Verslag vergadering Commissie voor Leefmilieu, Natuur, Ruimtelijke Ordening, Energie en Dierenwelzijn
Vraag om uitleg over het partnerschapsmodel Beleidsplan Ruimte Vlaanderen
Verslag
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Voorzitter, geachte leden, minister, we hebben vernomen dat het Departement Ruimte Vlaanderen op vraag van uw kabinet een werktekst voor het witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen heeft opgemaakt, en die ook heeft bezorgd aan alle lokale besturen. De werktekst heeft als doel reflecties en adviezen te genereren en bevat geen definitief beleidsmatig standpunt, zo luidt het in de inleiding van die werktekst. Op basis van de ingezamelde adviezen en resultaten zal het document verder worden vervolmaakt, waarna de Vlaamse Regering het witboek Beleidsplan Ruimte Vlaanderen definitief zal vaststellen, wat dan in 2017 zal resulteren in een definitief Beleidsplan Ruimte Vlaanderen.
In de werktekst wordt aangegeven dat Vlaanderen in eerste instantie zijn trekkende rol bij gebiedsontwikkeling opgeeft en dat gebiedsontwikkeling zo veel mogelijk lokaal moet worden getrokken. Zo lezen we bijvoorbeeld op pagina 32: “Het gebiedsgericht ruimtelijk ontwikkelingsbeleid moet zoveel mogelijk lokaal worden getrokken. Gemeenten en provincies krijgen daarom het initiatiefrecht om binnen het hoger beleidskader de gebiedsontwikkeling op gang te trekken.” Tegen het einde van deze werktekst lezen we dan dat er enorm wordt gefocust op regiovorming als opstap naar het ontwerp van BRV. Nadien heeft ook de Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten (VVSG) via haar nieuwsbrief RONET opgemerkt dat de regionale aanpak heel veel aandacht krijgt in die werktekst.
Ik citeer wat te lezen staat op pagina 86 van die werktekst: “Elke gemeente in Vlaanderen zal zich moeten aansluiten in één regionaal samenwerkingsverband. Het Vlaams ruimtelijk beleid faciliteert de totstandkoming van regionale samenwerkingsverbanden om deze in beleidskaders te erkennen als het vehikel met een gemeenschappelijke ruimtelijke ontwikkelingsopdracht.”
We lezen ook nog dat met het oog op dat samenwerkingsverband het Vlaams ruimtelijk beleid een verkenner op pad zal sturen om de bestaande regionale samenwerkingsverbanden in kaart te brengen, om vervolgens in beeld te brengen welke regio’s een geïntegreerd en gebiedsgericht ruimtelijk ontwikkelingsbeleid zullen voeren.
Het baart ons bijkomend zorgen dat op pagina 91 van de ontwerptekst te lezen valt dat het aanbieden van een gerichte begeleiding en sturing naar regiovorming zal plaatsvinden. Men zegt ook: “Tegelijkertijd wordt hieraan een ontradend beleid gekoppeld, door gemeenten die louter zelfstandig te werk willen gaan, geen bijkomende ontwikkelingen te gunnen, mits voorgedragen aan en goedgekeurd door de Vlaamse Regering.” Er wordt dus een ontradend effect aan gekoppeld ten aanzien van gemeenten die niet willen samenwerken in een of ander samenwerkingsverband om de ruimtelijke planning verder te ontwikkelen. We stellen vast dat in heel de werktekst de intergemeentelijke samenwerking als het ware als een must wordt bekeken, waar initieel wordt uitgegaan van een bottom-upbenadering en een belangrijke rol weggelegd was voor de lokale besturen. Tegelijkertijd is voor ons niet heel erg duidelijk, minister, wat u specifiek bedoelt met het begrip regio. Het begrip regio komt ook in aanmerking bij andere beleidsitems, ik denk aan de energielandschappen en wat daaromtrent rond mobiliteit wordt opgenomen. Het wordt een wat verwaterd begrip. Een bijkomende vraag is wat u specifiek met regio’s bedoelt.
