Verslag vergadering Commissie voor Welzijn, Volksgezondheid en Gezin
Vraag om uitleg over het gebruik van antidepressiva door jongeren
Verslag
Mevrouw Jans heeft het woord.
Uit onlangs bekendgemaakte cijfers van CM blijkt dat in Vlaanderen naar schatting 4917 kinderen en jongeren antidepressiva nemen, waaronder ook een aantal heel jonge kinderen. CM waarschuwt voor mogelijk gevaarlijke bijwerkingen, zoals suïcidale gedachten en neigingen, evenals agressie, en pleit voor de bevordering van psychotherapie als eerste te overwegen behandeling en voor de terugbetaling ervan.
In de media kwamen enkele deskundigen aan het woord die deze cijfers toelichtten. Het is niet aan ons om uitspraken te doen over de al dan niet medische noodzaak. Ik ga er immers van uit dat artsen en kinderpsychiaters hun beslissingen weloverwogen en naar eer en geweten nemen.
Er bestaat gelukkig grote eensgezindheid over dat alleen medicatie zinloos is en dat dit altijd gepaard moet gaan met een bredere behandeling en aanpak. We kunnen echter niet ontkennen dat ons land koploper is op het vlak van depressies, zelfdodingen, kalmeermiddelen en antidepressivagebruik en dat het aantal kinderen en jongeren met psychische problemen toeneemt.
Antidepressiva vallen onder de zogenaamde psychoactieve medicatie. Er is bij ons tot nu toe weinig gericht systematisch onderzoek gebeurd naar het gebruik van psychoactieve geneesmiddelen bij volwassenen en er zijn nauwelijks studies die specifiek peilen naar geneesmiddelengebruik bij jongeren.
Het Vlaams Actieplan Suïcidepreventie stelt de sensibilisering over het gebruik van medicatie bij de behandeling van geestelijke gezondheidsproblemen, ook bij jongeren, als een specifieke actie voorop. In het Vlaams regeerakkoord, uw beleidsnota en beleidsbrief spelen preventie, gezondheidspromotie en vroegdetectie een grote rol en geeft u aan in te zetten op de geestelijke gezondheid van kinderen en jongeren. Specifiek wat betreft het gebruik van psychoactieve medicatie stelt u de uitbreiding van de hernieuwde doelstelling Gezonde Levensstijl met dit thema voorop.
Minister, hebt u zicht op de incidentie van suïcidaliteit in Vlaanderen in functie van regionale verschillen inzake het voorschrijven én gebruiken van antidepressiva? Is hier al onderzoek naar gevoerd? Zo niet, acht u het aangewezen om dit te laten onderzoeken? Wat de sensibilisering betreft, spelen zowel de eerstelijnsgezondheidszorg als de centra voor geestelijke gezondheidszorg (cgg’s) een belangrijke rol. Op dit moment wordt er over nieuwe beheersovereenkomsten met partnerorganisaties onderhandeld. Is er binnen deze overeenkomsten voldoende ruimte om dit thema mee op te nemen? Wordt dit vanuit de partnerorganisaties en de cgg’s zelf aangegeven? Acht u het zinvol om tijdens een interministerieel overleg tussen de Vlaamse en federale overheid over de geestelijke gezondheidszorg voor kinderen en jongeren het verantwoord gebruik van psychoactieve medicatie als thema op te nemen en hierin mogelijke gezamenlijke initiatieven in afstemming met elkaar op te zetten? Zullen bij de uitbreiding van de hernieuwde gezondheidsdoelstelling Gezonde Levensstijl met onder meer de psychoactieve medicatie, de kinderen en jongeren hierbij als een specifieke doelgroep worden opgenomen?
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, het afgelopen jaar hebben bijna vijfduizend minderjarigen antidepressiva moeten slikken. In enkele tientallen gevallen ging het hierbij zelfs om kinderen jonger dan 5 jaar die zouden kampen met angst- en slaapstoornissen. Het aantal voorschriften voor antidepressiva gaat de laatste jaren in stijgende lijn. De Christelijke Mutualiteit waarschuwt dat het type antidepressiva dat voorgeschreven wordt, niet geschikt is voor minderjarigen vanwege de bijwerkingen, waaronder een verhoogde kans op agressie en suïcidegedachten. Die zouden zwaarder doorwegen dan de voordelen, die bij dit type nagenoeg onbestaande zijn voor kinderen en jongeren. Deze mening wordt door anderen tegengesproken. Het hoofd van de dienst kinderpsychiatrie van het UZ Gent is in bepaalde gevallen wel voorstander van het gebruik van die medicatie.
