Verslag vergadering Commissie voor Cultuur, Jeugd, Sport en Media
Verslag
De heer Caron heeft het woord.
Mijn vraag over het sociaal-cultureel werk gaat over uw communicatie, minister, naar aanleiding van de beslissingen over de beleidsplannen en de meerjarige subsidies en de reacties daarop van de sector. Mijn vraag gaat over vertrouwen, waardering en respect voor dit soort werk. Het gaat over taalgebruik.
Ik baseer me op de reactie van de raad van bestuur van de Federatie van Organisaties voor Volksontwikkelingswerk (FOV). Ondertussen zijn er momenten geweest die een en ander genuanceerd hebben. Niettemin, het gaat over het gebruik van woorden zoals ‘solidariteitsbijdrage’. De grootste organisaties moeten ongeveer 1,5 procent bijdragen. Het begrip solidariteitsbijdrage laat een wrang gevoel na.
De leden van de FOV betitelen dat in een persbericht als: de kaasschaaf voorbij. Het is het zesde jaar op rij dat de besparingen en niet-uitvoeringen van het decreet worden gecommuniceerd vanuit een beheerslogica, en niet vanuit waardering voor de sector, met termen als begrotingsperikelen, interne verschuivingen, het niet honoreren van de levensduurte enzovoort. Het zijn termen die de rekening moeten doen kloppen.
Die solidariteitsbijdrage gaat voorbij aan alle budgettaire realiteiten waarmee het gros van onze organisaties worstelt, aldus de FOV. Bovendien is het onredelijk om precies die sector die in onze samenleving de grootste solidariteit genereert nog eens op zijn solidariteit te appelleren.
Eerlijk gezegd voel ik mij aangesproken door die stelling, dat is immers ook waar. Al wil ik daar wel enige nuancering aan toevoegen, namelijk dat de minister niet de enige en ook niet de grootste verantwoordelijkheid daarvoor draagt.
De draagkracht van de sector is meer dan bereikt, de rek is er meer dan uit. Wat echter nog moeilijker valt, is het feit dat de verenigingen en de gespecialiseerde vormingsinstellingen hun beleidsplannen, die als basis of leidraad kunnen dienen voor de meerjarige subsidie, moesten indienen vóór 1 oktober. Op hetzelfde moment werden evenwel de beslissingen over de subsidies genomen zonder dat er een duidelijk verband werd gelegd met die beleidsplannnen. Er werd bij de subsidieafwegingen dus volledig abstractie gemaakt van de ambities en plannen van de organisaties. Dat geldt bij uitbreiding ook voor de andere (sub)werksoorten die al eerder hun plannen indienden. Het versterkt het aanvoelen dat de beheersoefening niet is geflankeerd door de realiteit van de organisaties.
Met haar voorstellen rond de ‘new deal’, de nota rond de levensduurte en beleidsprioriteiten, de hertekening van het provinciaal beleid, de richtingaanwijzers enzovoort legt de sector sociaal-cultureel werk steevast open en collectieve voorstellen op tafel. Deze voorstellen hebben vooralsnog niet tot diepgaande besprekingen geleid. Intussen is er nog veel gebeurd en werden onder meer de focusgroepen in het leven geroepen, die momenteel vergaderen over een nieuw decreet.
Persoonlijk vond ik dat het persbericht waarin de minister een ‘nieuwe wind’ in het sociaal-cultureel werk aankondigde, voor de sector niet overkomt als een vorm van waardering, wel integendeel. Dat was ofwel voorbarig, ‘over the top’, of onjuist. Het was een slimme slagzin vanuit communicatief oogpunt, want ze geeft de indruk een positieve, vernieuwende en dynamische beweging in te zetten, maar het gaat in feite over een status-quobeslissing die zelfs een financiële inkrimping inhoudt. Het gebeurt zelden, maar tot mijn verbazing werd die zin ook overal overgenomen. U had dus geluk, maar toch klopt het niet, precies omdat het niet uitgaat van waardering van de sector. Daarmee wordt de indruk gegeven dat het om een verouderde sector gaat, die niet goed werkt. Ik ben het erover eens dat er nieuwe beleidslijnen en -technieken moeten worden uitgezet. Ik verwijs daarvoor ook naar mijn eigen conceptnota. Maar het klopt niet dat de sector zelf niet meer van vandaag zou zijn.