Minister, bevestigt u en staat u achter de idee dat lokale besturen maar kunnen meewerken in het BRV, mits ze participeren in een intergemeentelijk samenwerkingsverband? De verkenner zal de regionale samenwerkingsverbanden inventariseren en zal rapporteren over hoe het regiovormingsproces kan worden bespoedigd. Aangezien het overzicht van intergemeentelijke samenwerkingsverbanden (IGS) reeds gekend is, heeft men wellicht ook reeds een beeld van welke IGS in aanmerking komen. Graag had ik hieromtrent meer verduidelijking. Hoe definieert u de regio’s? Hoe staat u tegenover de stelling dat elke gemeente zich moet aansluiten in regionaal samenwerkingsverband? Hoe verhoudt zich dat tot de lokale autonomie die de Vlaamse Regering in haar initiële beleidsbrieven vooropstelt en hoog in het vaandel draagt? Hoe staat u tegenover de stelling dat een ontradend beleid wordt gevoerd door gemeenten die louter zelfstandig te werk willen gaan, geen bijkomende ontwikkelingen te gunnen?
Mijn vraag dateert van half november. Intussen hebben heel wat rondetafelgesprekken plaatsgevonden. In de meeste provincies zijn deze afgerond. Vanavond is er nog een gepland voor de omgeving van Brugge. We horen dat er maar een magere opkomst was op deze provinciale vergaderingen. Misschien is het beter om de lokale besturen via een schriftelijke enquête te vragen om hun input te leveren. Misschien overweegt u dat nog, zeker als we weten dat de opkomst maar mager was. Alleszins zou ik graag willen weten hoe het proces verder zal verlopen. Welke terugkoppeling mogen we daaromtrent in de toekomst verwachten?
De heer Ronse heeft het woord.
Het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen is qua gewicht minstens even belangrijk als het klimaatakkoord. Het gaat over hoe wij de komende vijftig jaar in Vlaanderen met onze ruimte zullen omgaan. Het is een dossier dat minstens daarom al heel veel aandacht vereist in deze commissie.
We zitten op dit moment in een traject waarbij heel veel overleg nodig is. Het is ook een ambitieus traject, met een heel strakke timing, waarbij onze fractie vragende partij is om een zeer vernieuwende kijk op ruimtelijke ordening in Vlaanderen uit te werken, en dit op basis van een goed evenwicht tussen enerzijds voldoende bewegingsvrijheid voor de lokale besturen en anderzijds een zeer duidelijk kader vanuit Vlaanderen. Finaal zijn de allerbelangrijkste zaken: hoe kunnen we onze vrije ruimte vrijwaren, hoe gaan we om met de toenemende bevolkingsgroei en hoe kunnen we ervoor zorgen dat voor wie iets wilt ondernemen, wie iets wilt bouwen, wie initiatief wilt nemen, de moeilijke grendels weg zijn? Hoe kunnen we er met andere woorden voor zorgen dat wat ingekleurd wordt in ons BRV, ook effectief als dusdanig wordt ontwikkeld?
Heel belangrijk in het hele traject is de betrokkenheid van de lokale besturen die een sleutelrol spelen. De volgende stap is de goedkeuring van een witboek door de Vlaamse Regering. U zult dat doen na bespreking in het ambtelijk forum, de beleidsatria lokale besturen, de strategische adviesraden en het partnerforum BRV. Dit is logisch, aangezien het BRV tot stand komt via een soort van coproductie, in de eerste plaats met de lokale besturen. Bovendien hebt u medio 2015 interessante insteken ontvangen van twaalf gebiedswerkgroepen, die de bouwstenen van het groenboek hebben getest op het terrein en aanbevelingen voor het definitieve BRV hebben bezorgd.
Gelet op de timing om begin 2016 met een witboek naar de Vlaamse Regering te gaan, ga ik ervan uit dat er nu al een soort van werktekst van het witboek bestaat voor het overleg. Minister, op welke termijn zullen de verschillende overlegmomenten gebeuren? Op welke manier wordt het ruimtelijk beleid dat wordt uitgewerkt in het witboek BRV, afgestemd met andere beleidsplannen? Bent u van mening dat de gevolgde procesaanpak en het partnerschapsmodel voldoende garanties bieden voor een ruim draagvlak en een doorwerking in relatie tot het lokaal ruimtelijk beleid? In hoeverre zijn de 308 gemeenten actief betrokken bij de opmaak van het witboek, zoals voorzien in het fameuze partnerschapsmodel? Welke aanbevelingen hebben de gebiedswerkgroepen aangereikt, in het bijzonder voor de relatie tussen het BRV en de lokale structuurplannen of ruimtelijke beleidsplannen? Kunt u de werktekst van het witboek tegelijk ook bezorgen aan het Vlaams Parlement?
Minister Schauvliege heeft het woord.
