Verslag vergadering Commissie voor Onderwijs
Verslag
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, verschillende mensen hebben een bezorgde reactie uit het veld ontvangen over de uitsluiting van jongeren aan JoJo-projecten (Scholen voor Jongeren – Jongeren voor Scholen). Dat is een tewerkstellingsproject binnen de bevoegdheid Onderwijs dat jongeren een leerrijke eerste werkervaring aanbiedt en waarbij ze tegelijkertijd de kans krijgen om bijkomende opleidingen en vormingen te volgen. Dat is een positief project omdat jongeren na afloop een extra troef in handen hebben om duurzaam ingeschakeld te kunnen worden op de arbeidsmarkt.
Het project richt zich in het bijzonder tot laaggeschoolde, allochtone en kansarme jongeren en moedigt hen aan om hun diploma secundair onderwijs te halen. Binnen het startbanenproject JoJo werken jongeren in scholen of scholengemeenschappen. De tewerkstelling van de startbaners in de scholen gebeurt via drie projecten, telkens met specifieke doelstellingen.
In een eerste variant worden JoJo-preventiemedewerkers via het Preventieproject tewerkgesteld in scholen met een publiek van jongeren met schoolse vertraging of problemen om te werken aan een positief schoolklimaat.
In een tweede variant bieden JoJo-onderhoudsmedewerkers extra ondersteuning aan het bestaande onderhoudspersoneel van een scholengemeenschap. Ze worden ingeschakeld voor het algemeen onderhoud van de schoolgebouwen en schoolomgeving.
In een derde variant werken leerlingen die studeren in het deeltijds beroepssecundair onderwijs, dbso, als JoJo-onderhoudsmedewerker mee aan onderhoudsprojecten, op het vlak van decoratie, land- en tuinbouw, specifiek onderhoud. Zo doen ze een eerste werkervaring op.
De projecten werden destijds in het leven geroepen vanuit de stelling dat Vlaanderen het zich niet kan permitteren om een belangrijk deel van zijn jongeren in de kou te laten staan en hen hun dromen te ontnemen. We moeten dus inzetten op talentontwikkeling en creativiteit. Vanuit de centra deeltijds beroepssecundair onderwijs vangen we ongeruste signalen op met betrekking tot een specifieke doelgroep van nieuwkomers en vluchtelingen. Door een wijziging van de procedure moeten kandidaten met een niet-EU-nationaliteit sinds 1 september 2015 een gunstig advies krijgen van de federale Dienst Vreemdelingenzaken om in aanmerking te komen voor een JoJo-dbso-arbeidscontract. In de praktijk blijkt nu dat DVZ al vaker een ongunstig advies heeft gegeven, ook aan jongeren met een tijdelijke verblijfsvergunning, zodat ze niet in het JoJo-project kunnen instromen. Ook jongeren met een subsidiaire bescherming vallen uit de boot. Van jongeren die kiezen voor het deeltijds onderwijs, verwachten we dat ze een voltijds engagement aangaan, leren én werken, zowel op school als op de werkvloer. Die twee pijlers maken dan ook een wezenlijk onderdeel uit van de deeltijdse leervorm. De negatieve beslissingen van DVZ verhinderen deze jongeren om via het startbanenproject hun opleiding, met inbegrip van de noodzakelijke werkervaring, tot een goede einde te brengen. Op die manier verliezen ze een belangrijke troef op de arbeidsmarkt en worden hen kansen ontnomen op een positief perspectief, zowel in ons land als eventueel elders.
Daarom heb ik twee concrete vragen. Minister, kunt de draagwijdte van dergelijke situaties in kaart brengen? Om hoeveel gevallen gaat het intussen al? Kunt u in overleg gaan met DVZ en bekijken op welke wijze alle jongeren de kans kunnen krijgen op een inschakeling in JoJo-projecten, ook jongeren die gekend zijn bij DVZ, en een opleiding via het traject deeltijds beroepssecundair onderwijs kunnen volgen?
Minister Crevits heeft het woord.
Mevrouw Gennez, de startbanenprojecten JoJo en Verkeersveiligheid (VeVe) geven sinds het jaar 2000 aan laaggeschoolde jongeren de kans om een eerste werkervaring op te doen en via opleiding hun positie op de arbeidsmarkt te versterken. Die projecten zijn ontstaan als een samenwerking tussen de federale en de Vlaamse overheid en werden ook door deze twee overheden gefinancierd. Als gevolg van de zesde staatshervorming financiert Vlaanderen sinds 1 juli 2014 deze startbaanprojecten in hun geheel. De projecten leveren ook mooie resultaten op. Uit cijfers van de VDAB blijkt dat het aandeel werkenden hoger is bij voormalige startbaners dan bij een vergelijkbare groep. Om in aanmerking te komen voor bezoldiging door AgODi hanteren we voor startbaners ongeveer dezelfde voorwaarden als voor alle andere personeelsleden die werken in het Vlaams onderwijs. Een van die voorwaarden luidt dat personeelsleden onderdaan moeten zijn van een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Vrijhandelsassociatie, behalve als ze hiervoor een vrijstelling ontvangen. Om de afwijking op de nationaliteitsvoorwaarde toe te staan, wordt een gunstig advies gevraagd van de Dienst Vreemdelingenzaken. In het huidig schooljaar werd er tot nu toe voor veertien startbaners een aanvraag ingediend. Voor vijf van hen heeft de Dienst Vreemdelingenzaken een negatief advies verleend, voor de anderen een gunstig.