Gaat de minister akkoord dat het moment van communicatie voor de verenigingen en de gespecialiseerde vormingsinstellingen bizar overkomt? De subsidiebeslissingen hebben geen enkel verband met de beleidsplannen van de organisaties, aangezien de financiële beslissing gelijktijdig genomen werd met de indiendatum van de beleidsplannen.
Minister, waarom hebt u gekozen voor een persbericht met als titel 'Een nieuwe wind...', terwijl dat bepaald niet positief overkomt voor de huidige organisaties? Staat u open voor de vraag van de FOV om op de korte termijn de besparingen ongedaan te maken? Of ziet u een toekomstperspectief? Staat u open voor het voorstel van de FOV om de organisaties voor wie de vluchtelingenkwestie sowieso een speerpunt is, feitelijk te waarderen? Wat met het voorstel voor een snelle en concrete vertaling van de hertekening van de provinciale middelen om de aanpassing van het inwonersaantal voor de Vormingplussen versneld te kunnen doorvoeren?
Minister Gatz heeft het woord.
Het huidige decreet met betrekking tot het sociaal-cultureel volwassenenwerk bepaalt verschillende data in 2015, het jaar voorafgaand aan de nieuwe beleidsperiode, waarop verschillende erkende sociaal-culturele organisaties hun beleidsplannen 2016-2020 moesten indienen: de syndicale vormingsinstellingen, de vormingsinstellingen voor personen met een handicap en de volkshogescholen voor 1 juni 2015, de verenigingen en gespecialiseerde vormingsinstellingen voor 1 oktober 2015, de bewegingen voor 30 november 2015. Deze verschillende termijnen zijn niet evident in een besluitvormingsproces.
En het wordt nog complexer: de subsidie-enveloppe 2016-2020 wordt voor verenigingen en gespecialiseerde vormingsinstellingen in principe al bepaald op basis van de eindevaluatie, de dato 31 december 2014, van de periode 2011-2015. Een positieve eindevaluatie betekent het behoud van de enveloppe voor de volgende beleidsperiode, een negatieve eindevaluatie een vermindering. Dit geeft meteen ook het financiële kader aan voor de opmaak van het beleidsplan 2016-2020, waarvoor de deadline op 1 oktober 2015 is vastgesteld.
De bewegingen krijgen de beslissing over de grootte van hun subsidie-enveloppe voor 15 september 2015 en maken op basis daarvan een beleidsplan dat voor 30 november 2015 moet worden ingediend. Voor de vormingsinstellingen voor personen met een handicap en de syndicale vormingsinstellingen besliste ik voor 1 oktober 2015.
Deze logica waarbij de opmaak van beleidsplannen wordt voorafgegaan door een vastgelegd budgettair kader, wordt echter doorkruist door de mogelijkheid om ook andere organisaties te laten instappen in het decreet. Ook daar voorziet het decreet in verschillende indiendata in 2015, te volgen procedures, doorlooptermijnen en beslissingsdata. Zo kunnen bewegingen voor 1 januari 2015 een aanvraag tot erkenning indienen. Verenigingen en gespecialiseerde vormingsinstellingen kunnen dit voor 15 februari 2015. Verenigingen kunnen voor 1 april 2015 een aanvraag voor een startsubsidie aanvragen. Alle bewegingen met een positieve eindevaluatie voor de beleidsperiode 2011-2015 kunnen voor 1 februari 2015 een financieel behoefteplan indienen voor de volgende beleidsperiode.
Verenigingen en gespecialiseerde vormingsinstellingen kunnen dit voor 15 februari 2015. Verenigingen tout court kunnen voor 1 april 2015 een aanvraag voor een startsubsidie aanvragen. En alle bewegingen met een positieve eindevaluatie voor de beleidsperiode 2011-2015 kunnen voor 1 februari 2015 een financieel behoefteplan indienen voor de volgende beleidsperiode.
Ook deze aanvragen tot erkenning en nieuwe subsidiëring kennen telkens verschillende doorlooptermijnen, procedures en beslissingsmomenten. Zo moest ik voor 1 juni beslissen over nieuwe erkenningen voor verenigingen en gespecialiseerde vormingsinstellingen. Ik heb tot 15 september de tijd om te beslissen over de erkenningen van de bewegingen. De huidige budgettaire context en het honoreren van nieuwe erkennings- en subsidieaanvragen heeft bijgevolg een invloed op de budgetten van de al erkende sociaal-culturele organisaties.