Collega Ronse, het klopt dat dit een zeer belangrijke stap is die we moeten zetten op het vlak van ruimtelijke ordening. Het is de opvolger van het ruimtelijk structuurplan. Het klopt ongetwijfeld dat we nu de laatste rechte lijn hebben ingezet. Er is een heel traject doorlopen. Er is in de vorige legislatuur heel veel werk verricht, maar we moeten dit BRV definitief aannemen. Daar moeten we de komende maanden werk van maken.
Er is nooit een timing vooropgesteld dat dit begin 2016 naar de Vlaamse Regering gaat. Dat zou bijzonder ambitieus zijn. Ik heb altijd gezegd: in 2016. Daarom is er ook van de diensten van de administratie een werktekst BRV. Die heeft het departement in mijn opdracht opgemaakt, maar ik heb me daar zelf niet in gemengd. Het statuut van die werktekst is essentieel. Het departement heeft een werktekst gemaakt. Ik heb gezegd dat voor men die voorlegt aan mezelf, men er eerst de boer mee moet opgaan en de verschillende partners in moet betrekken, namelijk de overheden en het middenveld, zodat die ook in staat zijn daar reflecties over te geven. Ik vind het cruciaal dat we op die manier de toets van de lokale besturen en het ruime veld doen en dat we die insteken meenemen en dan in de richting van een beslissing van de Vlaamse Regering gaan.
Dat is ons traject, een extra participatieronde die we doorlopen en die aanvankelijk niet was gepland. Voor mij is het een cruciaal onderdeel om ervoor te zorgen dat we de lokale insteek en inzichten kunnen meenemen. Het klopt dat de ontwerptekst het idee bevat van de geïntegreerde, gebiedsgerichte ruimtelijke ordening en ontwikkeling, omdat we er allemaal van uitgaan dat de enige juiste aanpak van ruimtelijke ordening gebiedsgericht is. Dat is in de commissie ook al geregeld aan bod gekomen. Zeker in ruimtelijke ontwikkelingsprojecten moeten we de gebiedsgerichte samenhang en de wederzijdse versterking meenemen. Dat vraagt partnerschappen, betrokkenheid van maatschappelijke partners, ondernemers, lokale besturen en natuurlijk ook burgers. Gemeenten kunnen inderdaad over de gemeentegrenzen heen samenwerken. Dat is ook de bedoeling in zo’n gebied. De schaal wordt op die manier opgetrokken en elk gebied heeft eigen kenmerken. Het is niet de bedoeling dat er sancties volgen als men zelf iets wil doen of dat daartegen belemmeringen zouden worden ingesteld. Nogmaals, de werktekst is niet van mijn hand, en als de perceptie ontstaat dat we wel met sancties of belemmeringen willen werken, dan moeten we die opmerking zeker meenemen wanneer we de definitieve beslissing nemen. Ik wil gebiedsgerichte werking wel stimuleren, maar dan eerder met positieve stimulansen dan met sancties.
Over de tekst zelf zal ik geen specifieke uitspraken doen. Hij heeft de status die hij heeft, en wordt voorgelegd. Het lijkt me niet wenselijk daarover vanuit de kant van het beleid uitspraken te doen. We moeten alle participatie laten spelen.
Hoe zit het met de betrokkenheid van de gemeenten? Zoals ik daarnet zei, is die voor mij essentieel. Het is ook een absolute voorwaarde om tot een gedragen beleidsplan te komen. Met dat beleidsplan moet men ook lokaal aan de slag. Bij het lanceren van de processtructuur hebben we er expliciet voor gekozen om de lokale partners te betrekken en de 308 gemeenten voldoende inspraak te geven. Tien gebiedswerkgroepen hebben aan de hand van concrete vraagstukken gewerkt. Die tien gebieden hebben we expliciet gekozen aan de hand van bepaalde thematieken die spelen. Twee bijkomende gebieden hebben zich spontaan aangediend, en dat zorgt voor twaalf praktijktoetsen. Dat maakt ook dat bij die twaalf werkgroepen toch een op de vijf Vlaamse gemeenten direct of indirect betrokken was. Dat is een ernstig niveau van inspraak en een goede toetssteen. In elke provincie waren er daarnaast de beleidsatria, in Leuven, Gent, Antwerpen, Hasselt en vandaag nog in Brugge. Ook op de VVSG-studiedag is het aan bod gekomen. De Minaraad en de Strategische Adviesraad Ruimtelijke Ordening - Onroerend Erfgoed (SARO) zijn betrokken en zullen advies uitbrengen. De ambtelijke fora volgen alles en zorgen ervoor dat alle beleidsdomeinen betrokken zijn. De werktekst is ook voorgesteld aan de voorzitters van de gebiedsgerichte werkgroepen.