Die zorgwekkende evolutie bleek ook al uit de Nationale Gezondheidsenquête: steeds meer mensen lijden onder angst- en slaapstoornissen. Nog uit die enquête bleek dat zeker jonge vrouwen in Vlaanderen, meisjes tussen 15 en 24 jaar, een bijzondere risicogroep vormen. In die zin is het niet verwonderlijk dat het gebruik van medicatie ook weer aan het stijgen is. Nochtans waarschuwt het Federaal Kenniscentrum Volksgezondheid voor een eenzijdig gebruik van medicamenten zonder de gepaste psychologische of psychiatrische therapeutische begeleiding, zeker ook bij jonge mensen.
We weten dat daar het schoentje knelt. Huisartsen blijven veel meer antidepressiva voorschrijven dan hun buitenlandse collega’s. Mensen die therapie of psychologische begeleiding zoeken, worden vaak geconfronteerd met wachttijden en financiële drempels, aangezien therapie vaak niet wordt terugbetaald.
Minister, wat denkt u van het voorschrijven van deze gecontesteerde antidepressiva aan minderjarigen? Gaat u een onderzoek vragen naar de voor- en nadelen van het gebruik van die medicatie, opdat voor iedereen duidelijk wordt wat de precieze voor- en nadelen zijn? Hoe verklaart u dat het gebruik van antidepressiva bij kinderen en jongeren sterk stijgt? Hoe denkt u dit stijgende verbruik te counteren? Welke stappen zult u ondernemen om de wachtlijsten voor psychologische begeleiding en therapie weg te werken? In oktober vorig jaar kondigde u in deze commissie aan onderzoek te zullen doen naar de reden voor de erg slechte psychische gezondheid van jonge vrouwen in Vlaanderen. Is dat onderzoek ondertussen afgerond? Zo ja, wat zijn de resultaten hiervan? Zo neen, wanneer verwacht u die?
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Dames en heren, er zijn vragen gesteld over de incidentie suïcidaliteit in functie van de regionale verschillen en dat gelinkt aan het voorschrijven en gebruik van antidepressiva. Op dit ogenblik kunnen we geen vergelijking maken tussen beide fenomenen. Binnen de Vlaamse Gemeenschap beschikken we wel over cijfers van overlijdens ingevolge suïcide. Gelet op het erg beperkt aantal bij kinderen en jongeren kan een regionale opsplitsing enkel gebeuren op basis van de aggregatie van gegevens over verschillende jaren. We beschikken daarnaast niet over cijfers over voorschrijfgedrag en gebruik van antidepressiva. Een mogelijke bron zou de permanente steekproef van het InterMutualistisch Agentschap (IMA) kunnen zijn met gegevens over gebruik van nomenclatuur gebonden medicatie.
Aangezien de opvolging van het medicatievoorschrijfgedrag en de inname vooral behoort tot de bevoegdheid van de federale minister van Volksgezondheid, heb ik zelf geen plannen om daar bijzonder onderzoek naar te doen. Het Steunpunt Welzijn, Volksgezondheid en Gezin voert wel een longitudinaal onderzoek JOnG! uit naar de ontwikkeling van kinderen en jongeren in opvoeding en gezondheidsgedrag. Gisteren zijn de nieuwe resultaten bekendgemaakt op een studiedag over kinderen en jongeren en hun mentale gezondheid. De gegevens die in dat onderzoek worden verzameld, zullen worden gekoppeld aan de IMA-databank. Om dit voor te bereiden, loopt er een overleg teneinde tot een sluitende overeenkomst te komen. Vanwege de privacy vraagt dit ook de nodige machtigingen die ondertussen werden gegeven door het sectoraal comité van de Privacycommissie. Dat onderzoek zal nog een tijd duren, maar zal voor het eerst een link leggen tussen de gegevens die wij opvolgen aan de hand van enquêtes bij ouders en jongeren en de gegevens die beschikbaar zijn over dezelfde mensen over de consumptie van gezondheidszorg en aan voorschrift gebonden medicatie.