Zoals jullie weten, heb ik gekozen om een nieuwe wind in de sector te blazen. Ik doe dit door acht nieuwe organisaties te erkennen en door de decretale minima voor de al erkende sociaal-culturele organisaties te garanderen. Dit zijn, u zult het met mij eens zijn, twee positieve zaken. Ik wil hierdoor niet alleen de dynamiek en veelzijdigheid van het sociaal-cultureel werk zichtbaar maken, maar tegelijkertijd wil ik ook de, vooral kleinere, erkende sociaal-culturele organisaties versterken. Bovendien valideer ik de federatie-inspanningen die, op eigen initiatief en voorafgaand aan de nieuwe beleidsperiode, gedaan werden door de vormingsinstellingen voor personen met een handicap. Ik ben ervan overtuigd dat deze organisaties door mijn beslissing wel degelijk meer dan voorheen ademruimte krijgen voor een nieuwe wind in hun organisatie, wat de uitwerking van hun beleidsplan uiteindelijk wel mogelijk maakt. Concreet: 65 op 130 organisaties gaan erop vooruit.
Het zijn inderdaad de sterkste schouders en een extra injectie van 261.000 euro die dit mee helpen realiseren. Organisaties die door de solidariteitsbijdrage hun ingediende beleidsplan deels niet zouden kunnen uitvoeren, kunnen dat aangeven in hun voortgangsrapport en tijdens het gesprek over het beleidsplan met mijn administratie in de loop van 2016. Evaluatie en bijsturing van de procedures, waaronder het logisch en consequent afstemmen van indiendata voor beleids- en controlestukken, moeten deel uitmaken van het nieuw uit te rollen kader voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk.
De FOV stelt een aantal kortetermijnoplossingen voor waarop ik vanwege het huidige decretale en budgettaire kader niet kan ingaan. Zo kan ik bijvoorbeeld de etnisch-culturele federaties, voor wie de vluchtelingenkwestie inderdaad op dit moment een speerpunt is, daarvoor niet voldoende waarderen. De subsidie-enveloppe geldt voor een volledige beleidsperiode en het decreet laat ook niet toe om binnen eenzelfde werksoort te differentiëren. Wij hebben dit onderzocht. Het is niet evident vanwege het gelijkheidsbeginsel.
Wat betreft de hertekening van de provinciale middelen zal ik in eerste instantie een invulling geven aan de overdracht van de persoonsgebonden provinciale bevoegdheden en instellingen, en zal ik een regionaal cultuurbeleid uittekenen waarbij vooral bovenlokale en regionale initiatieven een plaats kunnen krijgen.
Ik wil zeker de bezorgdheden binnen de sector erkennen, maar ik wil vooral de sector perspectieven bieden voor de toekomst. Het is daarom dat ik, zoals u ondertussen wel weet, werk wil maken van een nieuw decreet Sociaal-Cultureel Werk en een nieuwe aanpak van het participatiebeleid. Ik focus me dus vooral op het beleidstraject dat ik hiervoor heb gestart. De geëngageerde betrokkenheid van een 75-tal mensen uit de sector en aanverwante sectoren in verschillende focusgroepen, en de bevraging van onderzoekers en stakeholders over hun toekomstvisie, stemmen mij hoopvol om samen met de sector stappen te zetten in de uitbouw van een toekomstgericht beleid voor het sociaal-cultureel volwassenenwerk. De FOV wordt daar uiteraard nauw bij betrokken. En ook uzelf, mijnheer Caron, en de heer Meremans dank ik bij voorbaat voor de kwaliteit van jullie insteek met de nota’s van het sociaal-cultureel werk die ook in de discussie zullen betrokken worden.
Dit is het antwoord, beste collega, dat ik kan en wil geven op dit ogenblik.
De heer Caron heeft het woord.
Het is het beste antwoord dat u kunt geven aan uw collega. Het hangt er maar van af waar u het adjectief plaatst.