Hoe zullen we het Mobiliteitsplan Wonen hierbij betrekken? Dat is een zeer terechte vraag en een bezorgdheid van de Vlaamse Regering. Daarom ook werken we met de ambtelijke fora, zodat alle beleidsdomeinen betrokken zijn. Natuurlijk is er ook vaak bilateraal overleg en ik ben het er absoluut mee eens dat we moeten zorgen dat de verschillende plannen op die manier doorwerken. Er is trouwens ook verwezen naar het Klimaatbeleidsplan. Het is de bedoeling dat bijvoorbeeld de aspecten van adaptatie doorwerken in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Het gaat niet alleen over mobiliteit en wonen, het gaat veel ruimer.
Ook de gebiedsgerichte werkgroepen hebben heel wat aanbevelingen geformuleerd. Ik overloop kort het overzicht. We moeten vasthouden aan de drieledige ambitie uit het groenboek, namelijk mensenmaat in de ruimte koesteren, veerkracht verhogen en metropolitane allure versterken. We moeten gaan voor transformatie van de ruimte. We operationaliseren dat in het beleid en bouwen het bijkomend ruimtebeslag af. Koppel ruimtelijke ontwikkeling aan bereikbaarheid met collectieve vervoersvormen. Behoud en ontwikkel een samenhangend openbaarvervoersbeleid. Zorg voor operationeel beleid dat kansen geeft aan landelijke regio’s. Zorg voor een gebiedsgerichte aanpak. Richt de ruimte veerkrachtig in, bijvoorbeeld door groen-blauwe dooradering, meerlaagse waterveiligheid of het leveren van ecosysteemdiensten. Richt de ruimte energie-efficiënt in. Maak een ruimtelijk kader voor het logistiek netwerk Vlaanderen. Pak ruimte voor ondernemen gebiedsgericht aan. Zorg ervoor dat het ruimtelijk beleidsinstrumentarium gerichter kan worden ingezet. Schep de voorwaarden voor goede interlokale governance. Bied gemeenschappelijke initiatieven van burgers en particuliere eigenaars een juist forum aan. Dat zijn de belangrijkste conclusies.
Nu moeten we tijd en ruimte geven voor inspraak. Als lokale besturen misschien nog te weinig de kans hebben gekregen om te reageren, wil ik gerust bekijken of we deze zaak op een andere manier onder de aandacht kunnen brengen, misschien met een mail of een rondzendbrief. Hoe meer inspraak, hoe liever, zodat we een ruim draagvlak kunnen creëren en ervoor kunnen zorgen dat iedereen mee is met wat we graag in 2016 willen afronden.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Hartelijk dank, minister. Uw laatste suggestie is zeker welkom. De werkteksten zijn rond half november verspreid en werden nu al op vier provinciale vergaderingen besproken. De opkomst daar was eerder mager. In Limburg waren er een twintigtal deelnemers, zowel schepenen ruimtelijke ordening als stedenbouwkundige ambtenaren. In Antwerpen waren er amper veertig deelnemers. Het is dus zeker interessant die bevraging nog eens extra in de picture te zetten.
Ik ben wel blij dat u zich distantieert van het verhaal dat gemeenten verplicht zouden worden om in een intergemeentelijk samenwerkingsverband te stappen en dat gemeenten die dat niet willen, geen verdere ontwikkelingen kunnen realiseren. Ik ben blij dat dat niet uw bedoeling is. Het staat echter wel zo cru in de werkteksten, al vernemen we intussen dat de toelichting die in de respectieve VAC’s werd gegeven, op dit punt milder was en niet hard inzette op de verplichte regiovorming.
Op het punt van het regiovormingsproces blijf ik een beetje op mijn honger. U verwijst wel naar de twaalf werkgroepen, die allemaal goed werk hebben geleverd. In de verslagen van die werkgroepen, die ik niet allemaal heb doorgenomen, las ik dat zeker ook de provincie een beetje een trekkersrol zou vervullen. Hoe ziet u die regiowerking eigenlijk? Wordt uitgegaan van bestaande intergemeentelijke samenwerkingsverbanden of zullen eerder de provincies een trekkersrol vervullen? Ik verwijs hier ook even naar andere beleidsdomeinen. In het beleidsdomein Onroerend Erfgoed heeft men bijvoorbeeld een oproep gelanceerd om opnieuw een intergemeentelijk samenwerkingsverband te creëren rond erfgoeddiensten. Ik vrees een beetje dat we straks zoveel intergemeentelijke samenwerkingsverbanden naast elkaar hebben, dat we weggaan van de gebiedsgerichte geïntegreerde werking, terwijl dat toch de doelstelling van het BRV is.