Sensibilisering van de eerstelijnwerkers behoort zeker tot de scope van de partnerorganisaties. Momenteel werkt het Vlaams Expertisecentrum Suïcidepreventie (VLESP) aan de ontwikkeling van een multidisciplinaire richtlijn voor de behandeling van suïcidaal gedrag. In deze richtlijn zullen de risico’s die samengaan met het gebruik van antidepressiva aangehaald worden en zullen artsen gestimuleerd worden omzichtig om te springen met antidepressiva, patiënten goed op te volgen – inclusief mogelijke suïcidaliteit – en steeds de combinatie met andere hulp, bijvoorbeeld psychotherapie, aan te bieden. Bekendmaking van deze richtlijn is gepland begin 2017. Binnen de deskundigheidsbevordering van de suïcidepreventiewerking van de cgg’s zal deze richtlijn ook mee opgenomen worden naar de artsen. Ook via andere organisaties zoals de Vlaamse Vereniging voor Psychiatrie en de Vlaamse Vereniging voor Kinder- en Jeugdpsychiatrie die momenteel meeschrijven aan de multidisciplinaire richtlijn, zal deze verder worden verspreid.
Momenteel wordt het sluiten van een beheersovereenkomst met een partnerorganisatie ‘algemene gezondheidsbevordering’ gefinaliseerd. Hierin vertrekken we van een holistische visie waarbij het bevorderen van de geestelijke gezondheid geïntegreerd wordt in de algemene gezondheidsbevordering. Zo willen we naar de diverse maatschappelijke sectoren en settings – werk, onderwijs, gezonde gemeenten – werken aan een geïntegreerde aanpak waar geestelijke gezondheid deel van uitmaakt.
Tot slot wil ik in dit kader ook de acties van de Associatie Beeldvorming Geestelijke Gezondheid – de samenwerking tussen Te Gek!? en de Vlaamse Vereniging voor Geestelijke Gezondheid – vermelden. De associatie heeft als doel psychische problemen bespreekbaar te maken in Vlaanderen. Via de publiekscampagnes van Te Gek!? wordt het stigma rond geestelijke gezondheid en geestelijke gezondheidszorg aangepakt. Ook het gebruik van medicatie komt aan bod. Op de website geestelijkgezondvlaanderen.be worden mensen correct geïnformeerd over geestelijke gezondheidsproblemen en de hulpverlening. Er is ook een klein luik rond medicatie waarin het belang van medische begeleiding en zorgvuldigheid wordt beklemtoond.
Er is reeds een eerste actie gepland binnen de uitvoering van de gids ‘Naar een nieuw geestelijk gezondheidsbeleid voor kinderen en jongeren’. Namelijk, binnen de nieuwe ggz-netwerken voor kinderen en jongeren zal er specifieke aandacht worden besteed aan kinderen en jongeren met een ADHD-diagnose. Vanwege de stijgende diagnostisering van ADHD en het sterk toegenomen gebruik van psychostimulantia wordt in specifieke liaisonactiviteiten voorzien vanuit de netwerken geestelijke gezondheid voor kinderen en jongeren naar huisartsen en pediaters, teneinde de behandeling van ADHD en voorschrijfgedrag beter op elkaar af te stemmen.
De inhoudelijke basis wordt gevormd door een advies van de Hoge Gezondheidsraad, getiteld ‘Good clinical practice in de herkenning, diagnose en behandeling - ADHD’. Deze actie is geïntegreerd in het globale programma consult en liaison van de netwerken. We hebben vanuit Vlaanderen geprobeerd om dit van meet af aan breder open te trekken naar voorschrijfgedrag van artsen rond psychoactieve medicatie. De interkabinettenwerkgroep heeft uiteindelijk beslist om ons toch te beperken tot de thematiek ADHD vanwege de duidelijke evidentie. Er is wel aangegeven dat na afloop – het gaat om een financiering van 1 jaar – deze kennis kan worden geïncorporeerd in de netwerken. Uiteraard zullen de netwerken hieruit lessen kunnen trekken voor het voorschrijfgedrag van psychoactieve medicatie in het algemeen.
De gezondheidsconferentie van eind 2016 is in eerste instantie bedoeld als vervolg op de gezondheidsdoelstellingen rond tabak, alcohol en drugs en die rond voeding en beweging die eind 2015 aflopen. De huidige actieplannen en doelstellingen zullen worden geëvalueerd. We bekijken, na een heel traject met een hele reeks betrokkenen, hoe we de doelstellingen kunnen actualiseren of aanpassen. Het is nu al gepland dat we in het voortraject de scope uitbreiden qua topics met de preventie en vroeginterventie rond gokken, gamen, psychoactieve medicatie, sedentarisme en eetstoornissen. Dat kinderen en jongeren een belangrijke doelgroep zijn in deze conferentie, lijkt me evident.
Ten gronde blijft het een conferentie rond preventie en niet rond behandeling. Voorschrijfgedrag blijft een bevoegdheid van de federale minister. Het zal zaak zijn om de brede scope te vertalen naar haalbare, specifieke doelstellingen en acties die wezenlijk bijdragen tot de gezondheid van de doelgroep.
