ik een enquête gelanceerd naar alle leraren. We hadden 3515 respondenten, wat toch een mooi cijfer is om links en rechts een conclusie uit te kunnen trekken of toch zeker om bevindingen te kunnen doen die steek houden.
Minister, ik wil even terugkomen op wat u zei. Ik deel daarin voor 100 procent uw mening: leraren kunnen leren van elkaar, zouden wat vaker moeten samenwerken en minder in hun eigen hokje moeten blijven.
Toen ik de leraren vroeg of ze hun startende collega’s al hadden gesteund als mentor, bleek dat de meerderheid nog nooit mentor was geweest. Op de vraag of hun directeur hen al had verzocht om hun ervaringen te delen met startende collega’s, antwoordde 50 procent dat ze die vraag nog nooit had gekregen, wat behoorlijk veel is. Men probeert startende collega’s wel op informele wijze vooruit te helpen. Daar kom je toch al aan 60 procent. Dat is meteen iets helemaal anders. Maar je kunt dus niet zeggen dat er een cultuur is die wordt gedreven door de directeurs om ervaringen te delen en van elkaar te leren. Dat concludeer ik daar alleszins toch niet uit.
Wat het bijscholen betreft, valt het mij toch op dat 70 procent vindt dat er voldoende ruimte is om zich bij te scholen. Als we dan kijken naar de cijfers die mevrouw Celis aanhaalt, vindt men het blijkbaar wel voldoende, maar doet men toch niet zo heel veel op dat vlak. Dat is toch wat jammer. Wat beschouwt men dan eigenlijk als voldoende? Enkele dagen per jaar, terwijl dat eigenlijk niet zo veel is?
47 procent is tevreden over de gevolgde studiedagen. Ook dat is niet zo heel erg veel. Het zou slechter kunnen, maar als men voor een studiedag over een bepaald onderwerp kiest, zou dat toch tot enige voldoening moeten kunnen leiden.
Ik denk dus dat er nog ruimte is voor verbetering op dat vlak. Maar wat ik vooral zie als ik mensen bevraag, is dat men bijleren wel als positief beschouwt en dat men dat wel wil doen. De mogelijkheden om te verbeteren op dat punt en om iedereen daarin mee krijgen, zijn er dus wel.
Minister, ik wil daar ook even op inpikken. Voordat mevrouw Celis de vraag om uitleg stelde, heb ik al aangegeven dat dit volgens mij een heel belangrijk thema is binnen onderwijs. De onderzoeksresultaten tonen aan waar we staan en wat de uitdaging is. U hebt het zelf gezegd: niet alleen de individuele leerkracht heeft daarin een verantwoordelijkheid, maar ook de schoolleiding en eigenlijk de hele schoolorganisatie.
Ik ben ervan overtuigd dat het cruciaal is en hoop dat het voldoende aan bod kan komen in het loopbaandebat zodat wij binnen onderwijs kunnen evolueren naar een zeer professioneel uitgebouwd personeelsbeleid. Onze leerkrachten, onze mensen binnen onderwijs zijn zo belangrijk voor datgene dat binnen onderwijs moet gebeuren. De ruimte die wij bieden of tot nu toe hebben geboden om een professioneel personeelsbeleid te voeren in die organisaties, is veel te beperkt.
Volgens mij is dat een enorme uitdaging. Als ik experts inzake arbeidsmarktbeleid beluister en hoor welke uitdagingen op ons afkomen, dan is het duidelijk dat dit punt nog veel belangrijker wordt als we de juiste mensen voor het onderwijs willen aantrekken en houden. Ik hoop dat we goede, sterke mensen zullen kunnen blijven aantrekken, maar dat zal extra aandacht vergen van schoolbesturen en alle personeelsleden die met personeelsbeleid bezig zijn. Ik hoop dat daarvoor in de toekomst de ruimte zal worden gecreëerd.
Minister Crevits heeft het woord.
Er zitten weinig tegenstellingen in alles wat hier is gezegd. Er zijn erg waardevolle zaken aan bod gekomen. Iedereen heeft zijn hoofdbekommernissen toegelicht. Zoals ik al zei, maken we er werk van, zowel via het Loopbaanpact en de inspanningen ter plaatse als via de administratie. De hier geuite bezorgdheden onderschrijf ik. Het zet het nut van uw vraag in de verf, mevrouw Celis.
Mevrouw Celis heeft het woord.
Ik waardeer dat, minister. Als deze discussie een voorafbeelding is van de teneur van de komende vergaderingen, dan is dat een goede zaak. Er is grote overeenstemming in de hier geuite bedenkingen en ideeën, en we zijn het eens over het belang ervan. Het is een leerproces voor de leerkrachten, maar ook voor schoolleiding en schoolbestuur. De geborgenheid van de klas moet men durven verlaten om de ruimte te creëren opdat men van elkaar kan leren. Men moet uit die comfortzone durven komen en fouten durven maken, want daar is niks mis mee als men van elkaar wil leren. In elk geval zal dit onderwerp in de commissie nog aan bod komen.
De vraag om uitleg is afgehandeld.