Daarvoor wil ik alleszins waarschuwen: dat mag het niet zijn. Samenwerking en partnerships zijn zeer positief, maar een verplichting opleggen, dat zien wij niet zo graag. Minister, ik ben blij dat u zich distantieert van de verplichtingen.
De heer Ronse heeft het woord.
Ik heb vertrouwen in de algemene aanpak, maar wil toch twee knipperlichten signaleren die, als we ze goed analyseren, toch enige bijsturing in de aanpak vereisen. Een eerste knipperlicht heb ik gesignaleerd naar aanleiding van de bespreking van de beleidsbrief.
Ik was halvelings betrokken bij de opmaak van een aantal teksten in proefregio’s in West-Vlaanderen. Voor de quick wins zitten vertegenwoordigers van intercommunales en specialisten ruimtelijke ordening rond de tafel. Dat zijn niet de minsten. Toch zien we dat ze naar aanleiding van uw goedbedoelde uitnodiging, de natuurlijke neiging hebben om te vervallen in hun regionale prioriteiten. Ik wil absoluut geen afbreuk doen aan het nut en belang van die prioriteiten. Op een aantal na, beantwoorden die prioriteiten nauwelijks aan de doelstelling van uw oproep naar tien proefregio’s. Namelijk, laat ons eens nadenken over hoe we de concepten die in het groenboek staan, op een realistische en intelligente manier kunnen vertalen naar een nieuw gedragen Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. 90 procent van die quick wins zijn letterlijk quick wins in hoofde van de regio’s en lokale besturen. Dat is een eerste knipperlicht.
Het tweede knipperlicht zijn de geluiden die je hoort bij sommige lokale besturen. Op het Vlaamse niveau gebeurt er van alles, maar wat zal dat voor hen betekenen? Wat houdt bijvoorbeeld regiovorming in? We zullen echt moeten zoeken naar goede methodieken om met de lokale besturen samen een gedegen Beleidsplan Ruimte Vlaanderen op te maken. We hebben maar één keer de kans om dat te doen.
Minister, ik wil uw visie over de regiovorming bijtreden. Heel wat gemeenten zitten vandaag gevangen in een pijnlijke logica van regionale afbakening van stedelijke gebieden. Tegelijk zou het wijs zijn om bijvoorbeeld terreinen voor milieubelastende industrie door te trekken, ook in gebieden die vandaag niet in zo’n regionale afbakening zitten. Bijvoorbeeld in de Westhoek langs de as Kortrijk-Ieper en Oostende-Veurne. Langs zo’n mobiliteitsas kun je heel mooie dingen doen. Op basis van een goede samenwerking tussen lokale besturen kun je die logica doorbreken.
Ik ben gevoelig voor de punten die mevrouw Peeters heeft aangehaald, maar ondanks het feit dat daar een terechte bekommernis in zit, mag ons dat niet ontslaan van verder nadenken over de regiovorming en over ruimtelijke planning op regionaal niveau. Dat is een van de meest wezenlijke elementen in het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. Het is net een troef, zeker voor kleinere gemeenten, omdat ze zo zaken kunnen verkrijgen inzake planning, wat ze vandaag niet kunnen doen omdat ze niet in een regionaal afgebakend stedelijk gebied zitten.
Minister, ik vraag u om rekening te houden met die twee knipperlichten, om er zeer zorgzaam mee om te gaan, om na te denken op welke manier we onze 308 Vlaamse steden en gemeenten toch kunnen betrekken om dieper inhoudelijk, sterker en ambitieuzer mee na te denken over het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen. En ook om de piste van regiovorming niet te laten vallen, maar tegelijk de terechte bekommernis van mevrouw Peeters daarin mee te nemen.
Minister, dat is een zeer moeilijke opdracht. Er zijn heel veel zaken om mee te nemen, maar u hebt zeer recent bewezen dat u zeer moeilijke opdrachten aankunt.
De heer Ceyssens heeft het woord.
Minister, vanuit onze fractie wil ik toch benadrukken dat ik blij ben dat u dat Beleidsplan Ruimte Vlaanderen opnieuw voortgetrokken hebt. Dat mag natuurlijk niet betekenen dat we nu snel snel werk gaan afleveren. Daarom ben ik blij dat u verder blijft inzetten op participatie.