Er is internationaal al veel onderzoek gebeurd naar het voorschrijven van antidepressiva, in het bijzonder selectieve serotonine-heropnameremmers (SSRI’s), bij jongeren. Daaruit komt echter geen eenduidig resultaat naar voren als het gaat over het risico op suïcidaliteit. Sommige onderzoeken wijzen op een verhoogde kans op suïcidaal gedrag bij adolescenten, terwijl andere onderzoeken net aanwijzingen vinden voor positieve effecten van SSRI’s op suïcidaal gedrag.
Wat wel duidelijk is, is dat elk gebruik zorgvuldig moet gebeuren. De arts dient de adolescent en de ouders goed in te lichten en de voor- en nadelen af te wegen. Het hoogste risico doet zich voornamelijk voor in het begin van de medicamenteuze behandeling en bij het aanpassen van de dosis. Het antidepressivum moet in deze fases van de behandeling langzaam en in beperkte hoeveelheden verhoogd of verlaagd worden en de jongere moet goed worden opgevolgd. De arts moet daarbij alert zijn voor gedragingen die kunnen wijzen op een stijging in suïcidaal gedrag.
Zoals reeds aangegeven, werkt het VLESP momenteel aan de ontwikkeling van een multidisciplinaire richtlijn voor de behandeling van suïcidaal gedrag. In deze richtlijn zullen de risico’s die samengaan met het gebruik van antidepressiva aangehaald worden en zullen artsen gestimuleerd worden om omzichtig om te springen met antidepressiva, patiënten goed op te volgen en steeds de combinatie met andere hulp aan te bieden.
Ik heb geen sluitende verklaring voor de stijgende lijn van het gebruik van medicatie. We merken wel dat deze stijging samengaat met de stijging van angst- en slaapstoornissen in de groep van 15- tot 24-jarige meisjes die we zien in de Gezondheidsenquête. Dit zou een van de mogelijke verklaringen kunnen zijn.
De wachttijden in de centra voor geestelijke gezondheidszorg worden veroorzaakt door een complex samenspel van vele beïnvloedende factoren en kan niet zomaar worden weggewerkt. De budgettaire context laat ons niet toe om op korte termijn een substantiële verhoging van de middelen voor deze sector te realiseren. Het monitoren van de wachttijden is een constant aandachtspunt, zowel voor de overheid als voor de sector. De werkgroepen kwaliteit van de koepels van de cgg’s bekijken hoe ze het thema ‘overbruggingszorg’ verder kunnen uitwerken, bijvoorbeeld een aantal zaken duidelijk in kaart brengen, effecten in beeld brengen, best practices, disseminatie van de goede praktijken enzovoort.
De nieuwe ggz-netwerken (geestelijke gezondheidszorg) voor kinderen en jongeren die volop in ontwikkeling zijn, hebben hopelijk ook op termijn een positieve invloed op de wachttijden van de ambulante zorg. Verschillende actoren, zowel ambulante als residentiële, bundelen de krachten om een gezamenlijke verantwoordelijkheid op te nemen ten aanzien van kinderen en jongeren met een psychische kwetsbaarheid. De cgg’s participeren daarin. Ook partners vanuit de integrale jeugdhulp zijn hierbij nauw betrokken. De programma’s crisiszorg worden nu opgestart. Nadien volgen de programma’s consult en liaison en langdurige zorg.
Daarnaast kunnen mensen met psychische problemen terecht bij zelfstandige therapeuten. U weet dat er op dit moment voor deze consultaties nog niet in een terugbetaling door het RIZIV is voorzien. We hopen dat de erkenning van de klinisch psychologen eind 2016 een mogelijkheid opent naar de terugbetaling van deze beroepsgroep in een aantal omstandigheden. Wel is het zo dat verschillende mutualiteiten een beperkt aantal sessies voor kinderen en jongeren nu reeds terugbetalen.
Ik heb in oktober 2014 inderdaad aangegeven dat de verklaring voor deze cijfers niet helder en eenduidig is en dat we onderzoek moeten laten doen om de verklaring daarvan te vinden. Die groep bevindt zich op het scharnier van de volwassenheid. We moeten nagaan hoe we de hulpverlening beter kunnen focussen, ook op de specifieke noden van die groep. Ik heb toen daaraan toegevoegd dat ik hiervoor naar online mogelijkheden kijk. Het is ongetwijfeld interessant om via de methodologie die ten grondslag ligt aan de enquête, na te gaan hoe men tot die cijfers is gekomen. We hebben dit niet zelf opgenomen. Ik denk dat het in eerste instantie belangrijk is dat we in ons beleid rekening houden met de conclusies van de Gezondheidsenquête, wat we ook doen, bijvoorbeeld in de gezondheidsconferentie Gezonde Levensstijl.