Minister, dank u voor uw antwoord. Ik ben het met u eens dat de complexiteit van dit decreet niet bevorderlijk is voor het maken van een heldere besluitvorming. Het is in de loop der jaren zo’n warboel geworden, dat het niet oké is. Laat het mij zo formuleren. Ik vind overigens dat de band tussen subsidie en beleidsplan en evaluatie sterker zou moeten zijn en moet worden hersteld. Dat is een aandachtspunt voor het nieuwe decreet. Dat onderstreept, net zoals vele experten doen, de noodzaak van een nieuwe decretale regeling.
Het idee om de evaluatie te laten meespelen, is een belangrijk punt. Een beleidsplan schrijven op basis van enkel een evaluatie heeft naar mijn bescheiden mening nooit geklopt. Dat zit niet helemaal juist.
De verschillen tussen de werksoorten zijn niet altijd rationeel te verklaren, zij zijn eerder te verklaren vanuit de geschiedenis van die werksoorten. Dat is niet zo goed. Ook met de effecten – eerst de bedragen vastleggen en dan de nieuwe – krijg je in de feiten een conservatieve, conserverende aanpak. Dat is niet altijd bevorderlijk. Ik kan u wel volgen wanneer u de term ‘nieuwe wind’ wilt gebruiken om dat te doorbreken. Het is noodzakelijk dat dit gebeurt. Maar het moet grondiger. U zegt dat ook wanneer u zegt dat u een nieuw decreet wilt maken.
Ik vind het jammer dat er voor die etnisch-culturele federaties geen mogelijkheid bestaat om daarvoor een bijkomende inspanning te doen op basis van het gelijkheidsbeginsel en dus van het decreet. Hun werking groeit sterk, zij proberen een aantal maatschappelijke problemen op te vangen en hebben een grote instroom. Ik ben niet de enige die dat hier heeft gezegd. Als u straks een nieuw decreet gaat maken, dat we hier zullen bespreken, zitten we met een ongelooflijk lange periode vooraleer dat decreet in werking kan treden. Een aantal problemen die wij hier aanhalen, zoals die steun aan de etnisch-culturele federaties, zullen pas over vijf jaar door een nieuw decreet kunnen worden opgelost. Kan dat niet sneller? Kan een van die maatregelen niet vroeger worden geïmplementeerd? Ik denk daaraan, want ik weet niet of het kan. Het zal een evenwichtsoefening zijn tussen rechtszekerheid voor toegezegde subsidies en anderzijds het kunnen inspelen op maatschappelijke noden die in de samenleving bestaan.
Door de lange periodiciteit van het nieuwe decreet zitten we vijf jaar verder voor er beleidsbeslissingen zijn genomen. U zou al een nieuwe ambtsperiode moeten krijgen om die dan ook nog eens uit te voeren. We moeten erover nadenken hoe we daaraan kunnen remediëren. Dat is een vraag die ook de FOV zich eens moet stellen.
Dit is niet meer dan een bedenking. Ik weet zelf ook niet wat het meest aangewezen is, maar ik denk dat we het best niet al te lang wachten voor de inwerkingtreding van zo’n nieuwe regeling.
Hetzelfde geldt voor de provinciale middelen. U zegt dat u die zult inzetten in het regionaal cultuurbeleid. Dat ondersteunen wij hier allemaal. De middelen die we vrij zullen krijgen, zijn waarschijnlijk de middelen die overkomen bij de provincies. Maar zoveel zijn dat er ook niet. Het duurt een eeuwigheid voor men een regionaal cultuurbeleid met manieren kan voeren en voor de middelen beschikbaar zijn om daar een beleidskeuze mee te maken.
Ik vind die inwerkingtreding een heel belangrijk punt van discussie, om te kunnen inspelen op een aantal nieuwe ontwikkelingen en noden, bijvoorbeeld van de vormingsinstellingen voor personen met een handicap. Er zijn dus duidelijke noden waar we een antwoord op moeten geven. Te lang stilstaan is in elk geval niet goed.
Minister, ik heb enkele bedenkingen gemaakt bij de begrippen die u hanteerde in uw communicatie. U hebt dat rechtgezet tijdens de activiteiten en de toespraken die u hebt gedaan, maar ik wil toch vragen om de beleidsontwikkeling met de sector in een positieve sfeer en met een positief woordgebruik te laten gebeuren. We mogen kritisch zijn over technieken en decreten, maar de waardering voor de sector moeten we met zijn allen blijven delen.