Ik erken dat het moeilijk is om voor sommige kandidaat-startbaners het vereiste gunstige advies van de Dienst Vreemdelingenzaken te krijgen. Mijn administratie heeft intussen contact met DVZ. Daar wordt dus aan gewerkt.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Ik denk, minister, dat ik blij mag zijn met uw antwoord dat u een oplossing zoekt voor deze jongeren die zich in een precaire positie bevinden, maar wel een verblijfstitel hebben, al is het dan een tijdelijke. Vanuit uw bevoegdheid kunt u effectief het signaal geven, ook aan de Dienst Vreemdelingenzaken, dat u er alles voor wilt doen om ook deze jongeren kansen te geven en ervoor wilt zorgen dat ze hun recht op onderwijs ten volle kunnen benutten. De mensen in het veld zullen blij zijn met die demarche en hopelijk slaagt u er ook in de federale collega’s van DVZ en de bevoegde staatssecretaris te overtuigen van het belang van het recht op onderwijs, ook voor deze jongeren.
Mevrouw Meuleman heeft het woord.
Voorzitter, ik had een gelijkaardige vraag ingediend. Althans, dat was ik van plan. Ze is alleen in de mailbox blijven steken.
Mevrouw Meuleman, dat doet me denken aan wat een jongere me zei die net haar eerste jaar hogeschool achter de rug had. In juli vroeg ik haar of ze geslaagd was. “Ja, straks wel”, antwoordde ze, “na mijn tweede zit.”
Daar lijkt het inderdaad een beetje op. Het leek ons inderdaad de moeite de vraag te stellen en te betreuren dat die nieuwe verplichting erbij is gekomen. Wij vragen ons ook af waar die nieuwe verplichting vandaan komt. Is er al overleg over geweest en zal ze ongedaan worden gemaakt?
Hebt u verder weet van andere initiatieven die de nieuwe voorwaarden opleggen, al dan niet vanuit onderwijs en vorming? Welke zijn dat? Dat zou toch echt niet mogen. Kunt u met de DVZ tot een vergelijk komen om deze procedure terug te schroeven zodat die jongeren hun opleiding alsnog kunnen voortzetten?
De heer De Ro heeft het woord.
Minister, ik ben erg geïnteresseerd in de cijfers van tewerkstelling die u gaf. Zijn daarover nog meer cijfers beschikbaar? Ik heb mij al vaak afgevraagd of, mocht dit project gelanceerd zijn in een periode dat de sociale media al bestonden, het dan überhaupt zou zijn goedgekeurd. Toen men dit in 2000 lanceerde, waren de eerste reacties in de pers: “Minister Vanderpoorten is gek geworden. Ze gaat stropers, jonge boefjes inzetten om anderen op het rechte pad te houden of van het slechte pad af te houden.” Ik kan mij dus goed voorstellen welke Twitterbagger de initiatiefnemers over zich heen zouden hebben gekregen.
Gelukkig is er toen doorgezet en blijken effectief vele generaties laaggeschoolde jongeren of jongeren zonder diploma hierin effectief een tweede kans te hebben gevonden. Als u die cijfers over tewerkstelling hebt, zal ik ze met veel plezier verspreiden. Het zijn zo van die kleine dingen die succeservaring geven in onderwijs en een lichtpunt kunnen zijn in tijden dat er in een aantal steden nog altijd heel wat jongeren zonder diploma afstuderen.
Ik was verbaasd dat die voorwaarde nu bestaat, aangezien ze in het begin van het project niet bestond. Wanneer is die voorwaarde ingevoerd? Is dat een gevolg van het feit dat het naar Vlaanderen is overgekomen of was dat al langer zo? Is het onder een van uw voorgangers ingevoerd? Waarom is het ingevoerd? Zijn er, behalve de vijf jongeren die dit jaar een negatief advies hebben gekregen, nog andere jongeren die sinds de invoering van deze maatregel daardoor niet in dit traject konden instappen?
Minister Crevits heeft het woord.
Mijnheer De Ro, ik moet nakijken of er nog meer cijfers beschikbaar zijn.
Mevrouw Meuleman en mevrouw Gennez, we proberen het op te lossen. Het is geen resultaatsverbintenis. We bekijken in welke mate het mogelijk is.
De opmerking van de heer De Ro is natuurlijk zeer interessant, maar het neemt niet weg dat de resultaten goed zijn. Het verdient alle inspanningen om te bekijken op welke manier we de mensen zo aan de slag kunnen krijgen.
Mevrouw Gennez heeft het woord.
Minister, ik dank u voor uw antwoord.
De vraag om uitleg is afgehandeld.