Mevrouw Jans heeft het woord.
Minister, dank u voor uw antwoord. Ik leer eruit dat de resultaten van het longitudinaal onderzoek van de Vlaamse Gemeenschap naar kinderen en jongeren gelinkt zal worden aan de databank of aan de gegevens die worden verzameld door het Intermutualistisch Verbond. Dat zou inderdaad wat meer inzicht kunnen verschaffen in onze vragen. Wat is de timing van die koppeling? Vanaf wanneer krijgen we daar meer inzicht in of resultaten?
Minister, u hebt gesproken over de nieuwe richtlijn die tot stand zal komen en die begin 2017 breed zal worden gecommuniceerd naar artsen en anderen. Kunt u mij nog even uitleggen hoe en van waaruit die nieuwe richtlijn tot stand zal komen? Dat ging voor mij iets te snel.
Mevrouw Van den Bossche heeft het woord.
Minister, u zegt dat de wachttijden in de cgg’s een complex samenspel van factoren zijn. Maar ik denk niet dat dat zo complex is. Er zijn meer mensen die hulp vragen en er wordt niet voldoende geïnvesteerd om het aanbod de vraag te laten volgen. Dat is niet zeer complex. U zegt ook dat de budgettaire context ons dat niet toelaat en dat de overheid een middelenbegroting heeft. De vraag is wat de overheid met die middelen doet en waar zij prioriteit aan geeft. De context laat dat toe wanneer de context elders in minder marge zou voorzien. Alles is een keuze.
Heb ik het goed begrepen dat u dat door u beloofde onderzoek naar het psychisch welbevinden bij meisjes en jonge vrouwen uiteindelijk niet hebt laten plaatsvinden? Ik ben niet helemaal zeker of ik het juist heb gehoord.
De heer Persyn heeft het woord.
Minister, u zei dat de problematiek ook ter sprake is gekomen bij het bespreken van de beleidsbrief. De organisatie van hulp voor deze talrijke patiënten moet zich niet op het metaniveau of het mesoniveau van de cgg’s afspelen maar veel dichter, in de eerste lijn. Dat was toen ook het voorwerp van discussie. In het uitbouwen van een toegankelijke psychologische functie in eerste lijn kunt u hier zeker een grote steun betekenen.
De cgg’s staan op het niveau van maximum 400.000 inwoners. Dat is een veel te hoog niveau voor het organiseren van een toegankelijke zorg, die op een brede schaal moet worden uitgerold. De 107-projecten hebben aangetoond dat we daar heel snel met wachtlijsten zitten buiten de urgente outreachfunctie doordat het niveau te hoog ligt. Het aanbod creëert daar voor een deel zelf de wachtlijsten.
Minister Vandeurzen heeft het woord.
Men vraagt of er een verklaring is voor het feit dat sommige groepen blijkbaar minder mentale fitheid vertonen dan andere. Wij dachten dat we dat het best konden opnemen in het traject naar de conferentie over dat thema. Het is ook opgenomen in de nieuwe taakstelling voor de partnerorganisatie die we vanaf 2016 zullen hebben. Daarin hebben we expliciet voorzien dat mentale gezondheid ook een deel is van de taakstelling van die organisatie. Ik ga ervan uit dat we op dat moment een externe partner zullen hebben die dat thema kan opnemen en die dan kan bekijken of er aan de hand van beschikbaar of nieuw onderzoek meer onderbouwing moet worden gegeven. Nu is de mentale gezondheid niet echt klaar in de taakstelling van de partnerorganisatie. Wij hebben getracht om diegene die ons over gezondheidsbevordering in het algemeen gaat adviseren nu ook expliciet op het thema mentale gezondheid in te zetten.
Minister, ik wil nog even terugkomen op mijn vragen. Is het al duidelijk wanneer er resultaten kunnen worden gehaald uit de link met de beide databanken? En kunt u de totstandkoming van de nieuwe richtlijn nog even in het juiste kader plaatsen?
De richtlijn is, denk ik, voor 2016. Maar dat moet ik nog checken. En wat het onderzoek betreft, zullen we al blij mogen zijn als het in 2016 zal worden opgestart. Dat is een zeer complexe aangelegenheid. Allerlei toelatingen moeten worden gegeven. Ik ga ervan uit dat men gaat trachten die overeenkomst te realiseren in de loop van 2016, en dat men dan start.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.