Ik ben ook blij met uw nuancering van de verplichting tot samenwerking. Anderzijds moeten we het kind niet met het badwater weggooien. Ik wil bijtreden wat daarnet gezegd is: er liggen kansen in de intergemeentelijke samenwerking, maar we moeten ze alleen niet opleggen. We moeten respect hebben voor de gemeentelijke autonomie. Ik ben er echter ook van overtuigd dat er bij die 308 Vlaamse gemeenten steeds meer besturen bewust omgaan met ruimtelijke ordening en zich ook bewust zijn van het feit dat ze geen 308 miniatuur-Vlaanderens kunnen creëren. We moeten er ook stilaan van overtuigd zijn dat niet elke plattelandsgemeente een regionaal bedrijventerrein kan hebben, maar misschien is het wel opportuun om er een in de onmiddellijke nabijheid te hebben. Op dat vlak zijn er dus zeker en vast opportuniteiten.
Collega Ronse, dat is echter niet alleen een opportuniteit voor de kleine gemeenten. Dat is ook een opportuniteit voor de steden. Onze steden en hun inwoners hebben behoefte aan open ruimte in hun onmiddellijke nabijheid. Soms zie je wanhopige pogingen om een stadsbos te realiseren binnen de eigen gemeentegrens, hoewel er in de onmiddellijke nabijheid prachtige bossen en prachtige open gebieden zijn. Dat is dus een verhaal dat in twee richtingen werkt, en dat kunnen we alleen maar stimuleren.
Minister Schauvliege heeft het woord.
Mijn conclusie na de verschillende tussenkomsten is dat we eigenlijk allemaal hetzelfde willen. Ik ben dus heel positief gestemd. We willen een goed BRV en we zullen dat uitwerken. Het was de initiële bedoeling van het BRV om af te stappen van het heel strakke keurslijf van de afbakeningen. Dat willen we zeker realiseren. Dat leeft hier ook. We moeten zorgen dat we meer flexibiliteit hebben.
We zijn het er ook over eens dat we gebiedsgericht willen werken, maar dat moet bottom-up groeien. Je kunt het niet kunstmatig verplicht maken. Daar moeten we zeker werk van maken. Mij is hier vaak gevraagd om goed na te denken. Ik doe dat altijd. Het BRV is een belangrijke mijlpaal die in consensus tot stand zal moeten komen. Als er concrete bezorgdheden, suggesties en signalen op het terrein zijn, dan is dit mijn oproep: neem het vast en signaleer het zodat we er samen mee aan de slag kunnen gaan. Dit moet een beperkte groep mensen op een departement overstijgen. Het moet leven bij de mensen en ook in het parlement. Dit is dus een uitgestoken hand om er samen werk van te maken, want dit zal moeten worden gedragen en uitgedragen. In de komende maanden zullen we er allen nog veel werk, energie en tijd in moeten stoppen.
We moeten in deze commissie ook eens nadenken over de manier waarop we hiermee verder aan de slag kunnen.
Mevrouw Peeters heeft het woord.
Samenwerking, daar ben ik zeker niet tegen. Ik denk dat samenwerking heel wat positiviteit kan genereren. Het mag geen puur administratieve, ambtelijke samenwerking zijn. We moeten inderdaad een bottom-upbenadering hebben, dat is heel belangrijk.
Sowieso is het voor ons allemaal in deze commissie heel interessant om een toelichting te krijgen bij de respectieve adviezen van de instanties en bij het resultaat van de rondetafelgesprekken. Eventueel kunnen de mensen van Ruimte Vlaanderen ons zelf komen vertellen hoe ze de verdere ontwikkelingen zien. We moeten alleszins een terugkoppeling krijgen van de kritieken die geuit werden, zowel tijdens de rondetafelgesprekken als door andere adviesinstanties.
De heer Ronse heeft het woord.
Uiteraard, mijnheer Ceyssens, hebben de inwoners van grote steden een enorm voordeel bij een ruimere visie.
Gelet op het feit dat we allemaal hetzelfde denken en we dit allemaal even belangrijk vinden, lijkt het me geen slecht idee om hierover een hoorzitting met aansluitende gedachtewisseling te organiseren. Misschien kunnen dan de eerste stappen in het witboek al worden toegelicht. We zouden al eens vertegenwoordigers van steden, van gemeenten en experts kunnen horen. Op die manier kunnen we alles goed opvolgen vanuit deze commissie.
De vragen om uitleg zijn afgehandeld.