Mevrouw Bastiaens heeft het woord.
Minister, uw antwoord geeft de grote complexiteit van het decreet aan. We moeten dan ook streven naar een vereenvoudiging, ook in het belang van alle betrokken organisaties. Ik steun dan ook het idee van tussentijdse bijsturingen. Vijf jaar is immers een lange periode.
Minister, u hebt zelf aangegeven dat we de etnisch-culturele federaties momenteel onvoldoende kunnen honoreren. We moeten daar een antwoord op bieden. Het gaat dan niet alleen over de etnisch-culturele federaties, maar ook over bijvoorbeeld Vluchtelingenwerk Vlaanderen, dat recent de Vlaamse prijs kreeg.
U zegt dat u een nieuwe wind wilt laten waaien. Dat is positief, maar wat betekent die nieuwe wind precies? Op dit moment waait er al heel veel nieuwe wind in de sector. Heel wat organisaties vernieuwen zich elke dag en proberen met nieuwe initiatieven nieuwe doelgroepen te bereiken, nieuwe acties op te zetten en nieuwe mensen te engageren. Een goed debat over die nieuwe wind lijkt me wel op zijn plaats.
Ik kijk heel erg uit naar de resultaten van de focusgroepen die op dit moment bezig zijn en naar de input van al die organisaties. Iedereen hier deelt de ambitie voor een goede toekomst voor het sociaal-cultureel werk in Vlaanderen.
De heer Meremans heeft het woord.
De FOV heeft inderdaad een aantal zaken gelanceerd via haar website. De FOV is dan wel een gewaardeerde partner, maar het is dus een partner. De FOV is eigenlijk de belangenbehartiger, de vakbond van de sector. Wat de FOV zegt, is voor mij niet automatisch het evangelie. Ik geef daar mijn eigen invulling aan op basis van mijn inzichten. Sommige organisaties zijn het ook niet altijd eens met de FOV. Ik plaats geen gelijkheidsteken tussen wat een belangenbehartiger zegt en wat er moet gebeuren. Als politici moeten wij onze eigen visies en ideeën inbrengen.
Wat de instroom van nieuwe organisaties betreft, is hier meermaals gewezen op het decretaal minimum. De oppositie in deze commissie vond het jammer dat nieuwe bewegingen niet in aanmerking komen. Er zijn nu vijf bewegingen bij gekomen, twee verenigingen en een gespecialiseerde vormingsinstelling, en ze hebben allemaal het decretaal minimum gekregen. In de toekomst kunnen we ook gaan voor die 1,5 procent van de grootste organisaties.
Je kunt daarover debatteren. Dat is niet leuk voor organisaties. Dat komt er nog eens bij. Ik heb daar begrip voor. Maar we moeten ook wel weten wat we willen. Als we A zeggen, moeten we ook B zeggen. Het en-en-enverhaal is wat mij betreft een beetje voorbij. Het komt erop aan om de keuzes hier te maken.
Zoals ik bij een eerdere vraag al zei, erkent iedereen hier dat de etnisch-culturele organisaties enorm belangrijk zijn. De minister heeft al aangehaald dat het toen niet ging om decretale redenen en vanwege het gelijkheidsbeginsel. Misschien moeten we daar inderdaad verder op zoeken.
Wat de heer Caron aanhaalt, is waar: het is tijd voor een nieuw decreet. Maar je kunt natuurlijk ook altijd ingrijpen op een oud decreet. We kunnen ervoor opteren om het nieuwe decreet vroeger te laten starten. Dat is perfect mogelijk, al zal het niet gemakkelijk zijn. Dan kun je wel ingrijpen op een oud decreet en kun je vroeger starten.
Het tijdstip was inderdaad een beetje raar, tussen de beleidsplannen en de financiële beslissing, maar daar heeft de minister al op geantwoord.
Ik wil nog één ding aanhalen, met betrekking tot de overdracht van de provinciale middelen. Ik zou zeggen: boer, let op uw ganzen, want ik heb soms de indruk dat provincies vrij creatief zijn wat betreft invullingen van persoons- en grondgebonden bevoegdheden. We moeten daar nauwkeurig en omzichtig in te werk gaan, zodat de middelen die naar cultuur moeten gaan, wel degelijk naar cultuur gaan.
De vraag om uitleg is afgehandeld.